EUR-Lex Access to European Union law

Back to EUR-Lex homepage

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document 62022CN0413

Zaak C-413/22: Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Supremo Tribunal Administrativo (Portugal) op 21 juni 2022 — Vapo Atlantic SA / Entidade Nacional Para o Setor Energético EPE, Fundo de Eficiência Energética, Fundo Ambiental

PB C 389 van 10.10.2022, p. 2–3 (BG, ES, CS, DA, DE, ET, EL, EN, FR, GA, HR, IT, LV, LT, HU, MT, NL, PL, PT, RO, SK, SL, FI, SV)

10.10.2022   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 389/2


Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Supremo Tribunal Administrativo (Portugal) op 21 juni 2022 — Vapo Atlantic SA / Entidade Nacional Para o Setor Energético EPE, Fundo de Eficiência Energética, Fundo Ambiental

(Zaak C-413/22)

(2022/C 389/03)

Procestaal: Portugees

Verwijzende rechter

Supremo Tribunal Administrativo

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partij: Vapo Atlantic SA

Verwerende partijen: Entidade Nacional Para o Setor Energético EPE, Fundo de Eficiência Energética, Fundo Ambiental

Prejudiciële vragen

1)

Moeten artikel 3, lid 4, en artikel 18 van richtlijn 2009/[28] aldus worden uitgelegd dat zij in de weg staan aan een nationale regeling als die welke in het hoofdgeding aan de orde is, die, met het oog op het behalen van de streefcijfers voor de bijmenging van biobrandstoffen, bepaalt dat marktpartijen, als alternatieve mogelijkheid, kunnen aantonen dat zij aan die criteria voldoen door (i) biobrandstoffen fysiek bij te mengen in fossiele brandstoffen, of door (ii) biobrandstofcertificaten aan te kopen van andere marktpartijen, die een overschot aan certificaten bezitten?

2)

Moeten artikel 3, lid 4, en artikel 18 van richtlijn 2009/28 (1) aldus worden uitgelegd dat zij in de weg staan aan een nationale regeling als die welke in het hoofdgeding aan de orde is, op grond waarvan de mogelijkheid tot fysieke bijmenging van biobrandstof is voorbehouden aan producenten van biobrandstoffen die de status van belastingentrepot voor verwerking hebben, terwijl dat is verboden voor tot bijmenging verplichte entiteiten die brandstof invoeren op grond van hun status van geregistreerde geadresseerde, die gebruik kunnen maken van de mogelijkheid om biobrandstofcertificaten te kopen, op straffe van de betaling van een compensatie (die materieel kan worden gelijkgesteld aan een geldboete)?

3)

Verandert het antwoord op de vorige prejudiciële vraag, indien er ten tijde van de feiten geen biobrandstofcertificaten werden aangeboden op de markt, zodat een kleine marktpartij deze niet kon aankopen — of dat alleen met grote moeite kon doen — en de Direção-Geral de Energia e Geologia (directoraat-generaal Energie en Geologie, Portugal; hierna: “DGEG”) geen veilingen van biobrandstofcertificaten organiseerde, waardoor het betalen van een compensatie (die materieel kan worden gelijkgesteld aan een geldboete) als enige optie overbleef?

4)

Moet artikel 18, lid 3, van richtlijn 2009/28 aldus worden uitgelegd dat het de uitvoering van onafhankelijke audits (onafhankelijke controles in het geval van de nationale wetgeving) vereist als voorafgaande voorwaarde voor de toepassing van de duurzaamheidsregeling?

5)

Staat artikel 18, lid 3, van richtlijn 2009/28 in de weg aan een nationaal systeem voor de controle van de naleving van duurzaamheidscriteria dat voorziet in de accreditatie van controle-entiteiten om onafhankelijke controles van de naleving van de duurzaamheidscriteria uit te voeren (krachtens artikel 18, lid 3, van die richtlijn), maar in de praktijk de selectie van die entiteiten niet mogelijk maakt, door het ontbreken van een aanbestedingsprocedure, en tegelijkertijd van marktpartijen verlangt dat zij aantonen dat zij voldoen aan die criteria zonder dat zij een onafhankelijke audit hoeven te laten uitvoeren?

6)

Indien de voorgaande prejudiciële vragen ontkennend worden beantwoord, moet artikel 34 VWEU dan aldus worden uitgelegd dat het in de weg staat aan een nationale regeling als die welke in het hoofdgeding aan de orde is, zoals uitgelegd in de vorige prejudiciële vragen?


(1)  Richtlijn 2009/28/EG van het Europees Parlement en de Raad van 23 april 2009 ter bevordering van het gebruik van energie uit hernieuwbare bronnen en houdende wijziging en intrekking van Richtlijn 2001/77/EG en Richtlijn 2003/30/EG (PB 2009, L 140 blz. 16)


Top