Choose the experimental features you want to try

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document 62022CN0767

    Zaak C-767/22: Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Satversmes tiesa (Letland) op 12 december 2022 — 1Dream OÜ, DS, DL, VS en JG/Latvijas Republikas Saeima

    PB C 94 van 13.3.2023, p. 23–23 (BG, ES, CS, DA, DE, ET, EL, EN, FR, GA, HR, IT, LV, LT, HU, MT, NL, PL, PT, RO, SK, SL, FI, SV)

    13.3.2023   

    NL

    Publicatieblad van de Europese Unie

    C 94/23


    Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Satversmes tiesa (Letland) op 12 december 2022 — 1Dream OÜ, DS, DL, VS en JG/Latvijas Republikas Saeima

    (Zaak C-767/22)

    (2023/C 94/25)

    Procestaal: Lets

    Verwijzende rechter

    Satversmes tiesa

    Partijen in het hoofdgeding

    Verzoekende partijen bij de Satversmes tiesa: 1Dream OÜ, DS, DL, VS en JG

    Verwerende partij: Latvijas Republikas Saeima

    Prejudiciële vragen

    1)

    Valt een nationale regeling op grond waarvan een nationale rechter beslist over de confiscatie van de opbrengsten van een misdrijf in een afzonderlijke procedure betreffende illegaal verkregen voorwerpen, die van de strafrechtelijke hoofdprocedure is gescheiden voordat is vastgesteld dat er een strafbaar feit is gepleegd en iemand daaraan schuldig is bevonden, en op grond waarvan de confiscatie plaatsvindt op basis van stukken van het dossier van de strafzaak, binnen de werkingssfeer van richtlijn 2014/42 (1), met name artikel 4 ervan, en kaderbesluit 2005/212 (2), met name artikel 2 ervan?

    2)

    Indien de eerste vraag bevestigend wordt beantwoord, moet de regeling inzake de toegang tot de stukken van het dossier van de procedure betreffende de illegaal verkregen voorwerpen dan worden aangemerkt als verenigbaar met het recht op een eerlijk proces dat is neergelegd in artikel 47 van het Handvest en in artikel 8, lid 1, van richtlijn 2014/42?

    3)

    Moet het beginsel van voorrang van het Unierecht aldus worden uitgelegd dat het zich ertegen verzet dat het grondwettelijk hof van een lidstaat, waaraan is verzocht om een nationale regeling die onverenigbaar is bevonden met het Unierecht constitutioneel te toetsen, oordeelt dat het rechtszekerheidsbeginsel van toepassing is en de rechtsgevolgen van die regeling in stand blijven ten aanzien van de periode dat de regeling van kracht was?


    (1)  Richtlijn 2014/42/EU van het Europees Parlement en de Raad van 3 april 2014 betreffende de bevriezing en confiscatie van hulpmiddelen en opbrengsten van misdrijven in de Europese Unie (PB 2014, L 127, blz. 39).

    (2)  Kaderbesluit 2005/212/JBZ van de Raad van 24 februari 2005 inzake de confiscatie van opbrengsten van misdrijven, alsmede van de daarbij gebruikte hulpmiddelen en de door middel daarvan verkregen voorwerpen (PB 2005, L 68, blz. 49).


    Top