Choose the experimental features you want to try

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document 62022CJ0538

    Arrest van het Hof (Zesde kamer) van 4 juli 2024.
    SB tegen Agrárminiszter.
    Verzoek van de Fővárosi Törvényszék om een prejudiciële beslissing.
    Prejudiciële verwijzing – Landbouw – Gemeenschappelijk landbouwbeleid – Verordening (EU) nr. 1307/2013 – Artikel 52 – Gedelegeerde verordening (EU) nr. 639/2014 – Artikel 53, lid 1 – Vaststelling van de subsidiabiliteitscriteria voor gekoppelde steunmaatregelen – Bevoegdheid van de lidstaten – Gedelegeerde verordening (EU) nr. 640/2014 – Artikel 2, lid 1, tweede alinea, punten 16 en 18 – Onderscheid tussen ‚aangegeven dieren’ en ‚geconstateerde dieren’ – Artikel 30, lid 3 – Op basis van de geconstateerde dieren berekende steun – Artikel 31, leden 1 tot en met 3 – Administratieve sancties in geval van niet-naleving bij de aangegeven dieren – Aanvraag voor gekoppelde steun in verband met het houden van zoogkoeien – In de nationale regeling vastgesteld afkalfpercentage niet bereikt voor alle aangegeven dieren – Percentage bereikt door een kleiner aantal van deze dieren – Nationale praktijk waarbij de steun wordt geweigerd.
    Zaak C-538/22.

    Court reports – general

    ECLI identifier: ECLI:EU:C:2024:568

    Voorlopige editie

    ARREST VAN HET HOF (Zesde kamer)

    4 juli 2024 (*)

    „Prejudiciële verwijzing – Landbouw – Gemeenschappelijk landbouwbeleid – Verordening (EU) nr. 1307/2013 – Artikel 52 – Gedelegeerde verordening (EU) nr. 639/2014 – Artikel 53, lid 1 – Vaststelling van de subsidiabiliteitscriteria voor gekoppelde steunmaatregelen – Bevoegdheid van de lidstaten – Gedelegeerde verordening (EU) nr. 640/2014 – Artikel 2, lid 1, tweede alinea, punten 16 en 18 – Onderscheid tussen ‚aangegeven dieren’ en ‚geconstateerde dieren’ – Artikel 30, lid 3 – Op basis van de geconstateerde dieren berekende steun – Artikel 31, leden 1 tot en met 3 – Administratieve sancties in geval van niet-naleving bij de aangegeven dieren – Aanvraag voor gekoppelde steun in verband met het houden van zoogkoeien – In de nationale regeling vastgesteld afkalfpercentage niet bereikt voor alle aangegeven dieren – Percentage bereikt door een kleiner aantal van deze dieren – Nationale praktijk waarbij de steun wordt geweigerd”

    In zaak C‑538/22,

    betreffende een verzoek om een prejudiciële beslissing krachtens artikel 267 VWEU, ingediend door de Fővárosi Törvényszék (rechter voor de agglomeratie van Boedapest, Hongarije) bij beslissing van 25 juli 2022, ingekomen bij het Hof op 11 augustus 2022, in de procedure

    SB

    tegen

    Agrárminiszter,

    wijst

    HET HOF (Zesde kamer),

    samengesteld als volgt: T. von Danwitz, kamerpresident, P. G. Xuereb (rapporteur) en I. Ziemele, rechters,

    advocaat-generaal: J. Kokott,

    griffier: A. Calot Escobar,

    gezien de stukken,

    gelet op de opmerkingen van:

    –        de Hongaarse regering, vertegenwoordigd door Zs. Biró-Tóth en M. Z. Fehér als gemachtigden,

    –        de Europese Commissie, vertegenwoordigd door V. Bottka en A. Sauka als gemachtigden,

    gehoord de conclusie van de advocaat-generaal ter terechtzitting van 30 november 2023,

    het navolgende

    Arrest

    1        Het verzoek om een prejudiciële beslissing betreft de uitlegging van artikel 2, lid 1, tweede alinea, punten 16 en 18, artikel 30, lid 3, en artikel 31, leden 1 tot en met 3, van gedelegeerde verordening (EU) nr. 640/2014 van de Commissie van 11 maart 2014 tot aanvulling van verordening (EU) nr. 1306/2013 van het Europees Parlement en de Raad wat betreft het geïntegreerd beheers- en controlesysteem en de voorwaarden voor weigering of intrekking van betalingen en voor administratieve sancties in het kader van rechtstreekse betalingen, plattelandsontwikkelingsbijstand en de randvoorwaarden (PB 2014, L 181, blz. 48), zoals gewijzigd bij gedelegeerde verordening (EU) 2016/1393 van de Commissie van 4 mei 2016 (PB 2016, L 225, blz. 41) (hierna: „verordening nr. 640/2014”).

    2        Dit verzoek is ingediend in het kader van een geding tussen SB, een landbouwer, en de Agrárminiszter (minister van Landbouw, Hongarije) over de weigering van deze minister om SB productiesteun te verlenen voor het houden van zoogkoeien.

     Toepasselijke bepalingen

     Unierecht

     Verordening nr. 1306/2013

    3        Artikel 63, leden 1 en 2, van verordening (EU) nr. 1306/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 17 december 2013 inzake de financiering, het beheer en de monitoring van het gemeenschappelijk landbouwbeleid en tot intrekking van verordeningen (EEG) nr. 352/78, (EG) nr. 165/94, (EG) nr. 2799/98, (EG) nr. 814/2000, (EG) nr. 1200/2005 en (EG) nr. 485/2008 van de Raad (PB 2013, L 347, blz. 549) bepaalt:

    „1.      Wanneer een begunstigde niet blijkt te voldoen aan de subsidiabiliteitscriteria, de normen of andere verplichtingen die verbonden zijn aan de voorwaarden voor de toekenning van de bijstand of steun waarin de sectorale landbouwwetgeving voorziet, wordt de steun niet betaald of geheel of gedeeltelijk ingetrokken en worden, naargelang het geval, de desbetreffende betalingsrechten als bedoeld in artikel 21 van verordening (EU) nr. 1307/2013 [van het Europees Parlement en de Raad van 17 december 2013 tot vaststelling van voorschriften voor rechtstreekse betalingen aan landbouwers in het kader van de steunregelingen van het gemeenschappelijk landbouwbeleid en tot intrekking van verordening (EG) nr. 637/2008 van de Raad en verordening (EG) nr. 73/2009 van de Raad (PB 2013, L 347, blz. 608)] niet toegewezen of ingetrokken.

    [...]

    2.      Daarnaast leggen de lidstaten, in de in de sectorale landbouwwetgeving voorgeschreven gevallen, administratieve sancties op [...].”

     Verordening nr. 1307/2013

    4        Overweging 4 van verordening nr. 1307/2013, zoals gewijzigd bij verordening (EU) nr. 2017/2393 van het Europees Parlement en de Raad van 13 december 2017 (PB 2017, L 350, blz. 15) (hierna: „verordening nr. 1307/2013”), bepaalt:

    „Er moet worden verduidelijkt dat [verordening nr. 1306/2013] en de uit hoofde van die verordening vastgestelde bepalingen op de maatregelen van deze verordening van toepassing dienen te zijn. [...]”

