This document is an excerpt from the EUR-Lex website
Document 62017TN0696
Case T-696/17: Action brought on 9 October 2017 — Havenbedrijf Antwerpen and Maatschappij van de Brugse Zeehaven v Commission
Zaak T-696/17: Beroep ingesteld op 9 oktober 2017 — Havenbedrijf Antwerpen en Maatschappij van de Brugse Zeehaven/Commissie
Zaak T-696/17: Beroep ingesteld op 9 oktober 2017 — Havenbedrijf Antwerpen en Maatschappij van de Brugse Zeehaven/Commissie
PB C 412 van 4.12.2017, p. 37–38
(BG, ES, CS, DA, DE, ET, EL, EN, FR, HR, IT, LV, LT, HU, MT, NL, PL, PT, RO, SK, SL, FI, SV)
Zaak T-696/17: Beroep ingesteld op 9 oktober 2017 — Havenbedrijf Antwerpen en Maatschappij van de Brugse Zeehaven/Commissie
Beroep ingesteld op 9 oktober 2017 — Havenbedrijf Antwerpen en Maatschappij van de Brugse Zeehaven/Commissie
(Zaak T-696/17)
2017/C 412/53Procestaal: NederlandsPartijen
Verzoekende partijen: Havenbedrijf Antwerpen NV (Antwerpen, België) en Maatschappij van de Brugse Zeehaven NV (Zeebrugge, België) (vertegenwoordigers: P. Wytinck, W. Panis en I. Letten, advocaten)
Verwerende partij: Europese Commissie
Conclusies
De verzoekende partij verzoekt het Gerecht:
— |
het verzoek tot vernietiging ontvankelijk te verklaren; |
— |
het Besluit C(2017) 5174 final van de Europese Commissie van 27 juli 2017 betreffende de door België ten uitvoer gelegde steunregeling nr. SA.38393 (2016/C, ex 2015/E) — Belastingregeling havens in België nietig te verklaren; |
— |
in ondergeschikte orde, een overgangsperiode tot op het ogenblik dat de Commissie haar onderzoek naar het fiscale regime van de verschillende havens in de EU heeft afgerond, en in elk geval van 1 vol jaar; |
— |
de Commissie in de kosten te verwijzen. |
Middelen en voornaamste argumenten
Ter ondersteuning van haar beroep voert de verzoekende partij vier middelen aan.
1. |
Eerste middel, ontleend aan een schending van artikel 107 VWEU en van artikel 296 VWEU
|
2. |
Tweede middel, ontleend aan een schending van artikel 107 VWEU aangezien de Commissie de maatregel ten onrechte als selectief kwalificeert De onderwerping van de havenautoriteiten aan het regime van de rechtspersonenbelasting is geen afwijking van ‘het referentiestelsel’ omdat de rechtspersonenbelasting een referentiestelsel op zichzelf is. De onderworpenheid van havenautoriteiten aan de rechtspersonenbelasting laat zich verklaren doordat het beheer van de havens als openbaar domein een publieke taak is die niet aan de vennootschapsbelasting onderworpen is. De havenautoriteiten leveren nog steeds in essentie een publieke dienst, zonder winstoogmerk, en conform de voorwaarden van de wetgever en onder bestuurlijk toezicht. |
3. |
Derde middel, ontleend aan een schending van artikel 107 VWEU aangezien de afwijking van het referentiestelsel in ieder geval gerechtvaardigd is. Zelfs indien de vennootschapsbelasting als de Belgische referentieregeling te beschouwen is (quod non), is een niet-onderwerping van de havenautoriteiten daaraan, verantwoord. Dit volgt uit de globale coherentie van het belastingsysteem, alsook uit het feit dat de verzoeksters zich niet bevinden in een feitelijke en juridisch gelijkaardige situatie als de ondernemingen die aan de vennootschapsbelasting onderworpen zijn. Een onderwerping aan de vennootschapsbelasting zou bovendien een penaliserend effect hebben. |
4. |
Vierde middel, in meest ondergeschikte orde, betreft een verzoek tot een overgangsperiode tot op het ogenblik dat de Commissie haar onderzoek naar het fiscale regime van de verschillende havens in de EU heeft afgerond, en in elk geval van 1 vol jaar.
|