This document is an excerpt from the EUR-Lex website
Document 62021CJ0662
Judgment of the Court (Tenth Chamber) of 23 March 2023.#Proceedings brought by Booky.fi Oy.#Request for a preliminary ruling from the Korkein hallinto-oikeus.#Reference for a preliminary ruling – Articles 34 and 36 TFEU – Free movement of goods – Measure having equivalent effect to a quantitative restriction – Recordings of audiovisual programmes – Online sale – Legislation of a Member State requiring classification according to age and labelling of programmes – Protection of minors – Recordings already classified and labelled in another Member State – Proportionality.#Case C-662/21.
Arrest van het Hof (Tiende kamer) van 23 maart 2023.
Procedure ingeleid door Booky.fi Oy.
Verzoek van de Korkein hallinto-oikeus om een prejudiciële beslissing.
Prejudiciële verwijzing – Artikelen 34 en 36 VWEU – Vrij verkeer van goederen – Maatregel van gelijke werking als een kwantitatieve beperking – Opnames van audiovisuele programma’s – Onlineverkoop – Regeling van een lidstaat die classificatie op grond van leeftijd en labeling van de programma’s verplicht stelt – Bescherming van minderjarigen – Opnames die in een andere lidstaat reeds geclassificeerd en gelabeld zijn – Evenredigheid.
Zaak C-662/21.
Arrest van het Hof (Tiende kamer) van 23 maart 2023.
Procedure ingeleid door Booky.fi Oy.
Verzoek van de Korkein hallinto-oikeus om een prejudiciële beslissing.
Prejudiciële verwijzing – Artikelen 34 en 36 VWEU – Vrij verkeer van goederen – Maatregel van gelijke werking als een kwantitatieve beperking – Opnames van audiovisuele programma’s – Onlineverkoop – Regeling van een lidstaat die classificatie op grond van leeftijd en labeling van de programma’s verplicht stelt – Bescherming van minderjarigen – Opnames die in een andere lidstaat reeds geclassificeerd en gelabeld zijn – Evenredigheid.
Zaak C-662/21.
Court reports – general – 'Information on unpublished decisions' section
ECLI identifier: ECLI:EU:C:2023:239
ARREST VAN HET HOF (Tiende kamer)
23 maart 2023 ( *1 )
„Prejudiciële verwijzing – Artikelen 34 en 36 VWEU – Vrij verkeer van goederen – Maatregel van gelijke werking als een kwantitatieve beperking – Opnames van audiovisuele programma’s – Onlineverkoop – Regeling van een lidstaat die classificatie op grond van leeftijd en labeling van de programma’s verplicht stelt – Bescherming van minderjarigen – Opnames die in een andere lidstaat reeds geclassificeerd en gelabeld zijn – Evenredigheid”
In zaak C‑662/21,
betreffende een verzoek om een prejudiciële beslissing krachtens artikel 267 VWEU, ingediend door de Korkein hallinto-oikeus (hoogste bestuursrechter, Finland) bij beslissing van 29 oktober 2021, ingekomen bij het Hof op 4 november 2021, in de procedure ingeleid door
Booky.fi Oy,
in tegenwoordigheid van:
Kansallinen audiovisuaalinen instituutti (KAVI),
wijst
HET HOF (Tiende kamer),
samengesteld als volgt: D. Gratsias, kamerpresident, M. Ilešič (rapporteur) en I. Jarukaitis, rechters,
advocaat-generaal: M. Szpunar,
griffier: A. Calot Escobar,
gezien de stukken,
gelet op de opmerkingen van:
– |
het Kansallinen audiovisuaalinen instituutti (KAVI), vertegenwoordigd door E. Lauri en L. Pekkala, |
– |
de Finse regering, vertegenwoordigd door H. Leppo als gemachtigde, |
– |
de Europese Commissie, vertegenwoordigd door J. Ringborg, I. Söderlund en F. Thiran als gemachtigden, |
gelet op de beslissing, de advocaat-generaal gehoord, om de zaak zonder conclusie te berechten,
het navolgende
Arrest
1 |
Het verzoek om een prejudiciële beslissing betreft de uitlegging van de artikelen 34 en 36 VWEU. |
2 |
Dit verzoek is ingediend in het kader van een door Booky.fi Oy ingeleide procedure betreffende het besluit waarbij het Kansallinen audiovisuaalinen instituutti (KAVI) (nationaal instituut voor audiovisuele media, Finland) haar heeft gelast om in de informatie over de opnames van audiovisuele programma’s die zij via haar webwinkel te koop aanbiedt, de leeftijdsgrens te vermelden waaronder die programma’s niet mogen worden bekeken, op basis van de classificatie waarin de Finse regeling voorziet. |
Toepasselijke bepalingen
Internationaal recht
3 |