    5        Titel IV van verordening nr. 1307/2013 bevat een hoofdstuk 1, met als opschrift „Vrijwillige gekoppelde steun”. Dit hoofdstuk bevat artikel 52, dat het opschrift „Algemene voorschriften” draagt. Dat artikel bepaalt:

    „1.      De lidstaten kunnen landbouwers onder de in dit hoofdstuk gestelde voorwaarden gekoppelde steun verlenen (in dit hoofdstuk ‚gekoppelde steun’ genoemd).

    [...]

    6.      Gekoppelde steun is een productiebeperkingsregeling in de vorm van een jaarlijkse betaling op basis van vaste arealen en opbrengsten of een vast aantal dieren, die de financiële maxima in acht neemt welke door de lidstaten voor iedere maatregel worden bepaald en ter kennis van de [Europese] Commissie worden gebracht.

    [...]

    9.      Teneinde een efficiënt en gericht gebruik van de middelen van de [Europese] Unie te waarborgen en dubbele financiering in het kader van andere, soortgelijke steuninstrumenten te voorkomen, is de Commissie bevoegd om overeenkomstig artikel 70 gedelegeerde handelingen vast te stellen waarin het volgende wordt vastgelegd:

    a)      de voorwaarden voor de verlening van gekoppelde steun;

    b)      de samenhang met andere maatregelen van de Unie, alsmede de cumulatie van steun.

    [...]”

    6        Artikel 53 van verordening nr. 1307/2013, met als opschrift „Financiële bepalingen”, somt de besluiten op over vrijwillige gekoppelde steun die de lidstaten kunnen vaststellen.

    7        Artikel 54 van deze verordening, met als opschrift „Kennisgeving”, bepaalt in lid 1:

    „De lidstaten stellen de Commissie uiterlijk op de in dat artikel genoemde data in kennis van de in artikel 53 bedoelde besluiten. [...]”

     Gedelegeerde verordening nr. 639/2014

    8        Artikel 53 van gedelegeerde verordening (EU) nr. 639/2014 van de Commissie van 11 maart 2014 tot aanvulling van verordening (EU) nr. 1307/2013 van het Europees Parlement en de Raad tot vaststelling van voorschriften voor rechtstreekse betalingen aan landbouwers in het kader van de steunregelingen van het gemeenschappelijk landbouwbeleid en tot wijziging van bijlage X bij die verordening (PB 2014, L 181, blz. 1), zoals gewijzigd bij gedelegeerde verordening (EU) 2018/1784 van de Commissie van 9 juli 2018 (PB 2018, L 293, blz. 1) (hierna: „gedelegeerde verordening nr. 639/2014”), met als opschrift „Voorwaarden voor de steunverlening”, bepaalt in lid 1:

    „De lidstaten stellen subsidiabiliteitscriteria voor gekoppelde steunmaatregelen vast overeenkomstig het kader van [verordening nr. 1307/2013] en de voorwaarden van de onderhavige verordening.”

    9        Artikel 67 van gedelegeerde verordening nr. 639/2014, met als opschrift „Meldingen inzake de vrijwillige gekoppelde steun”, bepaalt in lid 1:

    „De in artikel 54, lid 1, van [verordening nr. 1307/2013] bedoelde meldingen bevatten de in bijlage I bij de onderhavige verordening vermelde informatie-elementen.”

    10      In bijlage I bij gedelegeerde verordening nr. 639/2014, met als opschrift „Overeenkomstig artikel 67, lid 1, aan de Commissie te verstrekken informatie”, is bepaald:

    „Deze informatie omvat:

    [...]

    3.      een beschrijving van elke steunmaatregel, met ten minste de volgende informatie:

          [...]

    f)      de geldende subsidiabiliteitsvoorwaarden;

    [...]”

     Gedelegeerde verordening nr. 640/2014

    11      De overwegingen 1, 28 en 31 van gedelegeerde verordening nr. 640/2014 luiden:

    (1)      [Verordening nr. 1306/2013] machtigt de Commissie om gedelegeerde en uitvoeringshandelingen vast te stellen. Om een soepele werking van het systeem in het nieuwe rechtskader te waarborgen, moeten bepaalde voorschriften worden vastgesteld middels dergelijke handelingen. [...]

    [...]

    (28)      Wat steunaanvragen in het kader van steunregelingen voor dieren en betalingsaanvragen in het kader van diergebonden bijstandsmaatregelen betreft, heeft een niet-naleving tot gevolg dat het betrokken dier niet subsidiabel is. Er moet worden voorzien in verlagingen vanaf het eerste dier waarvoor een niet-naleving wordt ontdekt, maar wanneer voor niet meer dan drie dieren een niet-naleving wordt ontdekt, moet de administratieve sanctie minder streng zijn ongeacht om welk percentage van de dieren het gaat. In alle andere gevallen moet de hoogte van de administratieve sanctie afhankelijk zijn van het percentage dieren waarvoor een niet-naleving wordt ontdekt.

    [...]

    (31)      Bij de vaststelling van weigeringen en intrekkingen van bijstand en van administratieve sancties moet rekening worden gehouden met het beginsel dat zij ontradend en evenredig moeten zijn. De weigeringen en intrekkingen moeten worden gedifferentieerd naargelang van de ernst, de omvang, de duur en de herhaling van de geconstateerde niet-naleving. Wat de subsidiabiliteitscriteria, de verbintenissen en andere verplichtingen betreft, moet bij weigeringen en intrekkingen van bijstand en bij de vaststelling van de administratieve sancties rekening worden gehouden met de bijzondere kenmerken van de verschillende bijstandsmaatregelen. Bij een ernstige niet-naleving of wanneer de begunstigde valse informatie heeft ingediend om bijstand te ontvangen, moet de bijstand worden geweigerd en moet een administratieve sanctie worden opgelegd. De administratieve sancties moeten gaan tot de volledige uitsluiting van een of meer bijstandsmaatregelen of soorten concrete acties gedurende een bepaalde periode.”

    12      Artikel 2 van gedelegeerde verordening nr. 640/2014, met als opschrift „Definities”, bepaalt in lid 1 het volgende:

    „[...]

    Daarnaast zijn de volgende definities van toepassing:

    [...]

    (2) ‚niet-naleving’;

    a)      met betrekking tot de subsidiabiliteitscriteria, de verbintenissen of andere verplichtingen die verbonden zijn aan de voorwaarden voor de toekenning van de steun of bijstand als bedoeld in artikel 67, lid 2, van [verordening nr. 1306/2013]: de niet-inachtneming van deze subsidiabiliteitscriteria, verbintenissen of andere verplichtingen, of

    [...]

    [...]

    (13) ‚steunregeling voor dieren’: een bij titel IV, hoofdstuk 1, van [verordening nr. 1307/2013] ingestelde maatregel inzake vrijwillige gekoppelde steun waarbij de binnen afgebakende kwantitatieve grenzen toe te kennen jaarlijkse betaling op een vast aantal dieren berust;

    [...]

