This document is an excerpt from the EUR-Lex website
Document 62017CN0482
Case C-482/17: Action brought on 9 August 2017 — Czech Republic v European Parliament, Council of the European Union
Zaak C-482/17: Beroep ingesteld op 9 augustus 2017 — Tsjechische Republiek/Europees Parlement en Raad van de Europese Unie
Zaak C-482/17: Beroep ingesteld op 9 augustus 2017 — Tsjechische Republiek/Europees Parlement en Raad van de Europese Unie
PB C 357 van 23.10.2017, p. 4–5
(BG, ES, CS, DA, DE, ET, EL, EN, FR, HR, IT, LV, LT, HU, MT, NL, PL, PT, RO, SK, SL, FI, SV)
23.10.2017 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 357/4 |
Beroep ingesteld op 9 augustus 2017 — Tsjechische Republiek/Europees Parlement en Raad van de Europese Unie
(Zaak C-482/17)
(2017/C 357/06)
Procestaal: Tsjechisch
Partijen
Verzoekende partij: Tsjechische Republiek (vertegenwoordigers: M. Smolek, O. Sedula, J. Vlačil, gemachtigden)
Verwerende partijen: Europees Parlement, Raad van de Europese Unie
Conclusies
Verzoekster verzoekt het Hof:
— |
richtlijn (EU) 2017/853 (1) van het Europees Parlement en de Raad van 17 mei 2017 tot wijziging van richtlijn 91/477/EEG van de Raad inzake de controle op de verwerving en het voorhanden hebben van wapens, nietig te verklaren; |
— |
het Europees Parlement en Raad van de Europese Unie te verwijzen in de kosten. |
Subsidiair verzoekt verzoekster het Hof:
— |
artikel 1, punt 6, van de bestreden richtlijn nietig te verklaren voor zover het artikel 5, lid 3, et artikel 6, lid 6, tweede alinea, van richtlijn 91/477/EEG (2) aanvult; |
— |
artikel 1, punt 7, van de bestreden richtlijn nietig te verklaren voor zover het artikel 7, lid 4 bis, van richtlijn 91/477/EEG aanvult; |
— |
artikel 1, punt 19, van de bestreden richtlijn nietig te verklaren voor zover
|
— |
het Europees Parlement en de Raad van de Europese Unie in de kosten te verwijzen. |
Middelen en voornaamste argumenten
Het eerste middel is ontleend aan schending van het attributiebeginsel. De bestreden richtlijn is vastgesteld op basis van artikel 114 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, ofschoon zij niet ertoe strekt de hinderpalen voor de werking van de interne markt op te heffen, maar enkel als doelstelling heeft, strafbare feiten en terrorisme te voorkomen. De wetgever van de Unie heeft echter niet de bevoegdheid, harmonisatiemaatregelen op dat gebied vast te stellen.
Het tweede middel is ontleend aan schending van het evenredigheidsbeginsel. De wetgever heeft absoluut niet onderzocht of de vastgestelde maatregelen evenredig zijn en heeft bewust nagelaten, voldoende gegevens te verzamelen (bij voorbeeld door een impactonderzoek) om met kennis van zaken te kunnen beoordelen of dat beginsel in acht is genomen. Door die beoordeling achterwege te laten heeft de wetgever van de Unie maatregelen getroffen die klaarblijkelijk onevenredig zijn, bestaande in een verbod op bepaalde soorten semiautomatische wapens, ofschoon die in de Europese Unie niet worden gebruikt voor terroristische handelingen, het invoeren van strengere regels voor bepaalde wapens die een minimumgevaar opleveren (reproducties van antieke wapens waarvan is aangetoond dat ze definitief onbruikbaar zijn) en, tot slot, strafbaarstelling van het in bezit hebben van bepaalde magazijnen.
Het derde middel is ontleend aan schending van het rechtszekerheidsbeginsel. De nieuw gedefinieerde verboden categorieën wapens (A7 en A8) zijn, net als de bepaling die het in bezit hebben van magazijnen die de limiet overschrijden strafbaar stelt, vanuit het oogpunt van de rechtszekerheid volledig onduidelijk, waardoor de betrokken personen hun rechten en verplichtingen niet duidelijk kunnen vaststellen. Artikel 7, lid 4 bis, van richtlijn 91/477/EEG, zoals gewijzigd bij de bestreden richtlijn (de zogenaamde grandfathering clause), verplicht de lidstaten bovendien in de praktijk, interne rechtsvoorschriften vast te stellen met terugwerkende kracht.
Het vierde middel is ontleend aan schending van het discriminatieverbod. De afwijking die is neergelegd in artikel 6, lid 6, tweede alinea, van richtlijn 91/477/EEG, zoals gewijzigd bij de bestreden richtlijn, geeft stellig de indruk dat sprake is van een neutrale maatregel, maar in werkelijkheid zijn de voorwaarden voor toepassing ervan zodanig vastgesteld dat zij enkel geschikt zijn voor het Zwitserse systeem voor het bewaren van wapens na het vervullen van de militaire dienst, waardoor iedere objectieve motivering gelet op de doelstelling van de bestreden verordening ontbreekt.