Artikel 17 van het Verdrag inzake de rechten van het kind, aangenomen door de Algemene Vergadering van de Verenigde Naties op 20 november 1989 (United Nations Treaty Series, deel 1577, blz. 3) en in werking getreden op 2 september 1990, bepaalt: „De staten die partij zijn, erkennen de belangrijke functie van de massamedia en waarborgen dat het kind toegang heeft tot informatie en materiaal uit een verscheidenheid van nationale en internationale bronnen, in het bijzonder informatie en materiaal gericht op het bevorderen van zijn of haar sociale, psychische en morele welzijn en zijn of haar lichamelijke en geestelijke gezondheid. Hiertoe dienen de staten die partij zijn: […]
|
Unierecht
4 |
De overwegingen 59 en 104 van richtlijn 2010/13/EU van het Europees Parlement en de Raad van 10 maart 2010 betreffende de coördinatie van bepaalde wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen in de lidstaten inzake het aanbieden van audiovisuele mediadiensten (richtlijn audiovisuele mediadiensten) (PB 2010, L 95, blz. 1) luiden:
[…]
|
Fins recht
5 |
§ 1 van de kuvaohjelmalaki (710/2011) (wet nr. 710/2011 inzake audiovisuele programma’s) van 17 juni 2011 (hierna: „wet inzake audiovisuele programma’s”) bepaalt dat deze wet tot doel heeft kinderen te beschermen tegen audiovisuele programma’s die schadelijk zijn voor hun ontwikkeling. |
6 |
§ 2, eerste alinea, van die wet luidt als volgt: „De onderhavige wet is van toepassing op het aanbieden van een audiovisueel programma en het toezicht daarop in Finland, wanneer dit programma wordt aangeboden op televisie of in het kader van een on-demand programmadienst waarop de laki sähköisen viestinnän palveluista (917/2014) [(wet nr. 917/2014 betreffende elektronische-communicatiediensten)] van toepassing is. De onderhavige wet geldt voor de andere wijzen van aanbieden van audiovisuele programma’s en het toezicht daarop in Finland, voor zover:
|
7 |
§ 3, punt 3, van de wet inzake audiovisuele programma’s definieert het aanbieden van een audiovisueel programma als de beschikbaarstelling ervan aan het publiek om te worden bekeken. |
8 |
§ 3, punt 5, van deze wet bepaalt dat de classificatie erin bestaat dat na het bekijken van het audiovisuele programma wordt vastgesteld of het schadelijke gevolgen kan hebben voor de ontwikkeling van een kind onder een bepaalde leeftijd. |
9 |
§ 5, eerste alinea, van die wet bepaalt: „Tenzij in de §§ 9 tot en met 11 anders is bepaald, mag een audiovisueel programma alleen worden aangeboden indien het is geclassificeerd overeenkomstig § 16, eerste alinea, en het een duidelijk zichtbare vermelding van de leeftijdsgrens en de inhoud bevat of daarvan vergezeld gaat of, in het geval van een audiovisueel programma in de zin van § 16, derde alinea, indien het een duidelijk zichtbare vermelding van de leeftijdsgrens en de inhoud bevat of daarvan vergezeld gaat. Een audiovisueel programma in de zin van § 16, tweede alinea, mag alleen worden aangeboden indien het een duidelijk zichtbare vermelding van de leeftijdsgrens van 18 jaar bevat of daarvan vergezeld gaat.” |
10 |
§ 6, vijfde alinea, van de wet inzake audiovisuele programma’s luidt als volgt: „Een aanbieder van audiovisuele programma’s moet bij het aanbieden daarvan informatie verstrekken over de leeftijdsgrenzen en de andere maatregelen ter bevordering van de bescherming van het kind.” |
11 |
§ 9 van deze wet is geformuleerd als volgt: „Een audiovisueel programma hoeft niet geclassificeerd of gelabeld te worden indien de inhoud ervan:
In afwijking van de eerste alinea, punt 4, moet een audiovisueel programma waarvan de inhoud uitsluitend bestaat uit marketingmateriaal voor audiovisuele programma’s, geclassificeerd worden.” |
12 |
§ 10 van die wet luidt: „Een audiovisueel programma hoeft niet geclassificeerd en gelabeld te worden indien het:
|
13 |
§ 11, eerste alinea, van de wet inzake audiovisuele programma’s bepaalt: „Het [KAVI] kan op verzoek toestaan dat audiovisuele programma’s worden aangeboden op een bijzonder evenement dat wordt georganiseerd om audiovisuele programma’s aan te bieden, zonder dat deze programma’s overeenkomstig deze wet zijn geclassificeerd en gelabeld.” |
14 |
§ 15 van die wet luidt als volgt: „Een audiovisueel programma wordt geacht schadelijk te zijn voor de ontwikkeling van een kind wanneer het door zijn gewelddadige, seksuele of angstwekkende inhoud of op enige andere soortgelijke wijze schadelijke gevolgen kan hebben voor de ontwikkeling van het kind. De context en de wijze waarop de gebeurtenissen worden beschreven in het programma, moeten in aanmerking worden genomen bij de beoordeling of een audiovisueel programma schadelijk is.” |
15 |