    (15) ‚’steunaanvraag voor vee’: aanvraag voor de betaling van steun waarbij de binnen afgebakende kwantitatieve grenzen toe te kennen jaarlijkse betaling berust op een vast aantal dieren in het kader van de vrijwillige gekoppelde steun waarin titel IV, hoofdstuk 1, van [verordening nr. 1307/2013] voorziet;

    (16) ‚aangegeven dieren’: dieren waarvoor in het kader van de steunregeling voor dieren een steunaanvraag voor vee is ingediend of waarvoor een betalingsaanvraag op grond van een diergebonden bijstandsmaatregel is ingediend;

    [...]

    (18) ‚geconstateerd dier’:

    a)      bij een steunregeling voor dieren: een dier waarvoor aan alle in de voorschriften voor de verlening van de steun gestelde voorwaarden is voldaan, of

    b)      bij een diergebonden bijstandsmaatregel: een dier dat door middel van administratieve controles of controles ter plaatse is geïdentificeerd;

    [...]”

    13      Titel II van gedelegeerde verordening nr. 640/2014, met als opschrift „Geïntegreerd beheers- en controlesysteem”, bevat een hoofdstuk IV, dat voorzien is van het opschrift „Berekening van steun en administratieve sancties in het kader van de regelingen inzake rechtstreekse betalingen en van de onder het geïntegreerd systeem vallende plattelandsontwikkelingsmaatregelen” en dat een afdeling 4 bevat, met als opschrift „Vrijwillige gekoppelde steun op basis van steunaanvragen voor vee in het kader van steunregelingen voor dieren of plattelandsontwikkelingsbijstand op basis van betalingsaanvragen in het kader van diergebonden bijstandsmaatregelen”. Deze afdeling bevat een artikel 30, met als opschrift „Berekeningsgrondslag”. In de leden 1 tot en met 3 daarvan is het volgende bepaald:

    „1.      Steun of bijstand wordt in geen geval toegekend voor een groter aantal dieren dan het in de steunaanvraag of de betalingsaanvraag aangegeven aantal.

    2.      De op het bedrijf aanwezige dieren worden slechts als geconstateerd aangemerkt indien zij in de steunaanvraag of de betalingsaanvraag zijn geïdentificeerd. Geïdentificeerde dieren mogen worden vervangen zonder dat het recht op betaling van de steun of bijstand vervalt, tenzij de bevoegde autoriteit de begunstigde reeds op de hoogte heeft gebracht van een niet-naleving in de aanvraag of de autoriteit reeds een controle ter plaatse heeft aangekondigd. Wanneer een lidstaat niet gebruikmaakt van de mogelijkheid van een aanvraagloos systeem overeenkomstig de door de Commissie op basis van artikel 78, onder b), van [verordening nr. 1306/2013] vastgestelde voorschriften, zorgt hij er in elk geval voor dat ondubbelzinnig vaststaat welke dieren onder de aanvragen van de begunstigden vallen.

    3.      Onverminderd artikel 31 wordt, indien het in een steunaanvraag of een betalingsaanvraag aangegeven aantal dieren groter is dan het bij administratieve controles of controles ter plaatse geconstateerde aantal, de steun of de bijstand berekend op basis van het geconstateerde aantal dieren.”

    14      Artikel 31 van gedelegeerde verordening nr. 640/2014, met als opschrift „Administratieve sancties met betrekking tot dieren die zijn aangegeven in het kader van steunregelingen voor dieren of diergebonden steunmaatregelen”, luidt:

    „1.      Wanneer ten aanzien van een steunaanvraag in het kader van een steunregeling voor dieren of een betalingsaanvraag in het kader van een diergebonden bijstandsmaatregel of een soort concrete actie in het kader van een dergelijke bijstandsmaatregel een verschil wordt vastgesteld tussen het aangegeven aantal dieren en het overeenkomstig artikel 30, lid 3, geconstateerde aantal, wordt het totale bedrag aan steun of bijstand waarop de begunstigde in het kader van die steunregeling of bijstandsmaatregel of soort concrete actie in het kader van een dergelijke bijstandsmaatregel voor het betrokken aanvraagjaar recht heeft, verlaagd met het overeenkomstig lid 3 van het onderhavige artikel te bepalen percentage indien voor niet meer dan drie dieren een niet-naleving wordt vastgesteld.

    2.      Indien voor meer dan drie dieren een niet-naleving wordt vastgesteld, wordt het totale bedrag aan steun of bijstand waarop de begunstigde in het kader van de in lid 1 bedoelde steunregeling of bijstandsmaatregel of soort concrete actie in het kader van een dergelijke bijstandsmaatregel voor het betrokken aanvraagjaar recht heeft, verlaagd met:

    a)      het overeenkomstig lid 3 bepaalde percentage indien dit niet hoger is dan 10 %;

    b)      tweemaal het overeenkomstig lid 3 bepaalde percentage indien dit hoger dan 10 % maar niet hoger dan 20 % is.

    Is het overeenkomstig lid 3 bepaalde percentage hoger dan 20 %, dan wordt de steun of bijstand waarop de begunstigde overeenkomstig artikel 30, lid 3, recht zou hebben gehad op grond van de steunregeling of bijstandsmaatregel of soort concrete actie in het kader van een dergelijke bijstandsmaatregel voor het betrokken aanvraagjaar, niet verleend.

    Is het overeenkomstig lid 3 bepaalde percentage hoger dan 50 %, dan wordt de steun of bijstand waarop de begunstigde overeenkomstig artikel 30, lid 3, recht zou hebben gehad op grond van de steunregeling of bijstandsmaatregel of soort concrete actie in het kader van een dergelijke bijstandsmaatregel voor het betrokken aanvraagjaar, niet verleend. Bovendien wordt aan de begunstigde een extra sanctie opgelegd die gelijk is aan het bedrag dat overeenstemt met het verschil tussen het aantal aangegeven dieren en het overeenkomstig artikel 30, lid 3, geconstateerde aantal dieren. Indien dat bedrag niet volledig overeenkomstig artikel 28 van uitvoeringsverordening (EU) nr. 908/2014 [van de Commissie van 6 augustus 2014 houdende uitvoeringsbepalingen van verordening (EU) nr. 1306/2013 van het Europees Parlement en de Raad, wat betreft betaalorganen en andere instanties, financieel beheer, goedkeuring van de rekeningen, voorschriften inzake controles, zekerheden en transparantie (PB 2014, L 255, blz. 59)] kan worden verrekend gedurende de drie kalenderjaren volgende op het kalenderjaar van de bevinding, komt het nog uitstaande saldo te vervallen.

    Voor andere dan in artikel 30, leden 4 en 5, van de onderhavige verordening bedoelde soorten kunnen de lidstaten besluiten een ander aantal vast te stellen dan het in de leden 1 en 2 van het onderhavige artikel bedoelde maximum van drie dieren. De lidstaten zorgen er bij de vaststelling van dit aantal voor dat het inhoudelijk gelijkwaardig is aan dat maximum, onder meer door rekening te houden met de vee-eenheden en/of het verleende steun- of bijstandsbedrag.

