EUR-Lex Access to European Union law

Back to EUR-Lex homepage

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document 62021CJ0347

Arrest van het Hof (Achtste kamer) van 15 september 2022.
Strafzaak tegen DD.
Verzoek van de Spetsializiran nakazatelen sad om een prejudiciële beslissing.
Prejudiciële verwijzing – Justitiële samenwerking in strafzaken – Richtlijn (EU) 2016/343 – Versterking van bepaalde aspecten van het vermoeden van onschuld en van het recht om in strafprocedures bij de terechtzitting aanwezig te zijn – Artikel 8, lid 1 – Recht van een beklaagde om aanwezig te zijn bij zijn terechtzitting – Verhoor van een getuige à charge in afwezigheid van de beklaagde – Mogelijkheid om de schending van een recht ongedaan te maken in een latere fase van de procedure – Aanvullend verhoor van dezelfde getuige – Richtlijn 2013/48/EU – Recht op toegang tot een advocaat in een strafprocedure – Artikel 3, lid 1 – Verhoor van een getuige à charge in afwezigheid van de advocaat van de beklaagde.
Zaak C-347/21.

ECLI identifier: ECLI:EU:C:2022:692

 ARREST VAN HET HOF (Achtste kamer)

15 september 2022 ( *1 )

„Prejudiciële verwijzing – Justitiële samenwerking in strafzaken – Richtlijn (EU) 2016/343 – Versterking van bepaalde aspecten van het vermoeden van onschuld en van het recht om in strafprocedures bij de terechtzitting aanwezig te zijn – Artikel 8, lid 1 – Recht van een beklaagde om aanwezig te zijn bij zijn terechtzitting – Verhoor van een getuige à charge in afwezigheid van de beklaagde – Mogelijkheid om de schending van een recht ongedaan te maken in een latere fase van de procedure – Aanvullend verhoor van dezelfde getuige – Richtlijn 2013/48/EU – Recht op toegang tot een advocaat in een strafprocedure – Artikel 3, lid 1 – Verhoor van een getuige à charge in afwezigheid van de advocaat van de beklaagde”

In zaak C‑347/21,

betreffende een verzoek om een prejudiciële beslissing krachtens artikel 267 VWEU, ingediend door de Spetsializiran nakazatelen sad (bijzondere strafrechter, Bulgarije) bij beslissing van 3 juni 2021, ingekomen bij het Hof op 4 juni 2021, in de strafprocedure tegen

DD,

in tegenwoordigheid van:

Spetsializirana prokuratura,

wijst

HET HOF (Achtste kamer),

samengesteld als volgt: N. Jääskinen, kamerpresident, M. Safjan (rapporteur) en M. Gavalec, rechters,

advocaat-generaal: A. M. Collins,

griffier: A. Calot Escobar,

gezien de stukken,

gelet op de opmerkingen van:

DD, vertegenwoordigd door V. Vasilev, advokat,

de Tsjechische regering, vertegenwoordigd door M. Smolek en J. Vláčil als gemachtigden,

de Europese Commissie, vertegenwoordigd door M. Wasmeier en I. Zaloguin als gemachtigden,

gelet op de beslissing, de advocaat-generaal gehoord, om de zaak zonder conclusie te berechten,

het navolgende

Arrest

1

Het verzoek om een prejudiciële beslissing betreft de uitlegging van artikel 8, lid 1, van richtlijn (EU) 2016/343 van het Europees Parlement en de Raad van 9 maart 2016 betreffende de versterking van bepaalde aspecten van het vermoeden van onschuld en van het recht om in strafprocedures bij de terechtzitting aanwezig te zijn (PB 2016, L 65, blz. 1), en artikel 3, lid 1, van richtlijn 2013/48/EU van het Europees Parlement en de Raad van 22 oktober 2013 betreffende het recht op toegang tot een advocaat in strafprocedures en in procedures ter uitvoering van een Europees aanhoudingsbevel en het recht om een derde op de hoogte te laten brengen vanaf de vrijheidsbeneming en om met derden en consulaire autoriteiten te communiceren tijdens de vrijheidsbeneming (PB 2013, L 294, blz. 1).