§ 16 van de wet inzake audiovisuele programma’s is geformuleerd als volgt: „Een audiovisueel programma dat schadelijk is voor de ontwikkeling van het kind in de zin van § 15, moet op basis van de inhoud ervan geclassificeerd worden als een programma met leeftijdsgrens 7, 12, 16 of 18 jaar en moet worden voorzien van een symbool dat de inhoud ervan weergeeft. Indien het programma wordt geacht niet schadelijk te zijn voor de ontwikkeling van het kind, moet het worden geclassificeerd als een programma dat geschikt is voor alle leeftijden. Indien een programma uitdrukkelijk bestemd is om uitsluitend te worden aangeboden aan personen ouder dan 18 jaar, wordt het niet geclassificeerd. Een dergelijk programma mag alleen worden aangeboden indien het een duidelijk zichtbare vermelding van de leeftijdsgrens van 18 jaar bevat of daarvan vergezeld gaat. Het [KAVI] kan de leeftijdsgrens en het symbool ter beschrijving van de inhoud van het programma, die in de Unie zijn toegekend, goedkeuren ten behoeve van het gebruik van dit programma in Finland overeenkomstig de onderhavige wet, zonder dat het programma in Finland geclassificeerd is.” |
16 |
Volgens § 19 van deze wet moet het KAVI erop toezien dat die wet wordt nageleefd. |
17 |
Krachtens § 30 van de wet inzake audiovisuele programma’s kan beroep worden ingesteld tegen het classificatiebesluit van het KAVI. |
Hoofdgeding en prejudiciële vragen
18 |
Booky.fi is een Finse onderneming die via haar webwinkel audiovisuele programma’s verkoopt die opgeslagen zijn op fysieke dragers zoals dvd’s en blu-raydisks. |
19 |
Bij een controle in 2018 heeft het KAVI vastgesteld dat Booky.fi opnames van audiovisuele programma’s te koop aanbood zonder de informatie over de toegestane leeftijdsgrens en de inhoud van het audiovisuele programma te verstrekken die bij de wet inzake audiovisuele programma’s is voorgeschreven. |
20 |
Bij besluit van 9 juli 2018 heeft het KAVI Booky.fi met name gelast die vermeldingen op te nemen in de informatie over de opnames van programma’s die zij verkoopt. Vervolgens heeft het KAVI het door Booky.fi tegen dat besluit ingediende bezwaar afgewezen bij besluit van 9 oktober 2018. |
21 |
Booky.fi heeft tegen het besluit van het KAVI beroep ingesteld bij de Helsingin hallinto-oikeus (bestuursrechter Helsinki, Finland), die dit beroep bij vonnis van 9 december 2019 heeft verworpen. Die rechter heeft geoordeeld dat, aangezien het aanbieden van een audiovisueel programma aan het publiek in de zin van § 5, eerste alinea, van de wet inzake audiovisuele programma’s in het geval van een webwinkel plaatsvindt wanneer de opname van een dergelijk programma kan worden gekocht of anderszins besteld, die opname de in deze wet bedoelde leeftijdsaanduiding moet bevatten of daarvan vergezeld moet gaan. |
22 |
Ter onderbouwing van haar hoger beroep tegen dat vonnis bij de Korkein hallinto-oikeus (hoogste bestuursrechter, Finland), de verwijzende rechter in de onderhavige zaak, betoogt Booky.fi dat het vereiste dat de via haar webwinkel verkochte audiovisuele programma’s worden geclassificeerd en gelabeld op basis van de in Finland toepasselijke leeftijdsgrenzen hoewel zij reeds een dergelijke classificatie in een andere lidstaat hebben gekregen en aldaar reeds vermeldingen van de leeftijdsgrens zijn aangebracht overeenkomstig de regeling van die andere lidstaat, een maatregel van gelijke werking als kwantitatieve invoerbeperkingen in de zin van artikel 34 VWEU vormt. |
23 |
Volgens Booky.fi gaan de bepalingen van de wet inzake audiovisuele programma’s verder dan nodig is om het doel van bescherming van het kind te bereiken wanneer audiovisuele programma’s uitsluitend bestemd zijn voor verkoop aan meerderjarigen. Voorts stelt zij dat de verplichting om alle in een webwinkel aangeboden opnames van audiovisuele programma’s te classificeren overeenkomstig de Finse regeling, in strijd is met het evenredigheidsbeginsel en dat het vrije verkeer van goederen minder zou worden beperkt indien alleen de daadwerkelijk in Finland ingevoerde opnames aan die verplichting zouden worden onderworpen. Booky.fi geeft in dit verband aan dat zij voor de opnames van audiovisuele programma’s die zij op haar verkoopsite aanbiedt, uitsluitend op basis van de ontvangen bestellingen orders bij internationale groothandelaren plaatst. |
24 |
Volgens de verwijzende rechter valt het aanbieden van opnames van audiovisuele programma’s via een webwinkel onder het begrip aanbieden van audiovisuele programma’s in de zin van § 5, eerste alinea, van de wet inzake audiovisuele programma’s, zodat een vermelding betreffende de leeftijdsgrens overeenkomstig de op deze wet gebaseerde classificatie deel moet uitmaken van de informatie over de opname wanneer deze te koop wordt aangeboden, en dit los van het feit dat het in de opname vervatte programma bovendien is geclassificeerd door de bevoegde instantie van een andere lidstaat. |
