EUR-Lex Access to European Union law

Back to EUR-Lex homepage

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document 62017CA0514

Zaak C-514/17: Arrest van het Hof (Eerste kamer) van 13 december 2018 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de cour d’appel de Liège — België) — Tenuitvoerlegging van een Europees aanhoudingsbevel uitgevaardigd tegen Marin-Simion Sut (Prejudiciële verwijzing — Justitiële samenwerking in strafzaken — Kaderbesluit 2002/584/JBZ — Europees aanhoudingsbevel — Artikel 4, punt 6 — Grond tot facultatieve weigering van de tenuitvoerlegging van het Europees aanhoudingsbevel — Aan de veroordeling tot een vrijheidsstraf in de uitvaardigende lidstaat ten grondslag liggend strafbaar feit dat in de uitvoerende lidstaat slechts wordt bestraft met een geldboete)

PB C 65 van 18.2.2019, p. 14–15 (BG, ES, CS, DA, DE, ET, EL, EN, FR, HR, IT, LV, LT, HU, MT, NL, PL, PT, RO, SK, SL, FI, SV)

18.2.2019   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 65/14


Arrest van het Hof (Eerste kamer) van 13 december 2018 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de cour d’appel de Liège — België) — Tenuitvoerlegging van een Europees aanhoudingsbevel uitgevaardigd tegen Marin-Simion Sut

(Zaak C-514/17) (1)

((Prejudiciële verwijzing - Justitiële samenwerking in strafzaken - Kaderbesluit 2002/584/JBZ - Europees aanhoudingsbevel - Artikel 4, punt 6 - Grond tot facultatieve weigering van de tenuitvoerlegging van het Europees aanhoudingsbevel - Aan de veroordeling tot een vrijheidsstraf in de uitvaardigende lidstaat ten grondslag liggend strafbaar feit dat in de uitvoerende lidstaat slechts wordt bestraft met een geldboete))

(2019/C 65/17)

Procestaal: Frans

Verwijzende rechter

Cour d’appel de Liège

Partijen in het hoofdgeding

Marin-Simion Sut

Dictum

Artikel 4, punt 6, van kaderbesluit 2002/584/JBZ van de Raad van 13 juni 2002 betreffende het Europees aanhoudingsbevel en de procedures van overlevering tussen de lidstaten, zoals gewijzigd bij kaderbesluit 2009/299/JBZ van de Raad van 26 februari 2009, moet aldus worden uitgelegd dat wanneer, zoals in het hoofdgeding, de persoon tegen wie een Europees aanhoudingsbevel is uitgevaardigd voor de uitvoering van een vrijheidsstraf, ingezetene is van de uitvoerende lidstaat en daar familiale, sociale en beroepsmatige banden heeft, de uitvoerende rechterlijke autoriteit, uit overwegingen in verband met de sociale re integratie van die persoon, kan weigeren dit bevel ten uitvoer te leggen, terwijl het strafbare feit dat aan dat bevel ten grondslag ligt volgens het recht van de uitvoerende lidstaat slechts met een geldboete wordt bestraft, wanneer overeenkomstig dit nationale recht deze omstandigheid er niet aan in de weg staat dat de aan de gezochte persoon opgelegde vrijheidsstraf daadwerkelijk wordt uitgevoerd in deze lidstaat, hetgeen de verwijzende rechter dient na te gaan.


(1)  PB C 347 van 16.10.2017.


Top