2

Dit verzoek is ingediend in het kader van een strafprocedure tegen DD wegens strafbare feiten die zijn gepleegd in verband met illegale immigratie.

Toepasselijke bepalingen

Unierecht

Richtlijn 2013/48

3

Overweging 54 van richtlijn 2013/48 luidt als volgt:

„In deze richtlijn worden minimumvoorschriften vastgesteld. De lidstaten kunnen de in deze richtlijn vastgestelde rechten uitbreiden om een hoger beschermingsniveau te bieden. […]”

4

Artikel 1 van deze richtlijn, met als opschrift „Onderwerp”, bepaalt:

„Deze richtlijn bevat minimumvoorschriften betreffende het recht van verdachten en beklaagden in strafprocedures […] om toegang tot een advocaat te hebben en om een derde op de hoogte te laten brengen van de vrijheidsbeneming en om met derden en met consulaire autoriteiten te communiceren tijdens de vrijheidsbeneming.”

5

Artikel 3 van die richtlijn, met als opschrift „Recht op toegang tot een advocaat in een strafprocedure”, bepaalt:

„1.   De lidstaten zorgen ervoor dat de verdachten of beklaagden recht hebben op toegang tot een advocaat, op een zodanig moment en op zodanige wijze dat de betrokken personen hun rechten van verdediging in de praktijk daadwerkelijk kunnen uitoefenen.

[…]

3.   Het recht op toegang tot een advocaat houdt het volgende in:

[…]

c)

de lidstaten zorgen ervoor dat de verdachten of beklaagden ten minste het recht hebben hun advocaat de volgende onderzoekshandelingen of procedures voor het vergaren van bewijsmateriaal te laten bijwonen, mits het handelingen betreft waarin het nationale recht voorziet en waarbij de aanwezigheid van de verdachte of beklaagde is vereist of hem dat is toegestaan:

i)

meervoudige confrontaties;

ii)

confrontaties;

iii)

reconstructies van de plaats van een delict.

[…]”

Richtlijn 2016/343

6

De overwegingen 33 en 47 van richtlijn 2016/343 luiden:

„(33)

Het recht op een eerlijk proces is een van de grondbeginselen van een democratische samenleving. Het recht van verdachten en beklaagden om aanwezig te zijn bij de terechtzitting, is gebaseerd op dat recht en moet in de hele Unie worden gewaarborgd.

[…]

(47)

Deze richtlijn eerbiedigt de door het Handvest [van de grondrechten van de Europese Unie] en het [op 4 november 1950 te Rome ondertekende Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden], waaronder […] het recht op een doeltreffende voorziening in rechte en het recht op een eerlijk proces, het vermoeden van onschuld en de rechten van de verdediging. […]”

7

Artikel 8 („Recht op aanwezigheid bij proces”) van deze richtlijn bepaalt in lid 1:

„De lidstaten zorgen ervoor dat verdachten en beklaagden het recht hebben om aanwezig te zijn bij hun terechtzitting.”

Bulgaars recht

8

Artikel 55 van de nakazatelno-protsesualen kodeks (Bulgaars wetboek van strafvordering; hierna: „NPK”) bepaalt:

„De beklaagde heeft het recht om:

[…]

aan de strafprocedure deel te nemen;

[…]

en om een advocaat te hebben.”

9

Artikel 94, lid 1, punt 8, NPK bepaalt dat wanneer een zaak in afwezigheid van de beklaagde wordt berecht, de beklaagde dient te worden verdedigd door een advocaat.

10

Artikel 99 NPK bepaalt:

„Een advocaat heeft het recht om:

[…]

aan de strafprocedure deel te nemen […].”

11

Overeenkomstig artikel 269, lid 3, NPK kan een zaak alleen in afwezigheid van de beklaagde worden berecht indien deze laatste ervan in kennis is gesteld dat het mogelijk is dat de procedure in zijn afwezigheid wordt gevoerd.

12

Artikel 271, lid 2, NPK bepaalt:

„De hoorzitting wordt tot een latere datum uitgesteld indien de volgende personen niet verschijnen:

[…]

2. de beklaagde […];

3. de advocaat […].”