25 |
De verkoop van opnames van audiovisuele programma’s die vergezeld gaan van vermeldingen van de leeftijdsgrens overeenkomstig de classificatie in een andere lidstaat, stelt de koper immers niet in staat om op het ogenblik van de verkoop op de hoogte te zijn van de inhoud van het audiovisuele programma en van het label op basis van de in Finland geldende leeftijdsgrenzen, waardoor het in de wet inzake audiovisuele programma’s bedoelde niveau van bescherming van het kind niet kan worden bereikt. |
26 |
De verwijzende rechter vraagt zich niettemin af of, in omstandigheden als die van het bij hem aanhangige geding, de in die wet opgenomen verplichting tot classificatie en labeling van programma’s op basis van leeftijd niet verder gaat dan nodig is om het door die wet beoogde doel van bescherming van het kind te bereiken. |
27 |
De verwijzende rechter is met name van oordeel dat de omstandigheden van dit geding verschillen van die van de zaak die heeft geleid tot het arrest van 14 februari 2008, Dynamic Medien (C‑244/06, EU:C:2008:85), aangezien in casu niet kan worden afgeweken van de in de wet inzake audiovisuele overeenkomsten opgenomen verplichting betreffende de vermeldingen van leeftijdsgrens, zelfs wanneer vaststaat dat de koper van de opname van het audiovisuele programma meerderjarig is. |
28 |
De bepalingen van deze wet verschillen ook van de Duitse wettelijke regeling die aan de orde was in de zaak die heeft geleid tot het arrest van 14 februari 2008, Dynamic Medien (C‑244/06, EU:C:2008:85), aangezien die wettelijke regeling van toepassing was op zowel verkopers van audiovisuele opnames die op het nationale grondgebied waren gevestigd als die welke in andere lidstaten waren gevestigd, terwijl dit niet het geval is voor de wet inzake audiovisuele programma’s. |
29 |
Tegen deze achtergrond heeft de Korkein hallinto-oikeus de behandeling van de zaak geschorst en het Hof verzocht om een prejudiciële beslissing over de volgende vragen:
|
Beantwoording van de prejudiciële vragen
Eerste vraag
30 |
Met zijn eerste vraag wenst de verwijzende rechter in essentie te vernemen of de artikelen 34 en 36 VWEU aldus moeten worden uitgelegd dat zij in de weg staan aan een regeling van een lidstaat die, ter bescherming van minderjarigen tegen audiovisuele inhoud die schadelijk kan zijn voor hun welzijn en hun ontwikkeling, vereist dat op een fysieke drager opgeslagen audiovisuele programma’s die via een webwinkel worden verkocht, vooraf overeenkomstig het recht van die lidstaat aan een keuringsprocedure zijn onderworpen alsook op basis van leeftijdsgrenzen zijn geclassificeerd en dienovereenkomstig zijn gelabeld, ook wanneer die programma’s reeds overeenkomstig het recht van een andere lidstaat aan een soortgelijke procedure zijn onderworpen en een soortgelijke classificatie en labeling hebben gekregen. |
31 |
De verwijzende rechter verzoekt het Hof voorts te preciseren of het in het kader van deze beoordeling relevant is dat de betrokken nationale regeling, ten eerste, niet voorziet in een afwijking van een dergelijk vereiste wanneer kan worden vastgesteld dat de koper van een opname als bedoeld in die regeling meerderjarig is en, ten tweede, alleen van toepassing is op programma’s die worden aangeboden door ondernemingen of exploitanten die in de betrokken lidstaat geregistreerd of gevestigd zijn of door een persoon die onderdaan van deze lidstaat is of daar zijn gewone verblijfplaats heeft, of wanneer in die lidstaat de beslissing is genomen om die programma’s aan te bieden. |
32 |
Vooraf zij eraan herinnerd dat het vrije goederenverkeer tussen de lidstaten een fundamenteel beginsel van het VWEU is, dat tot uitdrukking komt in het in artikel 34 VWEU geformuleerde verbod van kwantitatieve invoerbeperkingen tussen de lidstaten en alle maatregelen van gelijke werking (arrest van 18 juni 2019, Oostenrijk/Duitsland, C‑591/17, EU:C:2019:504, punt 119 en aldaar aangehaalde rechtspraak). |
33 |
Volgens vaste rechtspraak ziet het in artikel 34 VWEU vervatte verbod van maatregelen van gelijke werking als kwantitatieve invoerbeperkingen op alle maatregelen van de lidstaten die de handel binnen de Unie al dan niet rechtstreeks, daadwerkelijk of potentieel kunnen belemmeren (arrest van 18 juni 2019, Oostenrijk/Duitsland, C‑591/17, EU:C:2019:504, punt 120 en aldaar aangehaalde rechtspraak). |