    3.      Ter bepaling van de in de leden 1 en 2 genoemde percentages wordt het aantal dieren dat in het kader van een steunregeling voor dieren of een diergebonden bijstandsmaatregel of een soort concrete actie in het kader van een dergelijke bijstandsmaatregel is aangegeven en waarvoor een niet-naleving is geconstateerd, gedeeld door het aantal dieren dat in het kader van die steunregeling voor dieren of die bijstandsmaatregel of soort concrete actie in het kader van een dergelijke bijstandsmaatregel voor het betrokken aanvraagjaar is geconstateerd met betrekking tot de steunaanvraag of betalingsaanvraag of soort concrete actie in het kader van een dergelijke bijstandsmaatregel.

    [...]”

     Uitvoeringsverordening nr. 809/2014

    15      Artikel 15 van uitvoeringsverordening (EU) nr. 809/2014 van de Commissie van 17 juli 2014 tot vaststelling van uitvoeringsbepalingen voor verordening (EU) nr. 1306/2013 van het Europees Parlement en de Raad wat betreft het geïntegreerd beheers- en controlesysteem, plattelandsontwikkelingsmaatregelen en de randvoorwaarden (PB 2014, L 227, blz. 69), zoals gewijzigd bij uitvoeringsverordening (EU) 2015/2333 van de Commissie van 14 december 2015 (PB 2015, L 329, blz. 1) (hierna: „uitvoeringsverordening nr. 809/2014”), met als opschrift „Wijzigingen van de verzamelaanvraag of betalingsaanvraag en wijzigingen ingevolge voorafgaande controles”, bepaalt:

    „1.      Na de uiterste datum van indiening van de verzamelaanvraag of betalingsaanvraag kunnen individuele landbouwpercelen of individuele betalingsrechten worden toegevoegd of aangepast in de verzamelaanvraag of betalingsaanvraag, op voorwaarde dat aan de eisen in het kader van de regelingen inzake rechtstreekse betalingen of de plattelandsontwikkelingsmaatregelen in kwestie is voldaan.

    [...]

    3.      Indien de bevoegde autoriteit de begunstigde reeds in kennis heeft gesteld van een geval van niet-naleving in de verzamelaanvraag of betalingsaanvraag of indien zij de begunstigde heeft geïnformeerd over haar voornemen een controle ter plaatse te verrichten of indien een controle ter plaatse niet-naleving aan het licht heeft gebracht, zijn wijzigingen als bedoeld in lid 1 niet toegestaan voor de landbouwpercelen waarop de niet-naleving betrekking heeft.

    [...]”

    16      Artikel 21 van deze uitvoeringsverordening, met als opschrift „Eisen met betrekking tot de steunaanvraag voor vee en betalingsaanvragen in het kader van diergebonden bijstandsmaatregelen”, bepaalt in lid 1:

    „Een steunaanvraag voor vee als bedoeld in artikel 2, lid 1, tweede alinea, punt 15, van [gedelegeerde verordening nr. 640/2014] of een betalingsaanvraag in het kader van diergebonden bijstandsmaatregelen als gedefinieerd in artikel 2, lid 1, tweede alinea, punt 14, van die verordening bevat alle informatie die nodig is om te bepalen of aanspraak op de steun en/of bijstand kan worden gemaakt, en met name:

    a)      de identiteit van de begunstigde;

    b)      een verwijzing naar de verzamelaanvraag indien deze reeds is ingediend;

    c)      het aantal dieren van elk type waarvoor een steunaanvraag voor vee of een betalingsaanvraag wordt ingediend en, voor runderen, hun identificatiecode;

    [...]”

     Hongaars recht

    17      § 4 van het A termeléshez kötött közvetlen támogatások igénybevételének szabályairól szóló 9/2015.  FM rendelet (besluit nr. 9 van het ministerie van Landbouw inzake de regels om in aanmerking te komen voor rechtstreekse productiesteun; hierna: „ministerieel besluit nr. 9/15”) van 13 maart 2015 bepaalt onder meer het volgende:

    „[...]

    (2)      Het ministerie van Financiën beslist over de steun na de in [...] gedelegeerde verordening (EU) nr. 640/2014 van de Commissie [...] bedoelde controles te hebben uitgevoerd, met inachtneming van de daarin opgenomen regels inzake verlagingen en andere sancties.

    [...]

    (4)      Wanneer bij de controles wordt geconstateerd dat de voorwaarden voor de verlening van de steun, daaronder begrepen de randvoorwaarden, niet zijn nageleefd, moeten bij de vaststelling van het steunbedrag de in de artikelen 13, 15, 30 tot en met 32, 34 en 37 tot en met 41 van gedelegeerde verordening (EU) nr. 640/2014 van de Commissie vastgestelde rechtsgevolgen worden toegepast met betrekking tot de in hoofdstuk II [...] bedoelde steun.

    [...]”

    18      § 7, lid 3, van dat besluit luidt:

    „Gelet op de voorwaarde van artikel 2, lid 2, van besluit nr. 8 van het ministerie van Landbouw en Plattelandsontwikkeling van 13 maart 2015 betreffende de nadere regels voor het gebruik van rechtstreekse steun aan landbouwproducenten, is het minimumaantal dieren waarvoor steun kan worden verleend, een individu.”

    19      § 11, lid 1, onder e), van besluit nr. 9/15 bepaalt:

    „Een landbouwer wiens met het oog op steun aangegeven kudde voor meer dan 50 % bestaat uit voor de vleesproductie bestemde kalveren, en waarin ten minste 30 % van de in de steunaanvraag opgenomen dieren in het betrokken jaar heeft gekalfd, heeft recht op de zoogkoeienpremie mits hij de tijdens de aanhoudperiode geboren kalveren van in de steunaanvraag opgenomen moederdieren gedurende ten minste één maand vanaf hun geboorte in dezelfde kudde als hun moeder houdt.”

     Hoofdgeding en prejudiciële vragen

    20      Op 9 mei 2019 heeft SB bij de voor landbouwsteun bevoegde autoriteit een aanvraag ingediend voor productiesteun voor het houden van elf zoogkoeien.

    21      Bij besluit van 25 juni 2020 heeft deze autoriteit de aanvraag van SB afgewezen op grond dat in de periode waarop deze aanvraag betrekking had slechts drie van de elf koeien die het voorwerp waren van de aanvraag hadden gekalfd, wat overeenkwam met een afkalfpercentage van 27 %. Aldus was niet voldaan aan het in artikel 11, lid 1, onder e), van ministerieel besluit nr. 9/2015 neergelegde vereiste dat ten minste 30 % van de dieren waarop een dergelijke aanvraag betrekking heeft, moet afkalven. SB was dan ook van mening dat voor geen van de in voormelde aanvraag aangegeven dieren steun kon worden verleend en dat artikel 31 van gedelegeerde verordening nr. 640/2014 niet van toepassing was.