13

Artikel 348, lid 3, NPK luidt als volgt:

„Een schending van de procedureregels is wezenlijk:

l.

indien zij heeft geleid tot een beperking van de procedurele rechten van de partijen, en deze beperking niet ongedaan is gemaakt;

[…]”

Hoofdgeding en prejudiciële vragen

14

DD, een ambtenaar van de grenspolitie op de luchthaven van Sofia (Bulgarije), wordt samen met andere personen voor de verwijzende rechter, de Spetsializiran nakazatelen sad (bijzondere strafrechter, Bulgarije) strafrechtelijk vervolgd wegens strafbare feiten in verband met illegale immigratie.

15

DD is in het bijzijn van zijn advocaat, VV, verschenen op de eerste hoorzitting voor de verwijzende rechter op 15 oktober 2020. Tijdens die zitting is onder andere anonieme getuige nr. 263 verhoord, die door VV kon worden ondervraagd. Deze zitting zou worden voortgezet op 30 november 2020.

16

Op 27 november 2020 heeft VV verzocht om de geplande hoorzitting en de zaak tot een latere datum uit te stellen, omdat hij nog niet was hersteld van een besmetting met het coronavirus.

17

Tijdens de hoorzitting van 30 november 2020 heeft DD verzocht om de zaak tot een latere datum uit te stellen wegens de afwezigheid van zijn advocaat, VV. De verwijzende rechter heeft het verhoor van anonieme getuige nr. 263 toch afgenomen, maar erkende wel dat dit schending opleverde van het recht van DD om zich door een advocaat te laten vertegenwoordigen en van het recht van VV om aan de procedure deel te nemen. Onder verwijzing naar het arrest van 13 februari 2020, Spetsializirana prokuratura (Terechtzitting in afwezigheid van de beklaagde) (C‑688/18, EU:C:2020:94), was de verwijzende rechter evenwel van oordeel dat die schending ongedaan kon worden gemaakt door anonieme getuige nr. 263 opnieuw te verhoren tijdens de volgende zitting, die gepland was voor 18 december 2020, opdat VV zijn vragen aan hem kon stellen. De op de hoorzitting van 30 november 2020 aanwezige partijen hebben hun vragen aan die getuige gesteld. Daarop is een afschrift van het proces-verbaal van dat verhoor aan VV toegezonden.

18

Op 4, 10 en 15 december 2020 heeft VV documenten overgelegd tot staving van zijn gezondheidsproblemen en van het feit dat DD met het coronavirus was besmet, en heeft hij twee keer verzocht om de zaak tot een latere datum uit te stellen.

19

Tijdens de volgende hoorzitting, die niettemin op 18 december 2020 heeft plaatsgevonden in afwezigheid van DD en VV, heeft de verwijzende rechter getuige YAR, wiens verklaring relevant was voor de vervolging van DD, ondervraagd, waarbij hij opnieuw opmerkte dat DD en VV de gelegenheid zouden krijgen om YAR tijdens de volgende hoorzitting te ondervragen. Een afschrift van het proces-verbaal van dat verhoor is naar DD en VV gestuurd.

20

Op 11 januari 2021 heeft een hoorzitting plaatsgevonden, waarop DD en VV zijn verschenen. Tijdens die zitting heeft VV twijfels geuit over de beslissing van de verwijzende rechter om de zittingen van 30 november 2020 en 18 december 2020 te laten doorgaan en voerde hij aan dat de rechten van de verdediging waren geschonden. In dit verband heeft de verwijzende rechter onder andere overwogen dat die hoorzittingen weliswaar hadden geleid tot schending van het recht van DD en VV om persoonlijk aanwezig te zijn, maar dat dit ongedaan kon worden gemaakt door de betrokken getuigen opnieuw te horen.

21

Tijdens een hoorzitting op 22 februari 2021 hebben DD en VV de gelegenheid gekregen om anonieme getuige nr. 263 en getuige YAR te ondervragen. DD heeft geen enkele vraag gesteld, terwijl VV enkel getuige YAR heeft ondervraagd en heeft verklaard dat hij geen vragen voor anonieme getuige nr. 263 had.

