Choose the experimental features you want to try

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document 62019TN0259

    Zaak T-259/19: Beroep ingesteld op 15 april 2019 — Aman Dimashq/Raad

    PB C 238 van 15.7.2019, p. 21–22 (BG, ES, CS, DA, DE, ET, EL, EN, FR, HR, IT, LV, LT, HU, MT, NL, PL, PT, RO, SK, SL, FI, SV)

    15.7.2019   

    NL

    Publicatieblad van de Europese Unie

    C 238/21


    Beroep ingesteld op 15 april 2019 — Aman Dimashq/Raad

    (Zaak T-259/19)

    (2019/C 238/26)

    Procestaal: Engels

    Partijen

    Verzoekende partij: Aman Dimashq JSC (Damascus, Syrië) (vertegenwoordigers: L. Cloquet en J. Buyle, advocaten)

    Verwerende partij: Raad van de Europese Unie

    Conclusies

    uitvoeringsbesluit (GBVB) 2019/87 van de Raad van 21 januari 2019 (1) nietig verklaren, voor zover het verzoeker betreft;

    uitvoeringsverordening (EU) 2019/85 van de Raad van 21 januari 2019 (2), nietig verklaren, voor zover zij verzoeker betreft, en

    verweerder verwijzen in de kosten.

    Middelen en voornaamste argumenten

    Ter ondersteuning van zijn beroep voert verzoeker zes middelen aan.

    1.

    Verweerder heeft de feiten kennelijk onjuist beoordeeld door te stellen dat verzoeker het Syrische regime steunde en ervan profiteerde, terwijl dit volkomen ongegrond is.

    2.

    Het algemeen beginsel van evenredigheid is geschonden en de in de bestreden handelingen vastgestelde maatregelen hebben zodanige gevolgen dat deze maatregelen op zich als onevenredig moeten worden aangemerkt. De economische gevolgen van de tegen verzoeker vastgestelde sancties zijn rampzalig en niet evenredig met de doelstellingen die de bestreden handelingen geacht zijn te verwezenlijken.

    3.

    Het recht op eigendom en het recht op werk zijn op onevenredige wijze geschonden. De bestreden maatregelen staan er namelijk aan in de weg dat verzoeker het ongestoord genot heeft van zijn eigendom en zijn economische vrijheid uitoefent doordat zij een inbreuk vormen op het Eerste Aanvullend Protocol bij het Europees Verdrag voor de bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden.

    4.

    Verweerder heeft misbruik gemaakt van zijn bevoegdheid. De bestreden handelingen zijn vastgesteld met andere doeleinden voor ogen dan die welke daarin zijn gesteld, namelijk om maatregelen te richten tegen verzoeker persoonlijk in plaats van tegen het regime, om redenen die verzoeker niet bekend zijn, en zij geven dus blijk van misbruik van bevoegdheid.

    5.

    De in artikel 296, lid 2, VWEU neergelegde motiveringsplicht is geschonden. De motivering van de bestreden handelingen is in werkelijkheid een loutere formaliteit en verweerder heeft er waarschijnlijk niet goed over nagedacht.

    6.

    De rechten van verdediging en het recht op een eerlijk proces zijn geschonden. Verzoeker heeft niet de mogelijkheid gekregen om te verzoeken dat hij werd gehoord vóór de vaststelling van de bestreden beperkende maatregelen en hij heeft aldus zijn rechten van verdediging, waaronder zijn recht op een eerlijk proces, dat met name wordt gewaarborgd door artikel 6, lid 3, EVRM en artikel 48, lid 2, van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie, niet naar behoren kunnen uitoefenen.


    (1)  Uitvoeringsbesluit (GBVB) 2019/87 van de Raad van 21 januari 2019 tot uitvoering van besluit 2013/255/GBVB betreffende beperkende maatregelen tegen Syrië (PB L 18I, 21.1.2019, blz. 13).

    (2)  Uitvoeringsverordening (EU) 2019/85 van de Raad van 21 januari 2019 tot uitvoering van verordening (EU) nr. 36/2012 betreffende beperkende maatregelen in het licht van de situatie in Syrië (PB L 18I, 21.1.2019, blz. 4).


    Top