    22      De minister van Landbouw heeft bij besluit van 16 november 2020 het besluit van 25 juni 2020 bevestigd.

    23      SB heeft tegen de beslissing van 16 november 2020 beroep ingesteld bij de Fővárosi Törvényszék (rechter voor de agglomeratie Boedapest, Hongarije), de verwijzende rechter, op grond dat de minister van Landbouw het recht onjuist had toegepast door de rechtsgevolgen, sancties en verlagingen als bedoeld in de artikelen 30 en 31 van gedelegeerde verordening nr. 640/2014 – waarnaar artikel 4, leden 1 tot en met 3, van ministerieel besluit nr. 9/15 verwijst – niet toe te passen, alsmede door geen rekening te houden met het aantal geconstateerde dieren in de zin van artikel 2, lid 1, tweede alinea, punt 18, van die gedelegeerde verordening of met het aantal niet-conforme dieren, maar enkel met het aantal aangegeven dieren in de zin van artikel 2, lid 1, tweede alinea, punt 16, van die gedelegeerde verordening. Volgens artikel 30, lid 3, van diezelfde gedelegeerde verordening moet het steunbedrag evenwel worden berekend op basis van het aantal geconstateerde dieren.

    24      SB betoogt voor de verwijzende rechter tevens dat gedelegeerde verordening nr. 640/2014 van de steunaanvrager niet verlangt dat hij voor alle aangegeven dieren voldoet aan de voorwaarden voor de verlening van steun. Deze gedelegeerde verordening voorziet in een verlaging van die steun in geval van kleine tekortkomingen. SB is van mening dat in casu tien van haar dieren als „geconstateerd” hadden moeten worden beschouwd, dat wil zeggen dat zij hadden moeten worden geacht in overeenstemming te zijn met de voorwaarden voor de verlening van steun in de zin van artikel 2, lid 1, tweede alinea, punt 18, van die gedelegeerde verordening. Aangezien drie van deze dieren hadden gekalfd, was het vereiste afkalfpercentage van 30 % immers bereikt ten opzichte van tien van haar koeien.

    25      Derhalve zou SB krachtens artikel 30, lid 3, en artikel 2, lid 1, tweede alinea, punt 18, van gedelegeerde verordening nr. 640/2014 recht hebben gehad op steun voor tien koeien, ook al had het steunbedrag krachtens artikel 31, leden 1 en 3, van deze gedelegeerde verordening in dat geval moeten worden verlaagd gelet op het aantal niet-conforme dieren.

    26      De minister van Landbouw betoogt voor de verwijzende rechter dat artikel 31 van gedelegeerde verordening nr. 640/2014 niet van toepassing is. Dat het afkalfpercentage niet in overeenstemming is met het in artikel 11, lid 1, onder e), van ministerieel besluit nr. 9/2015 voorgeschreven percentage, heeft volgens die minister gevolgen voor alle aangegeven dieren waarvoor een aanvraag om betaling van steun is ingediend. Hij voert tevens aan dat artikel 31 van deze gedelegeerde verordening de regels vaststelt die moeten worden toegepast wanneer bepaalde dieren niet aan de voorschriften voldoen, terwijl SB in casu zelf de voorwaarden voor de verlening van steun niet in acht heeft genomen, aangezien zijn vee het vereiste minimumafkalfpercentage niet had bereikt. Ten slotte merkt de minister van Landbouw onder verwijzing naar artikel 53, lid 1, van gedelegeerde verordening nr. 639/2014 op dat de vaststelling van de criteria voor de subsidiabiliteit van de steunaanvragen behoort tot de bevoegdheid van de lidstaten.

    27      De verwijzende rechter vraagt zich in de eerste plaats af of artikel 30, lid 3, en artikel 31, lid 3, van gedelegeerde verordening nr. 640/2014 zich verzetten tegen de praktijk van een lidstaat om een aanvraag tot betaling van gekoppelde steun in verband met het houden van zoogkoeien in haar geheel af te wijzen wanneer het door de regelgeving van die lidstaat vereiste afkalfpercentage niet wordt bereikt door de aangegeven dieren, ook al wordt dit percentage bereikt voor een kleiner aantal van deze dieren.

    28      In dit verband is de verwijzende rechter – net zoals SB – van oordeel dat het de bedoeling van de Uniewetgever was, die tot uiting komt in de overwegingen 28 en 31 van gedelegeerde verordening nr. 640/2014, dat de gedeeltelijke naleving van de voorwaarden voor de verlening van steun niet zou leiden tot niet-betaling van de steun, maar tot betaling van verlaagde steun.

    29      De verwijzende rechter merkt tevens op dat uit artikel 2, lid 1, tweede alinea, punt 18, van gedelegeerde verordening nr. 640/2014 lijkt te volgen dat in deze verordening een onderscheid wordt gemaakt tussen de categorie van de door de steunaanvrager aangegeven dieren en die van de geconstateerde dieren, aangezien volgens de in die bepaling vervatte definitie een geconstateerd dier een dier is waarvoor aan alle voorwaarden voor de toekenning van steun is voldaan.

    30      Uit deze definitie in die bepaling, de op grond van artikel 30 van gedelegeerde verordening nr. 640/2014 vastgestelde grondslag voor de berekening van de steun en het bedrag van de sanctie in geval van niet-conformiteit van bepaalde aangegeven dieren, dat wordt vastgesteld op grond van artikel 31 van die gedelegeerde verordening, vloeit volgens de verwijzende rechter voort dat de Uniewetgever de voorkeur heeft gegeven aan een onderzoek naar de conformiteit van de individueel beschouwde dieren.

    31      Die rechter is evenwel van oordeel dat de betreffende nationale praktijk het niet mogelijk maakt om een onderscheid te maken tussen de aangegeven dieren en de geconstateerde dieren, wat volgens hem in strijd is met de bepalingen van gedelegeerde verordening nr. 640/2014, die gebaseerd zijn op de beginselen van weging en evenredigheid, die tekortkomingen ter afschrikking bestraffen met een verlaging van de steun en, alleen in geval van ernstige niet-naleving, met de afwijzing van de aanvraag.

    32      In de tweede plaats vraagt de verwijzende rechter zich af welke methode moet worden gevolgd om het quotiënt te bepalen aan de hand waarvan de verlaging van de steun overeenkomstig artikel 31, lid 3, van gedelegeerde verordening nr. 640/2014 kan worden vastgesteld.

    33      In de derde plaats vraagt de verwijzende rechter zich in wezen af of dit quotiënt moet worden vermenigvuldigd met 100.

    34      In die omstandigheden heeft de Fővárosi Törvényszék de behandeling van de zaak geschorst en het Hof verzocht om een prejudiciële beslissing over de volgende vragen:

    „1)      Is het met artikel 30, lid 3, van [gedelegeerde verordening nr. 640/2014], mede in het licht van de overwegingen 28 en 31 en artikel 2, lid 1, punten 16 en 18, en artikel 31, leden 1 tot en met 3, ervan, verenigbaar dat een lidstaat er een praktijk opna houdt waarbij overeenkomstig het door de lidstaat vastgestelde subsidiabiliteitscriterium de aanvraag voor de betaling van aan de productie gekoppelde steun voor zoogkoeien in haar geheel moet worden afgewezen wanneer het voor het aantal aangegeven dieren bereikte afkalfpercentage lager is dan het voor de aangegeven dieren vereiste en vastgestelde percentage, zelfs indien het vereiste afkalfpercentage wordt bereikt in een kleinere groep van de aangegeven dieren, aangezien een lager afkalfpercentage dan het door de nationale wettelijke regeling vereiste percentage betekent dat geen van de aangegeven dieren subsidiabel is?