22

De verwijzende rechter merkt op dat er naar nationaal recht sprake is van inbreuk op het recht van de beklaagde om bij zijn terechtzitting aanwezig te zijn en op toegang tot een advocaat, wanneer bewijsmateriaal wordt verzameld, onder andere door getuigen te horen, zonder dat de beklaagde en zijn advocaat daarbij aanwezig zijn. Het is duidelijk dat die procedurefout alleen kan worden rechtgezet door de getuigen opnieuw op te roepen en de beklaagde en zijn advocaat de gelegenheid te geven vragen aan de getuigen te stellen.

23

Het nationale recht bevat evenwel geen uitdrukkelijke bepaling betreffende de aard van dat nieuwe getuigenverhoor: ofwel gaat het gewoonweg om een aanvullend getuigenverhoor – en in dat geval zijn de verklaringen die de getuigen tijdens een eerder verhoor in afwezigheid van de beklaagde en zijn advocaat hebben afgelegd in antwoord op de vragen van de andere partijen, nog steeds geldig –, ofwel komt het nieuwe verhoor in de plaats van het vorige, dat als nietig en zonder enige juridische waarde moet worden beschouwd. In een dergelijk geval dienen de partijen die bij het vorige verhoor aanwezig waren, de vragen die zij tijdens dat verhoor hebben gesteld, opnieuw te stellen. De verwijzende rechter wijst er in dat verband op dat er aanwijzingen zijn waaruit blijkt dat een aanvullend verhoor volstaat om de in het hoofdgeding aan de orde zijnde schending van de procedureregels ongedaan te maken.

24

Volgens de verwijzende rechter blijkt uit het arrest van 13 februari 2020, Spetsializirana prokuratura (Terechtzitting in afwezigheid van de beklaagde) (C‑688/18, EU:C:2020:94), dat wanneer de beklaagde afwezig was op een hoorzitting, zijn recht om persoonlijk aanwezig te zijn bij zijn terechtzitting, dat is verankerd in artikel 8, lid 1, van richtlijn 2016/343, niet wordt geschonden indien de in zijn afwezigheid verrichte handelingen later in zijn aanwezigheid worden herhaald. De verwijzende rechter is evenwel van oordeel dat de omvang van dat vereiste niet duidelijk is. Meer in het bijzonder vraagt de verwijzende rechter zich af of het verhoor van een getuige in zijn geheel moet worden herhaald, zodat de partijen die eerder aanwezig waren en hun vragen reeds aan de getuige hebben gesteld, dezelfde vragen opnieuw moeten stellen en de eerder afwezige beklaagde vervolgens zijn vragen stelt, dan wel of het volstaat dat het aanvullende verhoor de beklaagde en zijn raadsman eenvoudigweg de gelegenheid biedt hun vragen aan de getuige te stellen.

25

Voorts vraagt de verwijzende rechter zich af of, gelet op het feit dat in de onderhavige zaak de hoorzittingen van 30 november 2020 en 18 december 2020 hebben plaatsgevonden in afwezigheid van VV, het in artikel 3, lid 1, van richtlijn 2013/48 vastgelegde recht van DD om door een advocaat te worden verdedigd, is geschonden.

26

In die omstandigheden heeft de Spetsializiran nakazatelen sad de behandeling van de zaak geschorst en het Hof verzocht om een prejudiciële beslissing over de volgende vragen:

„1)

Wordt het recht van de beklaagde om persoonlijk aanwezig te zijn bij zijn terechtzitting, als bedoeld in artikel 8, lid 1, van richtlijn 2016/343, gelezen in samenhang met artikel 10, lid 1, van deze richtlijn en in het licht van overweging 44 daarvan, geëerbiedigd wanneer een getuige tijdens een afzonderlijke hoorzitting werd ondervraagd in afwezigheid van de beklaagde, maar deze laatste de gelegenheid heeft gekregen om dezelfde getuige tijdens de volgende hoorzitting te ondervragen en heeft verklaard geen vragen te hebben, of wordt het recht om persoonlijk bij zijn terechtzitting aanwezig te zijn slechts geëerbiedigd indien het betrokken verhoor in zijn geheel wordt herhaald, met inbegrip van de vragen van de andere partijen die bij het eerste verhoor aanwezig waren?

