Choose the experimental features you want to try

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document 62019CN0671

    Zaak C-671/19: Verzoek om een prejudiciële beslissing, ingediend door de Raad voor Vreemdelingenbetwistingen (België) op 10 september 2019 – X/Belgische Staat

    PB C 372 van 4.11.2019, p. 24–25 (BG, ES, CS, DA, DE, ET, EL, EN, FR, HR, IT, LV, LT, HU, MT, NL, PL, PT, RO, SK, SL, FI, SV)

    4.11.2019   

    NL

    Publicatieblad van de Europese Unie

    C 372/24


    Verzoek om een prejudiciële beslissing, ingediend door de Raad voor Vreemdelingenbetwistingen (België) op 10 september 2019 – X/Belgische Staat

    (Zaak C-671/19)

    (2019/C 372/26)

    Procestaal: Frans

    Verwijzende rechter

    Raad voor Vreemdelingenbetwistingen

    Partijen in het hoofdgeding

    Verzoekende partij: X

    Verwerende partij: Belgische Staat

    Prejudiciële vragen

    1)

    Moet de vermelding in artikel 34, lid 5, van richtlijn 2016/801 (1) dat het in deze bepaling bedoelde beroep wordt georganiseerd „overeenkomstig het nationale recht”, aldus worden uitgelegd dat het uitsluitend aan de nationale wetgever staat de regels voor dat beroep te bepalen, zonder dat de nationale rechter gehouden is te toetsen of deze regels in overeenstemming zijn met het recht op een doeltreffende voorziening in rechte in de zin van artikel 47 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie?

    2)

    a)

    Indien de eerste vraag ontkennend wordt beantwoord, is het in artikel 34, lid 5, van richtlijn 2016/801 bedoelde beroep dan enkel doeltreffend in de zin van artikel 47 van het Handvest als het een mogelijkheid omvat om in alle gevallen toegang te hebben tot een uitzonderlijke beroepsprocedure bij uiterste spoedeisendheid wanneer de betrokkene aantoont dat hij de vereiste zorgvuldigheid heeft betracht en dat de inachtneming van de termijnen voor het voeren van een gewone procedure het verloop van de studie in kwestie zou kunnen belemmeren?

    b)

    Indien deze vraag ontkennend wordt beantwoord, geldt datzelfde ontkennende antwoord dan ook wanneer de betrokkene onherroepelijk een studiejaar dreigt te verliezen als er niet snel een beslissing wordt gegeven?

    3)

    Indien de tweede vraag, onder a) of b), bevestigend wordt beantwoord, is de nationale rechter dan verplicht om, teneinde tot een oplossing te komen die beantwoordt aan de met richtlijn 2016/801 nagestreefde doelstelling, de voorkeur te geven aan een uitlegging van de wet die strookt met het doel van deze richtlijn, door erin toe te stemmen dat een vordering tot schorsing van de tenuitvoerlegging van een in artikel 20 van die richtlijn bedoeld besluit wordt onderzocht volgens de procedure voor gevallen van uiterste spoedeisendheid, terwijl de totstandkomingsgeschiedenis van de wet erop zou kunnen wijzen dat dit niet de bedoeling van de wetgever was?

    4)

    Indien de eerste vraag ontkennend wordt beantwoord, is het in artikel 34, lid 5, van richtlijn 2016/801 bedoelde beroep dan enkel in overeenstemming met artikel 47 van het Handvest indien de betrokken lidstaat bepaalt dat de rechter de overheid in bepaalde omstandigheden kan gelasten het visum af te geven?


    (1)  Richtlijn (EU) 2016/801 van het Europees Parlement en de Raad van 11 mei 2016 betreffende de voorwaarden voor toegang en verblijf van derdelanders met het oog op onderzoek, studie, stages, vrijwilligerswerk, scholierenuitwisseling, educatieve projecten of au-pairactiviteiten (PB 2016, L 132, blz. 21).


    Top