34 |
Voorts valt een maatregel, ook al heeft deze tot doel noch gevolg producten uit andere lidstaten minder gunstig te behandelen, eveneens onder het begrip „maatregel van gelijke werking als kwantitatieve beperkingen” in de zin van artikel 34 VWEU indien hij de toegang tot de markt van een lidstaat belemmert voor producten die afkomstig zijn uit andere lidstaten (arrest van 18 juni 2019, Oostenrijk/Duitsland, C‑591/17, EU:C:2019:504, punt 121 en aldaar aangehaalde rechtspraak). |
35 |
In casu heeft een maatregel als die welke in het hoofdgeding aan de orde is – volgens welke audiovisuele programma’s vooraf overeenkomstig het recht van de lidstaat waar zij via een webwinkel worden verkocht, gekeurd moeten zijn alsook geclassificeerd en gelabeld moeten zijn op basis van de leeftijdsgrenzen die ter bescherming van minderjarigen zijn vastgesteld – tot gevolg dat de invoer van opnames van audiovisuele programma’s uit een andere lidstaat omslachtiger en duurder wordt. |
36 |
Een dergelijke maatregel kan de toegang tot de markt van de betrokken lidstaat derhalve belemmeren voor opnames van audiovisuele programma’s die afkomstig zijn uit andere lidstaten, en vormt – overeenkomstig de in de punten 32 tot en met 34 van het onderhavige arrest genoemde rechtspraak – dan ook een maatregel van gelijke werking als kwantitatieve beperkingen in de zin van artikel 34 VWEU, die in beginsel onverenigbaar is met de uit dit artikel voortvloeiende verplichtingen (zie in die zin arrest van 14 februari 2008, Dynamic Medien, C‑244/06, EU:C:2008:85, punten 34 en 35). |
37 |
Volgens vaste rechtspraak kan een nationale regeling die een maatregel van gelijke werking als kwantitatieve beperkingen vormt, niettemin haar rechtvaardiging vinden in een van de in artikel 36 VWEU genoemde gronden van algemeen belang of in dwingende vereisten van algemeen belang. In beide gevallen moet de nationale maatregel geschikt zijn om de verwezenlijking van het nagestreefde doel te waarborgen en mag hij niet verder gaan dan nodig is om dat doel te bereiken (zie in die zin onder andere arrest van 12 november 2015, Visnapuu, C‑198/14, EU:C:2015:751, punt 110 en aldaar aangehaalde rechtspraak). |
38 |
In casu blijkt uit de verwijzingsbeslissing dat de in het hoofdgeding aan de orde zijnde maatregel volgens § 1 van de wet inzake audiovisuele programma’s beoogt minderjarigen te beschermen tegen audiovisuele programma’s waarvan de inhoud schadelijk is voor hun ontwikkeling. |
39 |
In dit verband zij eraan herinnerd dat de bescherming van het kind is neergelegd in het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie, waarvan artikel 24, lid 1, bepaalt dat kinderen recht hebben op de bescherming en de zorg die nodig zijn voor hun welzijn. De bescherming van het kind wordt ook erkend door verschillende internationale rechtsinstrumenten, waaronder met name het Verdrag inzake de rechten van het kind, dat door alle lidstaten is geratificeerd en waarvan artikel 17, onder e), bepaalt dat de staten die partij zijn bij dit verdrag, de ontwikkeling aanmoedigen van passende richtlijnen voor de bescherming van het kind tegen informatie en materiaal die schadelijk zijn voor zijn of haar welzijn. |
40 |
Wat meer in het bijzonder audiovisuele programma’s betreft, heeft de Uniewetgever in overweging 59 van richtlijn 2010/13 gewezen op de noodzaak om minderjarigen te beschermen tegen de beschikbaarheid van inhoud die schadelijk voor hen zou kunnen zijn, en in overweging 104 van deze richtlijn in herinnering gebracht dat het om een doelstelling van algemeen belang gaat die een hoog beschermingsniveau moet genieten. |
41 |
De bescherming van minderjarigen tegen audiovisuele programma’s waarvan de inhoud schadelijk kan zijn voor hun welzijn en hun ontwikkeling, vormt derhalve een dwingend vereiste van algemeen belang dat in beginsel een beperking van het vrije verkeer van goederen kan rechtvaardigen (zie in die zin arresten van 14 februari 2008, Dynamic Medien, C‑244/06, EU:C:2008:85, punt 42 en aldaar aangehaalde rechtspraak, en 19 november 2020, ZW, C‑454/19, EU:C:2020:947, punt 40). |
42 |
Zoals blijkt uit punt 37 van het onderhavige arrest, moet nog worden nagegaan of de in het hoofdgeding aan de orde zijnde regeling geschikt is om de verwezenlijking van dat legitieme doel te waarborgen en niet verder gaat dan nodig is om dat doel te bereiken. |
43 |