2)

Wordt het recht op verdediging door een advocaat, als bedoeld in artikel 3, lid 1, juncto artikel 12, lid 1, van richtlijn 2013/48, geëerbiedigd wanneer twee getuigen tijdens twee afzonderlijke hoorzittingen werden verhoord in afwezigheid van de advocaat [van de beklaagde], maar deze advocaat de gelegenheid heeft gekregen om dezelfde twee getuigen tijdens de volgende hoorzitting te ondervragen, of wordt het recht op verdediging door een advocaat slechts geëerbiedigd indien beide verhoren in kwestie in hun geheel worden herhaald, met inbegrip van de vragen van de andere partijen die bij de eerste verhoren aanwezig waren, en de op beide vorige zittingen afwezige advocaat in de gelegenheid wordt gesteld zijn vragen te stellen?”

27

Bij brief van 5 augustus 2022 heeft de Sofiyski gradski sad (rechter voor de stad Sofia, Bulgarije) het Hof meegedeeld dat de Spetsializiran nakazatelen sad na een op 27 juli 2022 in werking getreden wetswijziging is ontbonden en dat bepaalde bij deze laatste rechterlijke instantie aanhangig gemaakte strafzaken, met inbegrip van het hoofdgeding, met ingang van die datum zijn overgedragen aan de Sofiyski gradski sad.

Beantwoording van de prejudiciële vragen

28

Met zijn vragen, die gezamenlijk moeten worden onderzocht, wenst de verwijzende rechter in essentie te vernemen of artikel 8, lid 1, van richtlijn 2016/343 en artikel 3, lid 1, van richtlijn 2013/48 aldus moeten worden uitgelegd dat wanneer de nationale rechter, om te verzekeren dat het recht van de beklaagde om aanwezig te zijn bij zijn terechtzitting en diens recht op toegang tot een advocaat worden geëerbiedigd, een aanvullend verhoor van een getuige à charge afneemt, aangezien de beklaagde en zijn advocaat om redenen buiten hun wil niet aanwezig konden zijn bij het vorige verhoor van deze getuige, het volstaat dat de beklaagde en zijn advocaat die getuige vrij kunnen ondervragen, dan wel of dat aanvullende verhoor erin moet bestaan dat het vorige verhoor van dezelfde getuige in zijn geheel wordt herhaald, hetgeen zou leiden tot ongeldigheid van de procedurehandelingen die tijdens dat vorige verhoor zijn verricht.

29

In de eerste plaats zij eraan herinnerd dat artikel 8, lid 1, van richtlijn 2016/343 bepaalt dat de lidstaten ervoor zorgen dat verdachten en beklaagden het recht hebben om aanwezig te zijn bij hun terechtzitting.

30

Volgens overweging 47 van richtlijn 2016/343 eerbiedigt deze richtlijn de door het Handvest van de grondrechten en het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (hierna: „EVRM”) erkende grondrechten en beginselen, waaronder het recht op een eerlijk proces, het vermoeden van onschuld en de rechten van de verdediging.

31

Zoals uit overweging 33 van die richtlijn volgt, is het recht van verdachten en beklaagden om bij hun terechtzitting aanwezig te zijn, gebaseerd op het recht op een eerlijk proces, dat is verankerd in artikel 6 EVRM, waarmee, zoals de toelichtingen bij het Handvest van de grondrechten (PB 2007, C 303, blz. 17) verduidelijken, artikel 47, tweede en derde alinea, en artikel 48 van het Handvest corresponderen. Derhalve dient het Hof erop toe te zien dat de uitlegging die het aan deze laatste bepalingen geeft, zodanig is dat het daardoor geboden beschermingsniveau niet onderdoet voor het niveau dat wordt geboden door artikel 6 EVRM, zoals uitgelegd door het Europees Hof voor de Rechten van de Mens (hierna: „EHRM”) (zie in die zin arrest van 29 juli 2019, Gambino en Hyka, C‑38/18, EU:C:2019:628, punt 39 en aldaar aangehaalde rechtspraak).

