This document is an excerpt from the EUR-Lex website
Document 62021CN0237
Case C-237/21: Request for a preliminary ruling from the Oberlandesgericht München (Germany) lodged on 13 April 2021 — S.M.
Zaak C-237/21: Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Oberlandesgericht München (Duitsland) op 13 april 2021 — S.M.
Zaak C-237/21: Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Oberlandesgericht München (Duitsland) op 13 april 2021 — S.M.
PB C 297 van 26.7.2021, p. 21–21
(BG, ES, CS, DA, DE, ET, EL, EN, FR, HR, IT, LV, LT, HU, MT, NL, PL, PT, RO, SK, SL, FI, SV)
26.7.2021 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 297/21 |
Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Oberlandesgericht München (Duitsland) op 13 april 2021 — S.M.
(Zaak C-237/21)
(2021/C 297/22)
Procestaal: Duits
Verwijzende rechter
Oberlandesgericht München
Partijen in het hoofdgeding
Vervolgde persoon: S.M.
Andere partij: Generalstaatsanwaltschaft München
Prejudiciële vraag
Vereisen de beginselen die voortvloeien uit het arrest van het Hof van 13 november 2018 in de zaak Raugevicius (C-247/17, EU:C:2018:898) inzake de toepassing van de artikelen 18 en 21 VWEU, dat een op het Europees Verdrag betreffende uitlevering van 13 december 1957 (hierna: “EUV”) gebaseerd verzoek van een derde staat tot uitlevering van een burger van de Unie met het oog op de tenuitvoerlegging van een straf ook dan moet worden afgewezen, wanneer de aangezochte lidstaat krachtens het EUV verplicht is de burger van de Unie uit te leveren op grond van een internationaal verdrag, omdat deze het begrip “onderdaan” zoals bedoeld in artikel 6, lid 1, onder b), EUV aldus heeft gedefinieerd dat alleen de eigen onderdanen en niet ook andere burgers van de Unie daaronder vallen?