In dit verband staat het in laatste instantie aan de verwijzende rechter, die bij uitsluiting bevoegd is om de feiten van het hoofdgeding te beoordelen en de nationale wetgeving uit te leggen, om uit te maken of en in hoeverre die regeling aan deze vereisten voldoet (arrest van 7 september 2022, Cilevičs e.a., C‑391/20, EU:C:2022:638, punt 72 en aldaar aangehaalde rechtspraak). Daartoe dient de verwijzende rechter objectief – aan de hand van nauwkeurige statistische gegevens of met andere middelen – te onderzoeken of het door de autoriteiten van de betrokken lidstaat aangedragen bewijs redelijkerwijs kan leiden tot het oordeel dat de gekozen middelen geschikt zijn om de nagestreefde doelstellingen te verwezenlijken, en of deze doelstellingen ook zouden kunnen worden bereikt met maatregelen die het vrije verkeer van goederen minder beperken (zie in die zin arrest van 19 oktober 2016, Deutsche Parkinson Vereinigung, C‑148/15, EU:C:2016:776, punt 36 en aldaar aangehaalde rechtspraak). |
44 |
Wel is het Hof, dat deze rechter een nuttig antwoord dient te verschaffen, bevoegd om op basis van het dossier van het hoofdgeding en de bij het Hof ingediende schriftelijke opmerkingen aanwijzingen te geven die die rechter in staat kunnen stellen uitspraak te doen (arrest van 7 september 2022, Cilevičs e.a., C‑391/20, EU:C:2022:638, punt 73 en aldaar aangehaalde rechtspraak). |
45 |
Wat in de eerste plaats de vraag betreft of de in het hoofdgeding aan de orde zijnde nationale regeling geschikt is om de aangevoerde doelstellingen te bereiken, moet worden opgemerkt dat het vereiste dat audiovisuele programma’s die in een lidstaat in de handel worden gebracht, daar vooraf zijn geclassificeerd en/of voorzien zijn van een vermelding van de aanbevolen minimumleeftijd om die programma’s te bekijken, voor zover het de consumenten in staat stelt om op de hoogte te zijn van de aard van de inhoud van die programma’s en derhalve vast te stellen welke van die programma’s aangepast zijn aan de leeftijd van de kinderen waarvoor zij verantwoordelijk zijn, geschikt is om minderjarigen te beschermen tegen programma’s waarvan de inhoud schadelijk kan zijn voor hun welzijn en hun ontwikkeling (zie in die zin arrest van 14 februari 2008, Dynamic Medien, C‑244/06, EU:C:2008:85, punt 47). |
46 |
Een regeling die in een dergelijke maatregel voorziet, kan echter slechts worden geacht deze doelstelling te waarborgen wanneer zij werkelijk daartoe is bestemd en coherent en systematisch wordt uitgevoerd (zie in die zin arrest van 4 juli 2019, Commissie/Duitsland, C‑377/17, EU:C:2019:562, punt 89 en aldaar aangehaalde rechtspraak). |
47 |
In dit verband moet om te beginnen worden opgemerkt dat de in het hoofdgeding aan de orde zijnde regeling voorziet in verschillende afwijkingen van de verplichting om audiovisuele programma’s in Finland te classificeren en labelen. |
48 |
Zoals blijkt uit het verzoek om een prejudiciële beslissing, zijn die afwijkingen – die zijn opgenomen in de §§ 9 en 10 van de wet inzake audiovisuele programma’s – gebaseerd op de inhoud van het betrokken programma of de context waarin het wordt aangeboden. Bovendien kan een afwijking krachtens § 11 van deze wet onder bepaalde voorwaarden op verzoek worden toegestaan. |
49 |
Voor zover dergelijke afwijkingen strikt zijn omschreven en/of betrekking hebben op audiovisuele programma’s waarvan de inhoud a priori niet schadelijk kan zijn voor de ontwikkeling van minderjarigen, hebben zij echter een beperkte draagwijdte. Onder voorbehoud van verificatie door de verwijzende rechter, lijken die afwijkingen dus niet in de weg te kunnen staan aan de verwezenlijking van de doelstelling van die wet. |
50 |
Voorts volgt uit § 2 van de wet inzake audiovisuele programma’s dat een opname van een audiovisueel programma enkel onder deze wet valt indien zij in Finland in de handel wordt gebracht door een onderneming of een exploitant die in deze lidstaat is geregistreerd of aldaar een vestiging heeft dan wel door een Fins staatsburger of een persoon die zijn gewone verblijfplaats in Finland heeft, of indien in Finland de beslissing is genomen om deze opname in de handel te brengen. |
51 |
Voor zover een dergelijke bepaling tot gevolg heeft dat een deel van de opnames die vanuit een andere lidstaat in Finland in de handel kunnen worden gebracht, uitgesloten is van de werkingssfeer van de wet inzake audiovisuele programma’s, waardoor er in Finland dus opnames van programma’s in de handel kunnen worden gebracht zonder label met de minimumleeftijd die is vereist om die programma’s te bekijken, lijkt zij de doeltreffendheid van de in het hoofdgeding aan de orde zijnde regeling te kunnen beperken ten koste van de verwezenlijking van de doelstelling van bescherming van minderjarigen. |
