Choose the experimental features you want to try

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document C2006/178/63

    Zaak T-143/06: Beroep ingesteld op 19 mei 2006 — MTZ Polyfilms/Raad

    PB C 178 van 29.7.2006, p. 34–35 (ES, CS, DA, DE, ET, EL, EN, FR, IT, LV, LT, HU, NL, PL, PT, SK, SL, FI, SV)

    29.7.2006   

    NL

    Publicatieblad van de Europese Unie

    C 178/34


    Beroep ingesteld op 19 mei 2006 — MTZ Polyfilms/Raad

    (Zaak T-143/06)

    (2006/C 178/63)

    Procestaal: Engels

    Partijen

    Verzoekster: MTZ Polyfilms Ltd. (Bombay, India) (vertegenwoordiger: P. De Baere, advocaat)

    Verweerder: Raad van de Europese Unie

    Conclusies van verzoekster

    verordening (EG) nr. 366/2006 van de Raad van 27 februari 2006 tot instelling van een definitief antidumpingrecht op polyethyleentereftalaatfolie (PET-folie) uit onder meer India, nietig te verklaren;

    de Raad te verwijzen in de kosten van de procedure.

    Middelen en voornaamste argumenten

    Verzoekster produceert polyethyleentereftalaatfolie, die zij uitvoert naar de Europese Gemeenschap.

    Tot staving van haar beroep stelt zij in de eerste plaats dat de bestreden verordening artikel 2, leden 8 en 9, van de basisverordening (1) schendt. Zij komt op tegen het feit dat haar uitvoerprijs naar de Gemeenschap in de bestreden verordening is samengesteld op grond van haar uitvoerprijs naar derde landen, omdat de eigenlijke uitvoerprijzen naar de Gemeenschap onbetrouwbaar zijn wegens het bestaan van minimuminvoerprijzen.

    Volgens verzoekster zijn haar uitvoerprijzen niet onbetrouwbaar in de zin van artikel 2, lid 9, van de basisverordening. Verder stelt zij dat de gehanteerde methode onverenigbaar is met de basisverordening, waarin de methodes worden genoemd die kunnen worden gebruikt om de uitvoerprijs vast te stellen. Verzoekster stelt dat artikel 2, leden 8 en 9, van de basisverordening ook van toepassing is op nieuwe onderzoeken, zoals de betwiste, ongeacht of verbintenissen waren aangegaan.

    In de tweede plaats stelt verzoekster schending van de Overeenkomst inzake de toepassing van artikel VI van de GATT 1994. (2) Volgens verzoekster is haar uitvoerprijs niet onbetrouwbaar in de zin van de artikelen 2.1 en 2.3 van die Overeenkomst. Verder stelt verzoekster dat de gehanteerde methode onverenigbaar is met de artikelen 2.1, 2.3 en 11 van de Overeenkomst. Ten slotte stelt zij dat de artikelen 2.1 en 2.3 van de Overeenkomst ook van toepassing zijn op nieuwe onderzoeken krachtens artikel 11 van de Overeenkomst, zoals het onderhavige tussentijds nieuw onderzoek.

    Ten slotte stelt verzoekster dat er geen rechtsgrondslag is voor de methode die is gebruikt voor de vaststelling van haar uitvoerprijs naar de Gemeenschap, en stelt zij schending van het rechtszekerheidsbeginsel, nu het exporterende producenten onmogelijk wordt gemaakt hun gedrag te bepalen in de context van een prijsverbintenis.


    (1)  Verordening (EG) nr. 384/96 van de Raad van 22 december 1995 betreffende beschermende maatregelen tegen invoer met dumping uit landen die geen lid zijn van de Europese Gemeenschap (PB 1996, L 56, blz. 1).

    (2)  Overeenkomst inzake de toepassing van artikel VI van de Algemene Overeenkomst betreffende Tarieven en Handel 1994 (WTO-GATT 1994) – Antidumpingovereenkomst (PB 1994, L 336, blz. 103).


    Top