This document is an excerpt from the EUR-Lex website
Document 62021TN0170
Case T-170/21: Action brought on 25 March 2021 — Ben Ali v Council
Zaak T-170/21: Beroep ingesteld op 25 maart 2021 — Ben Ali / Raad
Zaak T-170/21: Beroep ingesteld op 25 maart 2021 — Ben Ali / Raad
PB C 217 van 7.6.2021, p. 47–48
(BG, ES, CS, DA, DE, ET, EL, EN, FR, HR, IT, LV, LT, HU, MT, NL, PL, PT, RO, SK, SL, FI, SV)
7.6.2021 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 217/47 |
Beroep ingesteld op 25 maart 2021 — Ben Ali / Raad
(Zaak T-170/21)
(2021/C 217/63)
Procestaal: Frans
Partijen
Verzoekende partij: Mehdi Ben Tijani Ben Haj Hamda Ben Haj Hassen Ben Ali (Saint-Étienne-du-Rouvray, Frankrijk) (vertegenwoordiger: A. de Saint Remy, advocaat)
Verwerende partij: Raad van de Europese Unie
Conclusies
— |
het verzoek van Mehdi Ben Ali ontvankelijk en gegrond verklaren; |
— |
met spoed uitspraak doen overeenkomstig de toepasselijke procedureregels; |
— |
voor zover nodig bij wege van een maatregel tot organisatie van de procesgang krachtens artikel 64 van het Reglement voor de procesvoering van het Gerecht de Commissie gelasten “alle documenten betreffende de vaststelling” van de bestreden verordening openbaar te maken; |
— |
besluit (GBVB) 2021/55 van de Raad — dat verzoeker betreft en dat is meegedeeld bij een op 25 januari 2021 gedateerde brief met referentie SGS 21/0041, die per aangetekende post met verklaring van een ontvangstbevestiging op 26 januari 2021 is verstuurd en op 29 januari 2021 is ontvangen — tot handhaving van verzoekers naam op de lijst van personen op wie restrictieve maatregelen van toepassing zijn, die is opgenomen in de bijlage bij besluit 2011/72/GBVB van de Raad van de Europese Unie, zoals gewijzigd bij besluit 2021/55/GBVB van de Raad, en in bijlage I bij verordening (EU) 101/2011 als uitgevoerd bij uitvoeringsverordening (EU) 2021/49 van de Raad betreffende restrictieve maatregelen tegen bepaalde personen en entiteiten in verband met de situatie in Tunesië, met onmiddellijke ingang nietig verklaren, en uitvoeringsverordening (EU) 2021/49 van de Raad tot uitvoering van verordening (EU) nr. 101/2011 betreffende restrictieve maatregelen tegen bepaalde personen en entiteiten in verband met de situatie in Tunesië nietig verklaren; |
— |
de Raad van de Europese Unie veroordelen tot betaling aan Mehdi Ben Ali van een totaalbedrag van 150 000 EUR ter vergoeding voor zijn schade, uit welke oorzaak ook; |
— |
de Raad van de Europese Unie veroordelen tot betaling aan Mehdi Ben Ali van een bedrag van 30 000 EUR voor de kosten van zijn verdediging in het kader van het onderhavige verzoekschrift, bovenop de invorderbare bedragen aan kosten van verdediging overeenkomstig artikel 91 van het Reglement voor de procesvoering; |
— |
de Raad van de Europese Unie verwijzen in de kosten. |
Middelen en voornaamste argumenten
Ter ondersteuning van zijn beroep voert verzoeker zeven middelen aan.
Eerste middel, ontleend aan een ontoereikende rechtsgrondslag. Verzoeker stelt dat een sanctie uitsluitend gerechtvaardigd is wanneer zij bijdraagt tot de verwezenlijking van de doelstellingen waarvoor zij is opgelegd en dat de enkele vaststelling van een bedreiging van de vrede ontoereikend is. In casu rechtvaardigt de Raad van de Europese Unie de bezwarende maatregelen op basis van de doelstelling van een duurzame ontwikkeling van de Tunesische economie en maatschappij. De door de Raad opgelegde sanctie beoogt dus niet de handhaving of het herstel van de vrede, maar de economische en democratische ontwikkeling van de Tunesische maatschappij. Deze sanctie moet dan ook worden opgeheven of gewijzigd.
Tweede middel, ontleend aan schending van de rechten van de verdediging en van het recht op effectieve rechterlijke bescherming. Verzoeker is om te beginnen van mening dat de tijdens de besluitvormingsfase toegepaste procedures zijn grondrechten hebben geschonden wegens het verstoorde evenwicht tussen de in aanmerking genomen redenen en de eerbiediging van de individuele rechten. Vervolgens stelt verzoeker dat zijn rechten tijdens de fase van de aanwijzing zijn geschonden door de gebrekkige procedures, aangezien zij hem niet in staat stelden om een doeltreffende voorziening in rechte in te stellen. Verzoeker voert ten slotte aan dat de procedure inzake afwijkingen in de tenuitvoerleggingsfase het recht op een doeltreffende voorziening in rechte niet in acht neemt.
Derde middel, ontleend aan niet-nakoming van de motiveringsplicht. Verzoeker betoogt in dit verband dat de Tunesische staat geen besluit heeft genomen en meer in het bijzonder geen uiteenzetting van de relevante feiten heeft gegeven die een grond kunnen zijn om hem op de litigieuze lijst te plaatsen.
Vierde middel, ontleend aan een kennelijke beoordelingsfout. Volgens verzoeker bestaat de kennelijke fout erin dat niet is bewezen dat hij heeft deelgenomen aan onrechtmatige handelingen zoals het verduisteren van Tunesische overheidsgelden of operaties inzake het witwassen van geld. Voorts is de tenlastelegging van medeplichtigheid aan machtsmisbruik door een openbaar ambtsdrager met geen enkel bewijs gestaafd.
Vijfde middel: schending van artikelen 31, 46 en 55 van het Verdrag van de Verenigde Naties tegen corruptie. In dit verband voert verzoeker aan dat een bewarende maatregel tot bevriezing en confiscatie krachtens deze bepalingen gebaseerd moet zijn op een beslissing van de verzoekende staat of op een uiteenzetting van de relevante feiten door die verzoekende staat met een beschrijving van de gevraagde maatregelen. Volgens verzoeker zijn de beperkende maatregelen echter opgelegd en verlengd zonder dat aan deze criteria is voldaan.
Zesde middel, ontleend aan de onjuiste beoordeling van de Raad ten aanzien van de evenredigheid van de tegen verzoeker vastgestelde maatregelen.
Zevende middel, ontleend aan misbruik van bevoegdheid.