52 |
De Finse regering heeft in haar schriftelijke opmerkingen aangegeven dat het niet mogelijk was gebleken om in Finland een rechtsregeling in te voeren krachtens welke opnames van audiovisuele programma’s die vanuit een andere lidstaat op afstand worden verkocht, worden onderworpen aan de classificatieplicht uit hoofde van de wet inzake audiovisuele programma’s. Hoe dan ook zou het praktisch onmogelijk zijn geweest om op een doeltreffende wijze toe te zien op de naleving van een dergelijke verplichting. |
53 |
Voorts stelt die regering zich op het standpunt dat de meeste Finse consumenten hun aankopen doen in webwinkels die in Finland zijn gevestigd, zodat de verwezenlijking van de doelstelling van de wet inzake audiovisuele programma’s niet fundamenteel wordt ondergraven door het feit dat de bepalingen ervan niet gelden voor alle buitenlandse aanbieders van opnames van audiovisuele programma’s. |
54 |
Zoals blijkt uit de in punt 43 van het onderhavige arrest in herinnering gebrachte rechtspraak, dient de verwijzende rechter objectief – aan de hand van met name de door de autoriteiten van de betrokken lidstaat verstrekte gegevens – te onderzoeken of, met name gelet op de werkingssfeer van de regeling die in het hoofdgeding aan de orde is, de verplichting tot classificatie en labeling van opnames van audiovisuele programma’s die in Finland in de handel worden gebracht, daadwerkelijk ertoe strekt het doel te bereiken dat erin bestaat minderjarigen te beschermen tegen opnames van audiovisuele programma’s waarvan de inhoud schadelijk kan zijn voor hun welzijn en hun ontwikkeling. |
55 |
Daartoe moet met name rekening worden gehouden met de ratio legis die ten grondslag ligt aan de beperking van de werkingssfeer van de in het hoofdgeding aan de orde zijnde regeling en met de concrete gevolgen van die beperking voor de verwezenlijking van het nagestreefde doel. |
56 |
Wat in de tweede plaats de vraag betreft of de in het hoofdgeding aan de orde zijnde maatregel noodzakelijk is, moet worden benadrukt dat de regels inzake classificatie en labeling van audiovisuele programma’s niet zijn geharmoniseerd op Unieniveau, zodat het aan de lidstaten staat om te bepalen in welke mate zij minderjarigen willen beschermen tegen audiovisuele inhoud die schadelijk kan zijn voor hun welzijn en hun ontwikkeling. |
57 |
De door een lidstaat vastgestelde maatregelen ter bescherming van minderjarigen tegen dergelijke inhoud stroken dus niet noodzakelijkerwijs met een door alle lidstaten gedeelde overtuiging over het niveau en de wijze van die bescherming. Aangezien deze overtuiging van lidstaat tot lidstaat kan variëren naargelang van overwegingen van met name zedelijke of culturele aard, dient aan de lidstaten ter zake een beoordelingsmarge te worden gelaten (zie in die zin arrest van 19 november 2020, ZW, C‑454/19, EU:C:2020:947, punt 42 en aldaar aangehaalde rechtspraak). |
58 |
De omstandigheid dat een lidstaat ervoor heeft gekozen om minderjarigen op een andere wijze te beschermen tegen inhoud die schadelijk kan zijn voor hun welzijn en hun ontwikkeling dan een andere lidstaat, kan op zich derhalve niet van invloed zijn op het oordeel over de evenredigheid van de ter zake vastgestelde nationale bepalingen, aangezien deze enkel moeten worden getoetst aan de doelstelling ervan en aan het beschermingsniveau dat de betrokken lidstaat wil waarborgen (zie in die zin arrest van 14 februari 2008, Dynamic Medien, C‑244/06, EU:C:2008:85, punt 49 en aldaar aangehaalde rechtspraak). |
59 |
Hieruit volgt met name dat een lidstaat op goede gronden kan bepalen dat de consumenten op zijn grondgebied zich moeten kunnen baseren op de vermeldingen inzake leeftijdsgrens en inhoud die de in deze lidstaat heersende zedelijke en culturele opvattingen weergeven, opdat deze consumenten met kennis van zaken kunnen beslissen of een bepaald audiovisueel programma is aangepast aan de leeftijd van de minderjarigen voor wie zij verantwoordelijk zijn. |
60 |
Bijgevolg kan van een lidstaat niet worden verlangd dat hij afziet van de verplichting dat audiovisuele programma’s die via een webwinkel worden verkocht, vooraf in die lidstaat geclassificeerd en gelabeld zijn op basis van de leeftijdsgrenzen ter bescherming van minderjarigen, op grond dat een dergelijk programma in een andere lidstaat reeds is geclassificeerd en gelabeld met hetzelfde doel. |