32

In dit verband volgt uit de rechtspraak van het EHRM dat een openbare terechtzitting een grondbeginsel is dat in artikel 6 EVRM is vastgelegd. Dit beginsel is van bijzonder belang in strafzaken, waarvan de procedure in de regel moet voorzien in een rechter van eerste aanleg die ten volle beantwoordt aan de vereisten van artikel 6 EVRM en ten overstaan waarvan een justitiabele gerechtigd is te eisen dat hij wordt „gehoord” en onder meer in de gelegenheid wordt gesteld mondeling zijn verweermiddelen uiteen te zetten, de getuigenverklaringen à charge te horen en de getuigen te verhoren en te ondervragen (zie in die zin EHRM, 23 november 2006, Jussila tegen Finland, CE:ECHR:2006:1123JUD007305301, punt 40, en EHRM, 4 maart 2008, Hüseyn Turan tegen Turkije, CE:ECHR:2008:0304JUD001152902, punt 31).

33

Uit de rechtspraak van het EHRM volgt tevens dat de verdragsluitende staten een grote vrijheid hebben bij de keuze van de specifieke middelen om ervoor te zorgen dat hun rechtsstelsels voldoen aan de vereisten van artikel 6 EVRM met betrekking tot het recht van de beklaagde om aan de hoorzitting deel te nemen, waarbij de door het nationale recht en de nationale praktijk geboden procedurele middelen doeltreffend moeten zijn indien de beklaagde niet ervan heeft afgezien om te verschijnen en zich te verdedigen en evenmin voornemens was zich aan berechting te onttrekken (zie in die zin EHRM, 1 maart 2006, Sejdovic tegen Italië, CE:ECHR:2006:0301JUD005658100, punt 83).

34

Met betrekking tot meer in het bijzonder het recht dat getuigen worden opgeroepen en ondervraagd, waarin artikel 6, lid 3, onder d), EVRM voorziet, heeft het EHRM geoordeeld dat deze bepaling het beginsel vastlegt dat alle bewijzen à charge in beginsel ten overstaan van de verdachte tijdens een openbare terechtzitting moeten worden overgelegd met het oog op een debat op tegenspraak voordat hij schuldig kan worden bevonden. Uitzonderingen op dit beginsel kunnen slechts worden aanvaard voor zover de rechten van de verdediging worden geëerbiedigd, die in de regel vereisen dat de beklaagde naar behoren en afdoende in staat wordt gesteld de getuigenissen à charge te betwisten en de getuigen daarover te ondervragen, hetzij op het ogenblik waarop zij hun verklaring afleggen, hetzij later (zie in die zin EHRM, 15 december 2011, Al-Khawadja en Tahery tegen Verenigd Koninkrijk, CE:ECHR:2011:1215JUD002676605, punt 118, en EHRM, 23 maart 2016, Blokhin tegen Rusland, CE:ECHR:2016:0323JUD004715206, punt 200).

35

Gelet op deze rechtspraak moet worden vastgesteld dat de ondervraging van een getuige à charge tijdens een hoorzitting waarop de beklaagde om redenen buiten zijn wil afwezig was, weliswaar schending oplevert van het in artikel 8, lid 1, van richtlijn 2016/343 verankerde recht van die persoon om aanwezig te zijn bij zijn terechtzitting, maar dat deze bepaling niet eraan in de weg staat dat die schending later in dezelfde procedure ongedaan wordt gemaakt. Zo heeft het Hof geoordeeld dat een persoon voor wie de handelingen die waren verricht tijdens de terechtzittingen waarop hij niet kon verschijnen, in zijn aanwezigheid zijn herhaald, niet kan worden geacht afwezig te zijn geweest bij zijn terechtzitting [arrest van 13 februari 2020, Spetsializirana prokuratura (Terechtzitting in afwezigheid van de beklaagde), C‑688/18, EU:C:2020:94, punt 48].