    2)      Indien bovenstaande vraag ontkennend wordt beantwoord, moet dan in casu het aantal subsidiabele dieren in de zin van artikel 2, lid 1, punt 18, en artikel 30, lid 3, van [gedelegeerde verordening nr. 640/2014], gelet op de in de overwegingen 28 en 31 van deze verordening vermelde vereisten van differentiëring en evenredigheid en op de in de vorige vraag genoemde Unierechtelijke bepalingen, wanneer het bereikte afkalfpercentage lager is dan het door de nationale regeling vereiste percentage, worden vastgesteld:

    a)      door uitsluitend de dieren die hebben gekalfd, als subsidiabel te beschouwen, dan wel

    b)      door de dieren die onder de aangegeven dieren de groep vormen waarbinnen het in de nationale regeling vastgestelde afkalfpercentage wordt bereikt, als subsidiabel te beschouwen?

    3)      Moet artikel 31, lid 3, van gedelegeerde verordening nr. 640/2014, gelet op artikel 30, lid 3, en artikel 31, leden 1 en 2, en het in overweging 31 vermelde evenredigheidsvereiste, aldus worden uitgelegd dat voor de vaststelling van de grondslag van de sanctie de verhouding tussen de dieren waarvoor niet aan de vereisten is voldaan en de dieren waarvoor wel aan de vereisten is voldaan, moet worden bepaald, dan wel aldus dat de verhouding tussen de aangegeven dieren en de dieren waarvoor aan de vereisten is voldaan, moet worden bepaald en dat het aldus verkregen quotiënt bovendien nog met 100 moet worden vermenigvuldigd in een procentuele berekening?”

     Beantwoording van de prejudiciële vragen

     Eerste prejudiciële vraag

    35      Met zijn eerste vraag wenst de verwijzende rechter in wezen te vernemen of artikel 30, lid 3, van gedelegeerde verordening nr. 640/2014, gelezen in het licht van de overwegingen 28 en 31, artikel 2, lid 1, tweede alinea, punten 16 en 18, en artikel 31, leden 1 tot en met 3, van deze gedelegeerde verordening, aldus moet worden uitgelegd dat het zich verzet tegen de praktijk van een lidstaat om een aanvraag voor gekoppelde steun in haar geheel af te wijzen wanneer niet is voldaan aan een in de nationale regeling gestelde voorwaarde voor de verlening van die steun, te weten dat voor de in de steunaanvraag aangegeven dieren een afkalfpercentage van 30 % wordt bereikt, in plaats van enkel het steunbedrag te verlagen door toepassing van de in artikel 31, leden 1 tot en met 3, van die gedelegeerde verordening vastgestelde administratieve sancties.

    36      Om te beginnen zij opgemerkt dat de Hongaarse regering in haar schriftelijke opmerkingen betoogt dat de betreffende nationale praktijk in strijd is met artikel 11, lid 1, onder e), van ministerieel besluit nr. 9/2015, dat bepaalt dat voor dieren waarvoor gekoppelde steun is aangevraagd, een afkalfpercentage van ten minste 30 % moet worden bereikt, omdat het niet de bedoeling van de nationale wetgever was om van dit percentage een voorwaarde voor de toekenning van die steun te maken, maar om er een berekeningsmethode van te maken.

    37      In dit verband zij eraan herinnerd dat het Hof bij de uitlegging van bepalingen van de nationale rechtsorde in beginsel de kwalificaties in de verwijzingsbeslissing als uitgangspunt dient te nemen. Volgens vaste rechtspraak is het Hof immers niet bevoegd om het interne recht van een lidstaat uit te leggen (arrest van 5 december 2023, Deutsche Wohnen, C‑807/21, EU:C:2023:950, punt 36 en aldaar aangehaalde rechtspraak).

    38      Uit de verwijzingsbeslissing blijkt dat volgens de administratieve praktijk in kwestie het totale aantal aangegeven dieren in het aanvraagjaar een afkalfpercentage van ten minste 30 % moet bereiken. Dit in artikel 11, lid 1, onder e), van ministerieel besluit nr. 9/2015 vastgestelde percentage wordt beschouwd als een voorwaarde voor de toekenning van gekoppelde steun, zodat de aanvraag in haar geheel wordt afgewezen wanneer de in de steunaanvraag aangegeven dieren niet aan deze voorwaarde voldoen. Derhalve moet worden uitgegaan van de veronderstelling dat het in dat besluit vastgestelde minimumafkalfpercentage van 30 % een voorwaarde voor de toekenning van gekoppelde steun is die verband houdt met het aantal dieren dat in de steunaanvraag is aangegeven.

    39      Aangezien de door de verwijzende rechter en SB voorgestane uitlegging zou kunnen worden geacht afbreuk te doen aan de mogelijkheid voor de lidstaten om voorwaarden vast te stellen voor de verlening van gekoppelde steun waaraan alle aangegeven dieren moeten voldoen, zij opgemerkt dat gedelegeerde verordening nr. 639/2014, die is vastgesteld op de grondslag van artikel 52, lid 9, van verordening nr. 1307/2013, in artikel 53, lid 1, ervan („Voorwaarden voor de steunverlening”) bepaalt dat de lidstaten de subsidiabiliteitscriteria voor gekoppelde steunmaatregelen vaststellen overeenkomstig het kader van verordening nr. 1307/2013 en de voorwaarden van die gedelegeerde verordening.

    40      De lidstaten die een besluit tot verlening van vrijwillige gekoppelde steun nemen of een dergelijk besluit herzien, zijn krachtens artikel 54 van verordening nr. 1307/2013, gelezen in samenhang met artikel 53, lid 6, van deze verordening en artikel 67, lid 1, van gedelegeerde verordening nr. 639/2014, verplicht om de Commissie in kennis te stellen van de in dit verband vastgestelde besluiten. Overeenkomstig punt 3, onder f), van bijlage I bij gedelegeerde verordening nr. 639/2014 moeten zij in de bij de Commissie ingediende kennisgevingen de subsidiabiliteitsvoorwaarden voor elke steunmaatregel vermelden.

    41      Uit de in de vorige twee punten van dit arrest genoemde bepalingen volgt dat de lidstaten, mits het bij verordening nr. 1307/2013 vastgestelde kader en de voorwaarden van gedelegeerde verordening nr. 639/2014 in acht worden genomen, over een beoordelingsbevoegdheid beschikken om de criteria of voorwaarden vast te stellen om in aanmerking te komen voor gekoppelde steunmaatregelen, zoals de advocaat-generaal in punt 28 van haar conclusie in wezen heeft opgemerkt.

