Choose the experimental features you want to try

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document 62023CN0040

Zaak C-40/23 P: Hogere voorziening ingesteld op 26 januari 2023 door de Europese Commissie tegen het arrest van het Gerecht (Zevende kamer — uitgebreid) van 16 november 2022 in zaak T-469/20, Koninkrijk der Nederlanden tegen Commissie

PB C 173 van 15.5.2023, p. 14–15 (BG, ES, CS, DA, DE, ET, EL, EN, FR, GA, HR, IT, LV, LT, HU, MT, NL, PL, PT, RO, SK, SL, FI, SV)

15.5.2023   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 173/14


Hogere voorziening ingesteld op 26 januari 2023 door de Europese Commissie tegen het arrest van het Gerecht (Zevende kamer — uitgebreid) van 16 november 2022 in zaak T-469/20, Koninkrijk der Nederlanden tegen Commissie

(Zaak C-40/23 P)

(2023/C 173/20)

Procestaal: Nederlands

Partijen

Rekwirante: Europese Commissie (vertegenwoordigers: B. Stromsky, H. van Vliet, I. Georgiopoulos, gemachtigden)

Andere partij in de procedure: Koninkrijk der Nederlanden

Conclusies

Rekwirante verzoekt het Hof:

het arrest van het Gerecht (Zevende kamer — uitgebreid) van 16 november 2022 in zaak T-469/20, Koninkrijk der Nederlanden/Commissie, EU:T:2022:713, te vernietigen;

het vierde en het vijfde middel in zaak T-469/20 af te wijzen;

gebruik te maken van haar bevoegdheid krachtens artikel 61, eerste alinea, tweede volzin, van het Statuut van het Hof van Justitie van de Europese Unie om de zaak zelf af te doen en het beroep in zijn geheel ongegrond te verklaren, en

het Koninkrijk der Nederlanden te verwijzen in de kosten.

Middelen en voornaamste argumenten

Rekwirante werpt één middel op, bestaande uit twee onderdelen.

Het in eerste aanleg bestreden besluit (1) (“het besluit”) van de Commissie verklaarde een maatregel verenigbaar met de interne markt, zonder zich definitief erover uit te spreken of die maatregel staatssteun in de zin van artikel 107, lid 1, VWEU vormde.

Het eerste onderdeel stelt dat het Gerecht blijk geeft van een onjuiste rechtsopvatting, door te oordelen dat de Commissie slechts een besluit van geen bezwaar in de zin van artikel 4, lid 3, van verordening 2015/1589 (2) kan geven indien zij zich eerst uitspreekt over de vraag of de onderzochte maatregel staatssteun vormt. De Commissie betoogt dat de verschillende interpretatiemethodes van Unierecht deze conclusie niet ondersteunen. Met name betoogt de Commissie dat het bestreden arrest in strijd is met het doel van de Uniewetgever om snelle duidelijkheid te krijgen of maatregelen verenigbaar zijn met de interne markt. Immers, indien het arrest in stand zou blijven, kan het ertoe leiden dat de Commissie gedwongen is langdurig en onnodig te onderzoeken of een bepaalde maatregel alle elementen van artikel 107, lid 1, VWEU omvat, ondanks het feit dat zij er sowieso van overtuigd is dat die maatregel verenigbaar is met de interne markt.

Het tweede onderdeel betoogt dat het Gerecht blijk geeft van een onjuiste rechtsopvatting door te oordelen dat het besluit het rechtszekerheidsbeginsel schendt. Het besluit verhoogde integendeel de rechtszekerheid, door te verklaren dat de maatregel verenigbaar is met de interne markt zodra de Commissie tot die conclusie gekomen was.


(1)  Besluit C(2020) def. 2998 van de Commissie van 12 mei 2020 betreffende steunmaatregel SA.54537 (2020/NN) — Nederland — Verbod van steenkool voor de productie van elektriciteit in Nederland.

(2)  Verordening (EU) 2015/1589 van de Raad van 13 juli 2015 tot vaststelling van nadere bepalingen voor de toepassing van artikel 108 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (PB 2015, L 248, blz. 9).


Top