This document is an excerpt from the EUR-Lex website
Document 62020TN0499
Case T-499/20: Action brought on 10 August 2020 — Banco Cooperativo Español v SRB
Zaak T-499/20: Beroep ingesteld op 10 augustus 2020 — Banco Cooperativo Español/GAR
Zaak T-499/20: Beroep ingesteld op 10 augustus 2020 — Banco Cooperativo Español/GAR
PB C 313 van 21.9.2020, p. 33–35
(BG, ES, CS, DA, DE, ET, EL, EN, FR, HR, IT, LV, LT, HU, MT, NL, PL, PT, RO, SK, SL, FI, SV)
21.9.2020 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 313/33 |
Beroep ingesteld op 10 augustus 2020 — Banco Cooperativo Español/GAR
(Zaak T-499/20)
(2020/C 313/48)
Procestaal: Spaans
Partijen
Verzoekende partij: Banco Cooperativo Español (BCE), S.A. (Madrid, Spanje) (vertegenwoordigers: D. Sarmiento Ramírez-Escudero, J. Beltrán de Lubiano Sáez de Urabain en P. Biscari García, advocaten)
Verwerende partij: Gemeenschappelijke Afwikkelingsraad (GAR)
Conclusies
Verzoekster verzoekt het Gerecht:
i) |
te verklaren dat artikel 5, lid 1, van gedelegeerde verordening (EU) 2015/63 niet van toepassing is; |
ii) |
het bestreden besluit nietig te verklaren wegens schending van artikel 103, lid 2, tweede alinea, van richtlijn 2014/59/EU en artikel 70 van verordening (EU) nr. 806/2014, gelezen tegen de achtergrond van artikel 16 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie en het evenredigheidsbeginsel; |
iii) |
in elk geval te verklaren dat het bestreden besluit geen retroactieve werking kan hebben tot de vaststelling van het besluit van 2016, en dus artikel 3 van het bestreden besluit nietig te verklaren, aangezien deze bepaling retroactieve werking heeft; |
iv) |
de GAR in ieder geval te gelasten BCE schadeloos te stellen voor:
|
v) |
de GAR in elk geval te verwijzen in de kosten. |
Middelen en voornaamste argumenten
Dit beroep is gericht tegen het besluit van de Gemeenschappelijke Afwikkelingsraad (GAR) van 19 maart 2020 betreffende de berekening van de voor 2016 aan het gemeenschappelijk afwikkelingsfond vooraf betaalde bijdragen (SRB/ES/2020/16). Volgens verzoekster heeft de GAR dat besluit willen voorzien van retroactieve werking door het van kracht te laten worden op 15 april 2016, de datum waarop het eerste besluit over vooraf te betalen bijdragen voor 2016 werd vastgesteld.
Ter ondersteuning van haar beroep voert verzoekster vier middelen aan.
1. |
Eerste middel: exceptie van onwettigheid krachtens artikel 277 VWEU die strekt tot vaststelling door het Gerecht dat artikel 5, lid 1, van gedelegeerde verordening (EU) 2015/63 van de Commissie van 21 oktober 2014 tot aanvulling van richtlijn 2014/59/EU van het Europees Parlement en de Raad van wat de vooraf te betalen bijdragen aan afwikkelingsfinancieringsregelingen betreft (PB 2015, L 11, blz. 44) niet van toepassing is.
|
2. |
Tweede middel: schending van artikel 103, lid 2, tweede alinea, van richtlijn 2014/59 en artikel 70 van verordening nr. 806/2014, uitgelegd in het licht van artikel 16 van het Handvest en het evenredigheidsbeginsel.
|
3. |
Derde middel: schending van de rechtspraak van het Hof op grond waarvan een besluit retroactieve werking kan hebben.
|
4. |
Vierde middel: niet-contractuele aansprakelijkheid van de GAR overeenkomstig de artikelen 268 en 340 VWEU en artikel 87, lid 3, van verordening nr. 806/2014 wegens ongerechtvaardigde verrijking.
|