    42      Indien een lidstaat in het kader van zijn beoordelingsbevoegdheid als „subsidiabiliteitscriterium” in de zin van artikel 53, lid 1, van gedelegeerde verordening nr. 639/2014 een criterium definieert waaraan alle aangegeven dieren moeten voldoen – zoals het in het geding zijnde criterium – en er niet aan dit criterium is voldaan, kan geen enkel aangegeven dier in beginsel worden beschouwd als een „geconstateerd dier” in de zin van artikel 2, lid 1, tweede alinea, punt 18, van gedelegeerde verordening nr. 640/2014.

    43      Bovendien lijkt een minimumafkalfpercentage van 30 %, dat – zoals blijkt uit de opmerkingen van de Hongaarse regering – tot doel heeft de landbouwers ertoe aan te zetten om hun veestapel duurzaam te behouden of zelfs uit te breiden, geschikt om de verwezenlijking van het nagestreefde doel te waarborgen.

    44      Artikel 30, lid 3, van gedelegeerde verordening nr. 640/2014, waarop de eerste prejudiciële vraag betrekking heeft, bepaalt dat, onverminderd artikel 31 van deze gedelegeerde verordening, de steun of de bijstand wordt berekend op basis van het aantal geconstateerde dieren indien het in een steunaanvraag of betalingsaanvraag aangegeven aantal dieren groter is dan het bij administratieve controles of controles ter plaatse geconstateerde aantal dieren.

    45      Uit de bewoordingen van deze bepaling volgt dat wanneer het aantal geconstateerde dieren kleiner is dan het in de aanvraag aangegeven aantal dieren, het steunbedrag moet worden berekend op basis van het aantal geconstateerde dieren. Derhalve kan de aangevraagde steun worden verleend voor een kleiner aantal dieren dan het in de steunaanvraag aangegeven aantal.

    46      Artikel 30, lid 3, van gedelegeerde verordening nr. 640/2014 is echter niet van toepassing wanneer er – zoals in casu – geen geconstateerde dieren zijn. Met name zijn in deze bepaling niet de voorwaarden voor de verlening van gekoppelde steun neergelegd, aangezien de vaststelling daarvan tot de bevoegdheid van de lidstaten behoort overeenkomstig hetgeen in de punten 39 tot en met 41 van dit arrest is vastgesteld. Zoals de advocaat-generaal in punt 30 van haar conclusie heeft opgemerkt, worden in dat artikel 30, lid 3, enkel de criteria vastgesteld die in aanmerking moeten worden genomen om gekoppelde steun te berekenen. Deze uitlegging wordt bevestigd door het opschrift van artikel 30 van gedelegeerde verordening nr. 640/2014, te weten „Berekeningsgrondslag”.

    47      Artikel 30, lid 3, van gedelegeerde verordening nr. 640/2014 kan dus niet aldus worden uitgelegd dat daarbij de verplichting wordt opgelegd om een voorwaarde voor de verlening van steun die betrekking heeft op alle in de aanvraag aangegeven dieren, toe te passen op een kleiner aantal van diezelfde dieren.

    48      In artikel 2, lid 1, tweede alinea, van gedelegeerde verordening nr. 640/2014, waarop de eerste prejudiciële vraag betrekking heeft, wordt volstaan met het definiëren – in punt 16 – van de categorie „aangegeven dieren” als dieren waarvoor een steunaanvraag is ingediend en – in punt 18 – van de categorie „geconstateerde dieren”. Een „geconstateerd dier” is volgens artikel 2, lid 1, tweede alinea, punt 18, onder a), van die gedelegeerde verordening bij een steunregeling voor dieren een dier waarvoor aan alle voorwaarden voor de verlening van de steun is voldaan, en volgens artikel 2, lid 1, tweede alinea, punt 18, onder b), bij een diergebonden bijstandsmaatregel, een dier dat door middel van administratieve controles of controles ter plaatse is geïdentificeerd. Deze bepaling legt echter niet de verplichting op om op een kleiner aantal dieren een voorwaarde voor de verlening van steun toe te passen waaraan moet worden voldaan door alle aangegeven dieren, zoals het in het geding zijnde minimumafkalfpercentage, zodat bepaalde aangegeven dieren geconstateerde dieren zouden zijn.

    49      Artikel 31 van gedelegeerde verordening nr. 640/2014, waarnaar de eerste prejudiciële vraag verwijst, heeft als opschrift „Administratieve sancties met betrekking tot dieren die in het kader van steunregelingen voor dieren of in het kader van diergebonden bijstandsmaatregelen zijn aangegeven”, en bepaalt in de leden 1 tot en met 3 dat het steunbedrag wordt verlaagd wanneer er ten aanzien van een steunaanvraag een verschil wordt vastgesteld tussen de aangegeven dieren en de overeenkomstig artikel 30, lid 3, van die gedelegeerde verordening geconstateerde dieren.

    50      Uit de bewoordingen van artikel 31, lid 1, van die gedelegeerde verordening blijkt dat de in dat artikel 31 bedoelde verlagingen enkel kunnen worden toegepast in het in artikel 30, lid 3, van deze gedelegeerde verordening bedoelde geval. Bovendien heeft dat artikel 31 – zoals het opschrift ervan bevestigt – tot doel de sancties te regelen die van toepassing zijn in geval van niet-conformiteit van een steunaanvraag. Met name onderstelt de toepassing van de in dat artikel bedoelde verlagingen dat er recht op steun bestaat en dat de subsidiabiliteitscriteria dus in beginsel vervuld zijn, zoals de advocaat-generaal in de punten 44 en 46 van haar conclusie heeft opgemerkt, en bijgevolg heeft dat artikel – net zoals artikel 30, lid 3, van gedelegeerde verordening nr. 640/2014 – niet tot doel de voorwaarden voor de toekenning van de steun zelf regelen.

    51      Hieruit volgt dat noch artikel 30, lid 3, van gedelegeerde verordening nr. 640/2014, noch artikel 31 van deze verordening zich verzet tegen de in punt 38 van dit arrest bedoelde in het geding zijnde administratieve praktijk.

    52      Aan deze uitlegging wordt niet afgedaan door de overwegingen 28 en 31 van gedelegeerde verordening nr. 640/2014, waarnaar in de eerste prejudiciële vraag wordt verwezen.

    53      Ten eerste blijkt uit overweging 28 van deze gedelegeerde verordening weliswaar dat gevallen van niet-naleving er enkel toe leiden dat het betrokken dier niet subsidiabel is, maar het gebruik van de uitdrukking „betrokken dier” in het enkelvoud in sommige taalversies kan niet aldus worden uitgelegd dat daaruit de verplichting voortvloeit om een voorwaarde voor de verlening van steun, die betrekking heeft op alle in de aanvraag aangegeven dieren, toe te passen op een kleiner aantal van die dieren. Deze generieke uitdrukking moet worden opgevat als „het betrokken dier of de betrokken dieren”, waarbij het aantal betrokken dieren afhangt van de subsidiabiliteitscriteria en het aantal dieren dat in de steunaanvragen is aangegeven.

