Choose the experimental features you want to try

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document 62021CN0513

    Zaak C-513/21 P: Hogere voorziening, ingesteld op 19 augustus 2021 door DI tegen het arrest van het Gerecht (Vierde kamer — uitgebreid) van 9 juni 2021 in zaak T-514/19, DI/ECB

    PB C 37 van 24.1.2022, p. 6–7 (BG, ES, CS, DA, DE, ET, EL, EN, FR, HR, IT, LV, LT, HU, MT, NL, PL, PT, RO, SK, SL, FI, SV)

    24.1.2022   

    NL

    Publicatieblad van de Europese Unie

    C 37/6


    Hogere voorziening, ingesteld op 19 augustus 2021 door DI tegen het arrest van het Gerecht (Vierde kamer — uitgebreid) van 9 juni 2021 in zaak T-514/19, DI/ECB

    (Zaak C-513/21 P)

    (2022/C 37/10)

    Procestaal: Engels

    Partijen

    Rekwirant: DI (vertegenwoordiger: L. Levi, advocaat)

    Andere partij in de procedure: Europese Centrale Bank

    Conclusies

    het bestreden arrest vernietigen;

    derhalve de volgende door rekwirant ingestelde vorderingen toewijzen:

    nietigverklaring van het besluit van de directie van de ECB van 7 mei 2019 waarbij het tuchtrechtelijk ontslag is vastgesteld zonder inachtneming van een opzegtermijn;

    nietigverklaring van het besluit van de directie van de ECB van 25 juni 2019 waarbij is geweigerd de tuchtprocedure te heropenen na de beëindiging van strafprocedures;

    hoe dan ook, toekenning aan rekwirant van een vergoeding voor de door hem geleden immateriële schade, die ex aequo et bono wordt begroot op 20 000 EUR;

    vergoeding van alle gemaakte kosten,

    de ECB verwijzen in alle kosten van zowel de hogere voorziening als de procedure in eerste aanleg.

    Middelen en voornaamste argumenten

    In het bestreden arrest heeft het Gerecht blijk gegeven van een onjuiste rechtsopvatting door het eerste middel, waarin werd aangevoerd dat degene die de bestreden maatregelen heeft genomen daartoe niet bevoegd was, af te wijzen.

    In het bestreden arrest heeft het Gerecht blijk gegeven van een onjuiste rechtsopvatting door het tweede middel, waarin werd gesteld dat artikel 8.3.2 van de personeelsverordeningen en -regelingen en het rechtszekerheidsbeginsel waren geschonden, af te wijzen.

    In het bestreden arrest heeft het Gerecht blijk gegeven van een onjuiste rechtsopvatting door het zevende middel, waarmee werd betoogd dat het recht op het vermoeden van onschuld en artikel 48 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie (hierna: “Handvest”) waren geschonden, af te wijzen.

    In het bestreden arrest heeft het Gerecht blijk gegeven van een onjuiste rechtsopvatting door het vierde middel, waarin werd aangevoerd dat artikel 8.3.7 van de personeelsverordeningen en -regelingen en het in artikel 41 van het Handvest neergelegde beginsel van onpartijdigheid waren geschonden, af te wijzen.

    In het bestreden arrest heeft het Gerecht blijk gegeven van een onjuiste rechtsopvatting door het zesde middel, dat betrekking had op kennelijke beoordelingsfouten, af te wijzen.


    Top