This document is an excerpt from the EUR-Lex website
Document C2004/201/14
Case C-204/04: Action brought on 7 May 2004 by the Commission of the European Communities against the Federal Republic of Germany
Zaak C-204/04 : Beroep, op 7 mei 2004 ingesteld door Commissie van de Europese Gemeenschappen tegen Bondsrepubliek Duitsland
Zaak C-204/04 : Beroep, op 7 mei 2004 ingesteld door Commissie van de Europese Gemeenschappen tegen Bondsrepubliek Duitsland
PB C 201 van 7.8.2004, pp. 7–8
(ES, CS, DA, DE, ET, EL, EN, FR, IT, LV, LT, HU, NL, PL, PT, SK, SL, FI, SV)
|
7.8.2004 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 201/7 |
Beroep, op 7 mei 2004 ingesteld door Commissie van de Europese Gemeenschappen tegen Bondsrepubliek Duitsland
(Zaak C-204/04 )
(2004/C 201/14)
Bij het Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen is op 7 mei 2004 beroep ingesteld tegen Bondsrepubliek Duitsland door Commissie van de Europese Gemeenschappen, vertegenwoordigd door N. Yerrell, lid van de juridische dienst van de Commissie en H. Kreppel, rechter bij het Arbeitsgericht die in het kader van de uitwisseling met nationale ambtenaren bij de juridische dienst van de Commissie is gedetacheerd, domicilie gekozen hebbende te Luxemburg.
De Commissie concludeert dat het den Hove behage:
|
1. |
vast te stellen dat de Bondsrepubliek Duitsland inbreuk maakt op het beginsel van gelijke behandeling van mannen en vrouwen, zoals neergelegd in de artikelen 1, 2 en 5 van richtlijn 76/207/EG (1) en in § 4 van de bijlage bij richtlijn 97/81/EG (2) van de Raad betreffende de door de Unice, het CEEP en het EVV gesloten raamovereenkomst inzake deeltijdarbeid, door vrouwen, die de zeer grote meerderheid vormen van de deeltijdwerkers die minder dan 18 uur per week in de Duitse overheidsdienst werken, indirect te discrimineren omdat
|
|
2. |
De Bondsrepubliek Duitsland te verwijzen in de kosten. |
Middelen en voornaamste argumenten
Deeltijdwerkers in overheidsdienst die regelmatig minder dan 18 uur per week werken (het aantal uren ligt in enkele deelstaten iets lager) uitsluiten van de verkiesbaarheid in landelijke personeelscomités en personeelscomités van de deelstaten betekent een indirecte discriminatie van vrouwen, omdat zij de zeer grote meerderheid van deeltijdwerkers vormen. Het gaat dus om een inbreuk op richtlijn 76/207/EEG. Verder is de regeling niet verenigbaar met richtlijn 97/81/EG, omdat deeltijdwerkers op grond daarvan niet slechter mogen worden behandeld dan voltijdwerkers, tenzij de ongelijke behandeling op feitelijke gronden gerechtvaardigd is.
Er is echter geen sprake van feitelijke gronden voor uitsluiting van de verkiesbaarheid. De beperkte aanwezigheid van het betrokken personeel op de arbeidsplaats kan door een flexibele organisatie van de arbeidstijd en moderne communicatiemiddelen worden gecompenseerd. Het Betriebsverfassungsgesetz, dat in de particuliere sector voor de verkiezing in ondernemingsraden geldt, kent geen beperking met betrekking tot de verkiesbaarheid. Deze ondernemingsraden hebben dezelfde taken als het personeelscomité in de ambtelijke dienst. Een vertegenwoordiging van de uitgesloten groep in comité's die het personeel vertegenwoordigen is wegens hun specifieke belangen, die anders buiten beschouwing blijven, geboden.
(1) PB L 39 , blz. 40.
(2) PB L 14, blz. 9.