Choose the experimental features you want to try

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document C2005/057/03

    Arrest van het Hof (Tweede kamer) van 20 januari 2005 in zaak C-27/02 (verzoek van het Oberlandesgericht Innsbruck om een prejudiciële beslissing): Petra Engler tegen Janus Versand GmbH (Executieverdrag — Verzoek om uitlegging van artikelen 5, punten 1 en 3, en 13, eerste alinea, punt 3 — Recht van consument die bedrieglijke reclame ontvangt, om schijnbaar gewonnen prijs in rechte op te eisen — Kwalificatie — Vordering uit overeenkomst in zin van artikel 13, eerste alinea, punt 3, of van artikel 5, punt 1, of uit onrechtmatige daad in zin van artikel 5, punt 3 — Voorwaarden)

    PB C 57 van 5.3.2005, p. 2–2 (ES, CS, DA, DE, ET, EL, EN, FR, IT, LV, LT, HU, NL, PL, PT, SK, SL, FI, SV)

    5.3.2005   

    NL

    Publicatieblad van de Europese Unie

    C 57/2


    ARREST VAN HET HOF

    (Tweede kamer)

    van 20 januari 2005

    in zaak C-27/02 (verzoek van het Oberlandesgericht Innsbruck om een prejudiciële beslissing): Petra Engler tegen Janus Versand GmbH (1)

    (Executieverdrag - Verzoek om uitlegging van artikelen 5, punten 1 en 3, en 13, eerste alinea, punt 3 - Recht van consument die bedrieglijke reclame ontvangt, om schijnbaar gewonnen prijs in rechte op te eisen - Kwalificatie - Vordering uit overeenkomst in zin van artikel 13, eerste alinea, punt 3, of van artikel 5, punt 1, of uit onrechtmatige daad in zin van artikel 5, punt 3 - Voorwaarden)

    (2005/C 57/03)

    Procestaal: Duits

    In zaak C-27/02, betreffende een verzoek om een prejudiciële beslissing krachtens het Protocol van 3 juni 1971 betreffende de uitlegging door het Hof van Justitie van het Verdrag van 27 september 1968 betreffende de rechterlijke bevoegdheid en de tenuitvoerlegging van beslissingen in burgerlijke en handelszaken, ingediend door het Oberlandesgericht Innsbruck (Oostenrijk) bij beslissing van 14 januari 2002, ingekomen bij het Hof op 31 januari 2002, in de procedure: Petra Engler tegen Janus Versand GmbH, heeft het Hof (Tweede kamer), samengesteld als volgt: C. W. A. Timmermans, kamerpresident, C. Gulmann en R. Schintgen (rapporteur), rechters; advocaat-generaal: F. G. Jacobs; griffier: M.-F. Contet, hoofdadministrateur, op 20 januari 2005 een arrest gewezen waarvan het dictum luidt als volgt:

    De bevoegdheidsregels van het Verdrag van 27 september 1968 betreffende de rechterlijke bevoegdheid en de tenuitvoerlegging van beslissingen in burgerlijke en handelszaken, zoals gewijzigd bij het Verdrag van 9 oktober 1978 inzake de toetreding van het Koninkrijk Denemarken, Ierland en het Verenigd Koninkrijk van Groot-Brittannië en Noord-Ierland, bij het Verdrag van 25 oktober 1982 betreffende de toetreding van de Helleense Republiek, bij het Verdrag van 26 mei 1989 betreffende de toetreding van het Koninkrijk Spanje en de Portugese Republiek, en bij het Verdrag van 29 november 1996 betreffende de toetreding van de Republiek Oostenrijk, de Republiek Finland en het Koninkrijk Zweden, moeten aldus worden uitgelegd:

    dat een rechtsvordering waarmee een consument krachtens de wetgeving van de verdragsluitende staat op het grondgebied waarvan hij woonplaats heeft, een in een andere verdragsluitende staat gevestigd postorderbedrijf wil laten veroordelen tot uitbetaling van een door hem schijnbaar gewonnen prijs, een vordering uit overeenkomst in de zin van artikel 5, punt 1, Executieverdrag is, indien, enerzijds, dit bedrijf teneinde de consument te bewegen om een overeenkomst te sluiten, aan die consument een op naam gestelde brief heeft gezonden waarin de indruk wordt gewekt dat hem een prijs zal worden toegekend mits de belanghebbende de bij die brief gevoegde „tegoedbon” terugstuurt, en anderzijds deze consument de door de verkoper gestelde voorwaarden aanvaardt en de uitbetaling van de toegezegde prijs daadwerkelijk opeist;

    dat anderzijds, zelfs indien deze brief daarnaast een reclamecatalogus van de producten van ditzelfde bedrijf bevat, samen met een formulier voor een „vrijblijvende proefaanvraag”, de dubbele omstandigheid dat de toekenning van de prijs niet afhangt van een bestelling van waren en dat de consument de facto ook geen bestelling heeft geplaatst, geen invloed heeft op deze uitlegging.


    (1)  PB C 109 van 4.5.2002.


    Top