61 |
Een lidstaat kan evenmin worden verplicht te voorzien in een afwijking van de verplichting om audiovisuele programma’s op basis van de leeftijdsgrenzen te classificeren en te labelen wanneer kan worden vastgesteld dat de koper van een opname een meerderjarige is. Indien het classificeren en het labelen van de audiovisuele programma’s op basis van de leeftijdsgrenzen zou plaatsvinden vóór de verzending van de drager waarop zij zijn opgeslagen, maar pas na de aankoop van die drager, zouden de consumenten immers niet met kennis van zaken kunnen vaststellen of een programma is aangepast aan de leeftijd van de minderjarigen voor wie zij verantwoordelijk zijn of die toegang tot die opname hebben. Er zou dan een groter gevaar bestaan dat een minderjarige toegang heeft tot een programma dat niet is aangepast aan zijn leeftijd. Gelet op deze overwegingen kan van een lidstaat evenmin worden verlangd dat hij uitsluitend de programma’s waarvan de opnames daadwerkelijk in deze lidstaat worden geleverd, aan de verplichting tot classificatie en labeling onderwerpt. |
62 |
Voorts zij opgemerkt dat de inbreuk op het vrije verkeer van opnames van audiovisuele programma’s door een maatregel als die welke in het hoofdgeding aan de orde is, niet verder lijkt te gaan dan nodig is om het met deze maatregel nagestreefde doel te bereiken. Het staat echter aan de verwijzende rechter om na te gaan of dit het geval is. |
63 |
Dienaangaande moet in het bijzonder worden opgemerkt dat uit de verwijzingsbeslissing blijkt dat de Finse wetgever aan de hand van § 2, eerste alinea, van de wet inzake audiovisuele programma’s de werkingssfeer van de litigieuze maatregel heeft beperkt en in de §§ 9 tot en met 11 van deze wet heeft voorzien in verschillende afwijkingen van de verplichting om audiovisuele programma’s te classificeren en te labelen. |
64 |
Bovendien blijkt uit het dossier waarover het Hof beschikt geenszins dat de overeenkomstig deze wet te volgen procedure voor classificatie niet gemakkelijk toegankelijk is, dat zij niet binnen een redelijke termijn kan worden afgesloten of dat bij weigering niet in rechte kan worden opgekomen tegen het desbetreffende besluit. Het staat echter aan de verwijzende rechter om dit na te gaan (zie in die zin arrest van 14 februari 2008, Dynamic Medien, C‑244/06, EU:C:2008:85, punten 50 en 51). |
65 |
Gelet op een en ander moet de eerste prejudiciële vraag als volgt worden beantwoord:
|
Tweede vraag
66 |
Gelet op het antwoord op de eerste prejudiciële vraag, behoeft de tweede vraag niet te worden beantwoord. |
Kosten
67 |
Ten aanzien van de partijen in het hoofdgeding is de procedure als een aldaar gerezen incident te beschouwen, zodat de verwijzende rechter over de kosten heeft te beslissen. De door anderen wegens indiening van hun opmerkingen bij het Hof gemaakte kosten komen niet voor vergoeding in aanmerking. |
Het Hof (Tiende kamer) verklaart voor recht: |
De artikelen 34 en 36 VWEU moeten aldus worden uitgelegd dat zij niet in de weg staan aan een regeling van een lidstaat die, ter bescherming van minderjarigen tegen audiovisuele inhoud die schadelijk kan zijn voor hun welzijn en hun ontwikkeling, vereist dat op een fysieke drager opgeslagen audiovisuele programma’s die via een webwinkel worden verkocht, vooraf overeenkomstig het recht van die lidstaat aan een keuringsprocedure zijn onderworpen alsook op basis van leeftijdsgrenzen zijn geclassificeerd en dienovereenkomstig zijn gelabeld, ook wanneer die programma’s reeds overeenkomstig het recht van een andere lidstaat aan een soortgelijke procedure zijn onderworpen en een soortgelijke classificatie en labeling hebben gekregen, voor zover die regeling geschikt is om de verwezenlijking van dat doel te waarborgen en niet verder gaat dan nodig is om dat doel te bereiken. |
In dit verband is het niet van doorslaggevend belang dat een deel van de opnames die in de betrokken lidstaat in de handel kunnen worden gebracht vanuit een andere lidstaat, uitgesloten is van de werkingssfeer van die regeling, op voorwaarde dat een dergelijke beperking de verwezenlijking van de nagestreefde doelstelling niet ondermijnt. Dat de betrokken nationale regeling niet voorziet in een afwijking van dat vereiste wanneer kan worden vastgesteld dat de koper van een opname als bedoeld in deze regeling meerderjarig is, is hierbij evenmin van doorslaggevend belang. |
ondertekeningen |
( *1 ) Procestaal: Fins.