This document is an excerpt from the EUR-Lex website
Document 62019CN0565
Case C-565/19 P: Appeal brought on 23 July 2019 by Armando Carvalho and Others against the order of the General Court (Second Chamber) delivered on 8 May 2019 in Case T-330/18: Carvalho and Others v Parliament and Council
Zaak C-565/19 P: Hogere voorziening ingesteld op 23 juli 2019 door Armando Carvalho e.a. tegen de beschikking van het Gerecht (Tweede kamer) van 8 mei 2019 in zaak T-330/18, Carvalho e.a/Parlement en Raad
Zaak C-565/19 P: Hogere voorziening ingesteld op 23 juli 2019 door Armando Carvalho e.a. tegen de beschikking van het Gerecht (Tweede kamer) van 8 mei 2019 in zaak T-330/18, Carvalho e.a/Parlement en Raad
PB C 372 van 4.11.2019, p. 16–17
(BG, ES, CS, DA, DE, ET, EL, EN, FR, HR, IT, LV, LT, HU, MT, NL, PL, PT, RO, SK, SL, FI, SV)
4.11.2019 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 372/16 |
Hogere voorziening ingesteld op 23 juli 2019 door Armando Carvalho e.a. tegen de beschikking van het Gerecht (Tweede kamer) van 8 mei 2019 in zaak T-330/18, Carvalho e.a/Parlement en Raad
(Zaak C-565/19 P)
(2019/C 372/17)
Procestaal: Engels
Partijen
Rekwiranten: Armando Carvalho e.a. (vertegenwoordigers: G. Winter, hoogleraar, R. Verheyen, Rechtsanwältin, H. Leith, Barrister)
Andere partijen in de procedure: Europees Parlement, Raad van de Europese Unie
Conclusies
— |
de bestreden beschikking vernietigen; |
— |
de vorderingen ontvankelijk verklaren; |
— |
de zaak terugverwijzen naar het Gerecht ter beoordeling van de vordering tot nietigverklaring ten gronde; |
— |
de zaak terugverwijzen naar het Gerecht ter beoordeling van de vordering inzake de niet-contractuele aansprakelijkheid van de Unie ten gronde; en |
— |
de verwerende partijen verwijzen in de kosten van de hogere voorziening en de procedure voor het Gerecht. |
Middelen en voornaamste argumenten
De hogere voorziening van rekwiranten tegen de beslissing van het Gerecht om hun vorderingen niet-ontvankelijk verklaren, berust op de volgende middelen.
Eerste middel: Het Gerecht heeft blijk gegeven van een onjuiste opvatting door te oordelen dat rekwiranten niet voldoen aan de in het arrest Plaumann geformuleerde criteria voor het vaststellen van individuele geraaktheid. De drie handelingen inzake broeikasgasemissies (1) (2) (3) staan emissies toe waardoor rekwiranten elk op onderscheiden feitelijke wijze worden geraakt. Bovendien is voldaan aan het Plaumann-criterium, omdat de drie handelingen inzake broeikasgasemissies inbreuk maken op persoonlijke grondrechten van de rekwiranten.
Tweede middel: Subsidiair heeft het Gerecht blijk gegeven van een onjuiste opvatting door het Plaumann-criterium niet aan te passen in het licht van de bijzondere uitdaging van klimaatverandering en het feit dat het beroep van rekwiranten is gebaseerd op hun individuele grondrechten, waaronder de waarborg van een daadwerkelijke rechtsbescherming van die rechten. Het Hof heeft geoordeeld dat een recht slechts effectief is als daarvoor een rechtsmiddel bestaat, en het Gerecht heeft blijk gegeven van een onjuiste opvatting door te oordelen dat een procedure voor de nationale rechters (en de prejudiciële procedure van artikel 267 VWEU), of een beroep tegen uitvoeringshandelingen van de Commissie in de onderhavige zaak een adequaat stelsel van rechtsmiddelen vormen.
Dientengevolge dient het Hof te oordelen dat als (zoals in het onderhavige geval) een verzoeker niet beschikt over een andere doeltreffende voorziening in rechte ter bescherming van zijn grondrechten, wordt voldaan aan het vereiste van „individuele geraaktheid” wanneer is aangevoerd en onderbouwd dat een wetgevingshandeling op ernstige wijze inbreuk maakt op een persoonlijk grondrecht van de verzoeker, dan wel de wezenlijke inhoud van dat recht aantast. Aan dit vereiste is in casu voldaan.
Derde middel: In aanvulling op de eerste twee middelen heeft het Gerecht blijk gegeven van een onjuiste opvatting door te oordelen dat de Saminuorra vereniging (vereniging van jonge Sami) niet procesbevoegd was, door (zonder motivering) voorbij te gaan aan het bewijs waaruit blijkt dat de meerderheid van de leden van de vereniging individueel geraakt zijn en zelf procesbevoegd zouden zijn. Subsidiair had het Gerecht de criteria voor het vaststellen van procesbevoegdheid in het geval van verenigingen die inheemse gemeenschappen vertegenwoordigen, moeten versoepelen.
Vierde middel: Het Gerecht heeft een onjuist juridisch criterium toegepast bij het niet-ontvankelijk verklaren van het beroep wegens niet-contractuele aansprakelijkheid, door met een nieuw vereiste te komen voor het aantonen dat verzoekers procesbevoegd zijn in de zin van artikel 263 VWEU. Dit vereiste vindt geen steun in de tekst van het Verdrag, noch in de rechtspraak.
(1) Richtlijn (EU) 2018/410 van het Europees Parlement en de Raad van 14 maart 2018 tot wijziging van richtlijn 2003/87/EG ter bevordering van kosteneffectieve emissiereducties en koolstofarme investeringen en van besluit (EU) 2015/1814 (PB 2018, L 76, blz. 3).
(2) Verordening (EU) 2018/841 van het Europees Parlement en de Raad van 30 mei 2018 inzake de opname van broeikasgasemissies en –verwijderingen door landgebruik, verandering in landgebruik en bosbouw in het klimaat- en energiekader 2030, en tot wijziging van verordening (EU) nr. 525/2013 en besluit nr. 529/2013/EU (PB 2018, L 156, blz. 1).
(3) Verordening (EU) 2018/842 van het Europees Parlement en de Raad van 30 mei 2018 betreffende bindende jaarlijkse broeikasgasemissiereducties door de lidstaten van 2021 tot en met 2030 teneinde bij te dragen aan klimaatmaatregelen om aan de toezeggingen uit hoofde van de Overeenkomst van Parijs te voldoen, en tot wijziging van verordening (EU) nr. 525/2013 (PB 2018, L 156, blz. 26).