Choose the experimental features you want to try

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document 62018CN0275

    Zaak C-275/18: Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Nejvyšší správní soud (Tsjechië) op 23 april 2018 — Milan Vinš/Odvolací finanční ředitelství

    PB C 221 van 25.6.2018, p. 12–13 (BG, ES, CS, DA, DE, ET, EL, EN, FR, HR, IT, LV, LT, HU, MT, NL, PL, PT, RO, SK, SL, FI, SV)

    201806080411931432018/C 221/142752018CJC22120180625NL01NLINFO_JUDICIAL20180423121321

    Zaak C-275/18: Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Nejvyšší správní soud (Tsjechië) op 23 april 2018 — Milan Vinš/Odvolací finanční ředitelství

    Top

    C2212018NL1210120180423NL0014121132

    Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Nejvyšší správní soud (Tsjechië) op 23 april 2018 — Milan Vinš/Odvolací finanční ředitelství

    (Zaak C-275/18)

    2018/C 221/14Procestaal: Tsjechisch

    Verwijzende rechter

    Nejvyšší správní soud

    Partijen in het hoofdgeding

    Verzoekende partij: Milan Vinš

    Verwerende partij: Odvolací finanční ředitelství

    Prejudiciële vragen

    1)

    Mag het recht op een vrijstelling van belasting over de toegevoegde waarde bij uitvoer van goederen (artikel 146 van richtlijn 2006/112/EG ( 1 ) van de Raad van 28 november 2006 betreffende het gemeenschappelijke stelsel van belasting over de toegevoegde waarde) worden onderworpen aan de voorwaarde dat de goederen tevoren onder een bijzondere douaneregeling worden geplaatst (§ 66 Zákon č. 235/2004 Sb., o dani z přidané hodnoty)?

    2)

    Vormt de doelstelling om fraude, ontwijking en misbruik te voorkomen in artikel 131 van de btw-richtlijn een voldoende rechtvaardigingsgrond voor dergelijke nationale wetgeving?


    ( 1 ) PB 2006, L 347, blz. 1.

    Top