36

Om de eerbiediging van het recht op een eerlijk proces en de rechten van de verdediging te waarborgen, moet het verhoor van de getuige à charge echter worden herhaald onder voorwaarden die de beklaagde naar behoren in de gelegenheid stellen om de belastende getuigenverklaring te betwisten en de getuige daarover te ondervragen.

37

Daartoe volstaat het dat een aanvullend verhoor wordt afgenomen, waarop de beklaagde de mogelijkheid heeft om de getuige vrij te ondervragen, zonder dat het verhoor dat in zijn afwezigheid heeft plaatsgevonden, in zijn geheel hoeft te worden herhaald, aangezien de ongeldigverklaring van de tijdens dat verhoor verrichte procedurehandelingen niet noodzakelijk lijkt in het licht van de in het vorige punt genoemde vereisten.

38

Wel moet de beklaagde vóór het aanvullende verhoor een afschrift ontvangen van het proces-verbaal van het verhoor van de getuige à charge waarbij hij niet aanwezig was. De beklaagde moet immers op de hoogte zijn van de inhoud en het verloop van de ondervraging van de getuige tijdens het vorige verhoor om ten volle in staat te zijn hem in voorkomend geval te ondervragen op basis van de tijdens dat verhoor afgelegde verklaringen.

39

In casu blijkt uit het verzoek om een prejudiciële beslissing dat DD om gezondheidsredenen niet aanwezig kon zijn bij de hoorzitting van 18 december 2020 waarop getuige YAR is ondervraagd. DD heeft echter een kopie van het proces-verbaal van dat verhoor ontvangen en heeft tijdens een latere zitting op 22 februari 2021 de gelegenheid gekregen om deze getuige vrij te ondervragen. Onder voorbehoud van verificatie door de verwijzende rechter moet bijgevolg worden vastgesteld dat de schending van het in artikel 8, lid 1, van richtlijn 2016/343 verankerde recht van DD om bij zijn terechtzitting aanwezig te zijn aldus ongedaan is gemaakt.

40

In de tweede plaats zij eraan herinnerd dat in artikel 3, lid 1, van richtlijn 2013/48 het basisbeginsel is vastgelegd dat de verdachten of beklaagden recht hebben op toegang tot een advocaat, op een zodanig moment en op zodanige wijze dat zij hun rechten van verdediging in de praktijk daadwerkelijk kunnen uitoefenen [zie in die zin arrest van 12 maart 2020, VW (Recht op toegang tot een advocaat bij niet-verschijning), C‑659/18, EU:C:2020:201, punt 31).

41

Wat onderzoekshandelingen of procedures voor het vergaren van bewijsmateriaal betreft, waarop dat recht van toepassing is, is in artikel 3, lid 3, onder c), van richtlijn 2013/48 bepaald dat de lidstaten ervoor zorgen dat de verdachten of beklaagden ten minste het recht hebben hun advocaat meervoudige confrontaties, line-ups en reconstructies van de plaats van een delict te laten bijwonen.

42

Voorts moet erop worden gewezen dat richtlijn 2013/48 volgens artikel 1 ervan minimumvoorschriften bevat betreffende, onder andere, het recht van verdachten en beklaagden om in strafprocedures toegang tot een advocaat te hebben.

43

In overweging 54 van richtlijn 2013/48 is vermeld dat, aangezien in deze richtlijn slechts minimumvoorschriften worden vastgesteld, de lidstaten de in die richtlijn vastgestelde rechten kunnen uitbreiden om een hoger beschermingsniveau te bieden.

44

Volgens de bewoordingen van artikel 3, lid 3, onder c), van richtlijn 2013/48 kunnen de lidstaten het recht van de verdachten of beklaagden dat hun advocaat aanwezig is bij de in deze bepaling genoemde onderzoekshandelingen of procedures voor het vergaren van bewijsmateriaal, dus uitbreiden tot andere handelingen, zoals het verhoor van een getuige à charge voor een strafrechter.