    54      Ten tweede blijkt weliswaar uit overweging 31 van gedelegeerde verordening nr. 640/2014 dat bij de vaststelling van weigeringen om steunmaatregelen voor plattelandsontwikkeling toe te kennen rekening moet worden gehouden met het beginsel dat zij ontradend en evenredig moeten zijn, maar kan de uitsluiting van gekoppelde steun niet worden geacht onevenredig te zijn, omdat het daarbij niet gaat om een sanctie, doch om het loutere gevolg van de niet-naleving van de subsidiabiliteitscriteria voor de verlening van steun [zie in die zin arresten van 24 mei 2007, Maatschap Schonewille-Prins, C‑45/05, EU:C:2007:296, punt 58, en 29 februari 2024, Eesti Vabariik (Põllumajanduse Registrite ja Informatsiooni Amet), C‑437/22, EU:C:2024:176, punt 56 en aldaar aangehaalde rechtspraak].

    55      Bovendien zou de door de verwijzende rechter en SB voorgestane uitlegging van artikel 30, lid 3, van gedelegeerde verordening nr. 640/2014, die inhoudt dat SB recht moet hebben op steun voor tien koeien, kunnen worden geacht de aanvrager toe te staan het aantal in de steunaanvraag aangegeven dieren achteraf te verlagen, zoals de advocaat-generaal in punt 34 van haar conclusie in wezen heeft benadrukt.

    56      Dienaangaande zij opgemerkt dat uit het dossier waarover het Hof beschikt blijkt dat Hongarije, wat de steun in verband met het houden van zoogkoeien betreft, de in artikel 21, lid 1, van uitvoeringsverordening nr. 809/2014 bedoelde regeling op basis van aanvragen toepast. Derhalve moet de aanvrager krachtens punt c) van die bepaling het aantal aangegeven dieren en, wat runderen betreft, de exacte identificatiecode van elk dier vermelden. Aangezien de aanvrager het initiatief neemt om de aanvraag in te dienen, kan hij in deze aanvraag niet alle dieren die hij houdt aangeven, maar alleen de dieren die voldoen aan de subsidiabiliteitscriteria. Zoals de advocaat-generaal in punt 36 van haar conclusie heeft opgemerkt, staat artikel 15, lid 3, juncto artikel 21, lid 1, onder c), van uitvoeringsverordening nr. 809/2014 er evenwel, zodra de aangegeven dieren zijn vermeld in de aanvraag, aan in de weg dat de betalingsaanvraag, daaronder begrepen het daarin aangegeven aantal dieren, wordt gewijzigd wanneer de bevoegde autoriteit de begunstigde reeds in kennis heeft gesteld van de gevallen van niet-naleving in die aanvraag. Volgens artikel 2, lid 1, tweede alinea, punt 2, onder a), van gedelegeerde verordening nr. 640/2014 wordt elke niet-inachtneming van de subsidiabiliteitscriteria als een dergelijke niet-naleving beschouwd.

    57      In casu heeft de bevoegde autoriteit SB van de gevallen van niet-naleving in kennis gesteld op 25 juni 2020, toen zij de steunaanvraag afwees en erop wees dat het afkalfpercentage van 30 % niet was bereikt. In een dergelijk geval is het overeenkomstig de voorgaande overwegingen niet mogelijk om het aantal in de aanvraag aangegeven dieren achteraf te verminderen.

    58      De door de verwijzende rechter en SB voorgestane uitlegging van artikel 30, lid 3, van gedelegeerde verordening nr. 640/2014 is dus in strijd met artikel 15, lid 3, van uitvoeringsverordening nr. 809/2014, gelezen in samenhang met artikel 21, lid 1, onder c), van deze uitvoeringsverordening.

    59      Gelet op een en ander dient op de eerste prejudiciële vraag te worden geantwoord dat artikel 30, lid 3, van gedelegeerde verordening nr. 640/2014, gelezen in het licht van de overwegingen 28 en 31, artikel 2, lid 1, tweede alinea, punten 16 en 18, en artikel 31, leden 1 tot en met 3, van deze gedelegeerde verordening, aldus moet worden uitgelegd dat het zich niet verzet tegen de praktijk van een lidstaat om een aanvraag voor gekoppelde steun in haar geheel af te wijzen wanneer niet is voldaan aan een in de nationale regeling gestelde voorwaarde voor de verlening van die steun, te weten dat voor de in de steunaanvraag aangegeven dieren een afkalfpercentage van 30 % wordt bereikt, in plaats van enkel het steunbedrag te verlagen door toepassing van de in artikel 31, leden 1 tot en met 3, van die gedelegeerde verordening vastgestelde administratieve sancties.

     Tweede en derde prejudiciële vraag

    60      Aangezien de verwijzende rechter de tweede en de derde prejudiciële vraag enkel heeft gesteld voor het geval dat artikel 30, lid 3, van gedelegeerde verordening nr. 640/2014 zich in wezen verzet tegen de in het geding zijnde nationale praktijk, hoeven deze vragen, gelet op het antwoord op de eerste vraag, niet te worden beantwoord.

     Kosten

    61      Ten aanzien van de partijen in het hoofdgeding is de procedure als een aldaar gerezen incident te beschouwen, zodat de verwijzende rechter over de kosten heeft te beslissen. De door anderen wegens indiening van hun opmerkingen bij het Hof gemaakte kosten komen niet voor vergoeding in aanmerking.

    Het Hof (Zesde kamer) verklaart voor recht:

    Artikel 30, lid 3, van gedelegeerde verordening (EU) nr. 640/2014 van de Commissie van 11 maart 2014 tot aanvulling van verordening (EU) nr. 1306/2013 van het Europees Parlement en de Raad wat betreft het geïntegreerd beheers- en controlesysteem en de voorwaarden voor weigering of intrekking van betalingen en voor administratieve sancties in het kader van rechtstreekse betalingen, plattelandsontwikkelingsbijstand en de randvoorwaarden, zoals gewijzigd bij gedelegeerde verordening (EU) 2016/1393 van de Commissie van 4 mei 2016, gelezen in het licht van de overwegingen 28 en 31, artikel 2, lid 1, tweede alinea, punten 16 en 18, en artikel 31, leden 1 tot en met 3, van gedelegeerde verordening nr. 640/2014, zoals gewijzigd bij gedelegeerde verordening 2016/1393,

    moet aldus worden uitgelegd dat

    het zich niet verzet tegen de praktijk van een lidstaat om een aanvraag voor gekoppelde steun in haar geheel af te wijzen wanneer niet is voldaan aan een in de nationale regeling gestelde voorwaarde voor de toekenning van die steun, te weten dat voor de in de steunaanvraag aangegeven dieren een afkalfpercentage van 30 % wordt bereikt, in plaats van het steunbedrag te verlagen door toepassing van de in artikel 31, leden 1 tot en met 3, van die gedelegeerde verordening, zoals gewijzigd, vastgestelde administratieve sancties.

    ondertekeningen


    *      Procestaal: Hongaars.

    Top