45

In die omstandigheden moet worden vastgesteld dat, gelet op de fundamentele beginselen van een eerlijk proces die voortvloeien uit de punten 34 tot en met 37 van het onderhavige arrest, de uitoefening van de rechten van verdediging van een beklaagde als in de praktijk doeltreffend kan worden beschouwd wanneer de advocaat van de beklaagde, die om redenen buiten zijn wil niet aanwezig was bij een verhoor van een getuige à charge voor een strafrechter, de gelegenheid heeft gekregen om tijdens een aanvullend verhoor die getuige vrij te ondervragen op basis van het proces-verbaal van het verhoor dat in zijn afwezigheid was afgenomen. Het verhoor dat in zijn afwezigheid heeft plaatsgevonden, hoeft dus niet in zijn geheel te worden herhaald.

46

Gelet op een en ander moet op de gestelde vragen worden geantwoord dat artikel 8, lid 1, van richtlijn 2016/343 en artikel 3, lid 1, van richtlijn 2013/48 aldus moeten worden uitgelegd dat wanneer de nationale rechter, om te verzekeren dat het recht van de beklaagde om aanwezig te zijn bij zijn terechtzitting en diens recht op toegang tot een advocaat worden geëerbiedigd, een aanvullend verhoor van een getuige à charge afneemt, aangezien de beklaagde en zijn advocaat om redenen buiten hun wil niet aanwezig konden zijn bij het vorige verhoor van deze getuige, het volstaat dat de beklaagde en zijn advocaat die getuige vrij kunnen ondervragen, mits de beklaagde en zijn advocaat vóór dat aanvullende verhoor een afschrift hebben ontvangen van het proces-verbaal van het vorige verhoor van dezelfde getuige. In die omstandigheden hoeft het verhoor dat in afwezigheid van de beklaagde en zijn advocaat heeft plaatsgevonden, niet in zijn geheel te worden herhaald met ongeldigverklaring van de tijdens dat verhoor verrichte procedurehandelingen.

Kosten

47

Ten aanzien van de partijen in het hoofdgeding is de procedure als een aldaar gerezen incident te beschouwen, zodat de verwijzende rechterlijke instantie over de kosten heeft te beslissen. De door anderen wegens indiening van hun opmerkingen bij het Hof gemaakte kosten komen niet voor vergoeding in aanmerking.

 

Het Hof (Achtste kamer) verklaart voor recht:

 

Artikel 8, lid 1, van richtlijn (EU) 2016/343 van het Europees Parlement en de Raad van 9 maart 2016 betreffende de versterking van bepaalde aspecten van het vermoeden van onschuld en van het recht om in strafprocedures bij de terechtzitting aanwezig te zijn, en artikel 3, lid 1, van richtlijn 2013/48/EU van het Europees Parlement en de Raad van 22 oktober 2013 betreffende het recht op toegang tot een advocaat in strafprocedures en in procedures ter uitvoering van een Europees aanhoudingsbevel en het recht om een derde op de hoogte te laten brengen vanaf de vrijheidsbeneming en om met derden en consulaire autoriteiten te communiceren tijdens de vrijheidsbeneming,

 

moeten aldus worden uitgelegd dat:

 

wanneer de nationale rechter, om te verzekeren dat het recht van de beklaagde om aanwezig te zijn bij zijn terechtzitting en diens recht op toegang tot een advocaat worden geëerbiedigd, een aanvullend verhoor van een getuige à charge afneemt, aangezien de beklaagde en zijn advocaat om redenen buiten hun wil niet aanwezig konden zijn bij het vorige verhoor van deze getuige, het volstaat dat de beklaagde en zijn advocaat die getuige vrij kunnen ondervragen, mits de beklaagde en zijn advocaat vóór dat aanvullende verhoor een afschrift hebben ontvangen van het proces-verbaal van het vorige verhoor van dezelfde getuige. In die omstandigheden hoeft het verhoor dat in afwezigheid van de beklaagde en zijn advocaat heeft plaatsgevonden, niet in zijn geheel te worden herhaald met ongeldigverklaring van de tijdens dat verhoor verrichte procedurehandelingen.

 

ondertekeningen


( *1 ) Procestaal: Bulgaars.

Top