Choose the experimental features you want to try

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document 62016TJ0208

    Arrest van het Gerecht (Tweede kamer) van 5 februari 2018.
    Graziano Ranocchia tegen Uitvoerend Agentschap Europese Onderzoeksraad (ERCEA).
    Onderzoek en technologische ontwikkeling – Oproepen tot het indienen van voorstellen en verwante activiteiten op grond van het ERC-werkprogramma 2015 – Kaderprogramma voor onderzoek en innovatie (2014‑2020) – Horizon 2020 – Besluit waarbij het ERCEA oordeelt dat het door verzoeker ingediende voorstel niet voor subsidie in aanmerking komt – Project betreffende de identificatie van mathematische algoritmen die de lezing en analyse van sommige oude geschriften vergemakkelijken – Misbruik van bevoegdheid – Feitelijke vergissing – Onjuiste rechtsopvatting – Kennelijk onjuiste beoordeling.
    Zaak T-208/16.

    Court reports – general

    ECLI identifier: ECLI:EU:T:2018:68

    ARREST VAN HET GERECHT (Tweede kamer)

    5 februari 2018 ( *1 )

    „Onderzoek en technologische ontwikkeling – Oproepen tot het indienen van voorstellen en verwante activiteiten op grond van het ERC-werkprogramma 2015 – Kaderprogramma voor onderzoek en innovatie (2014‑2020) – Horizon 2020 – Besluit waarbij het ERCEA oordeelt dat het door verzoeker ingediende voorstel niet voor subsidie in aanmerking komt – Project betreffende de identificatie van mathematische algoritmen die de lezing en analyse van sommige oude geschriften vergemakkelijken – Misbruik van bevoegdheid – Feitelijke vergissing – Onjuiste rechtsopvatting – Kennelijk onjuiste beoordeling”

    In zaak T‑208/16,

    Graziano Ranocchia, wonende te Rome (Italië), vertegenwoordigd door C. Intino, advocaat,

    verzoeker,

    tegen

    Uitvoerend Agentschap Europese Onderzoeksraad (ERCEA), aanvankelijk vertegenwoordigd door M. E. Chacon Mohedano, R. Maggio Panizza en L. Moreau, vervolgens door M. E. Chacon Mohedano, R. Maggio Panizza en F. Sgritta als gemachtigden,

    verweerder,

    betreffende een verzoek krachtens artikel 263 VWEU tot nietigverklaring van, ten eerste, besluit Ares(2016) 1020667 van het ERCEA van 26 februari 2016 waarbij het verzoek van verzoeker tot toetsing van het besluit tot weigering van toekenning van subsidie aan het onderzoeksvoorstel nr. 682937 getiteld „PHercSchools2 – The Hellenistic Philosophical Schools in the Herculaneum Papyri” is afgewezen, ten tweede, besluit Ares(2015) 5922529 van het ERCEA van 17 december 2015 houdende weigering tot toekenning van subsidie aan dit onderzoeksvoorstel en, ten derde, elke handeling die aan deze handelingen is voorafgegaan, daarop is gevolgd en hiermee verband houdt, met name de lijst van projecten die zijn goedgekeurd voor het subsidieprogramma „ERC Consolidator Grant”, openbaar gemaakt bij het perscommuniqué van het ERCEA van 12 februari 2016,

    wijst

    HET GERECHT (Tweede kamer),

    samengesteld als volgt: M. Prek, president, E. Buttigieg en B. Berke (rapporteur), rechters,

    griffier: E. Coulon,

    het navolgende

    Arrest

    Voorgeschiedenis van het geding

    Kaderprogramma voor onderzoek en innovatie Horizon 2020

    1

    Horizon 2020, het kaderprogramma voor onderzoek en innovatie, is op grond van de artikelen 173 en 182 VWEU vastgesteld bij verordening (EU) nr. 1291/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 11 december 2013 tot vaststelling van Horizon 2020 – het kaderprogramma voor onderzoek en innovatie (2014‑2020) en tot intrekking van besluit 1982/2006/EG (PB 2013, L 347, blz. 104), en bij verordening (EU) nr. 1290/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 11 december 2013 tot vaststelling van de regels voor de deelname aan acties en de verspreiding van resultaten in het kader van „Horizon 2020 – het kaderprogramma voor onderzoek en innovatie (2014‑2020)” en tot intrekking van verordening (EG) nr. 1906/2006 (PB 2013, L 347, blz. 81).

    2

    Dit programma bepaalt met name dat de Europese Onderzoeksraad (ERC) onderzoeksprojecten coördineert en financiert door middel van uitnodigingen tot het indienen van voorstellen.

    3

    Artikel 11 van verordening nr. 1290/2013 („Uitnodigingen tot het indienen van voorstellen”), bepaalt in lid 1:

    „Uitnodigingen tot het indienen van voorstellen worden uitgeschreven […] in het bijzonder rekening houdend met de noodzaak van transparantie en niet-discriminatie, en van flexibiliteit die inspeelt op de verschillen tussen de onderzoeks- en innovatiesectoren.”

    4

    Artikel 15 van verordening nr. 1290/2013 („Selectie- en gunningscriteria”) luidt als volgt:

    „1.   De ingediende voorstellen worden geëvalueerd aan de hand van de volgende selectie- en gunningscriteria:

    a)

    excellentie;

    b)

    effect;

    c)

    kwaliteit en efficiëntie van de uitvoering.

    2.   Op voorstellen voor acties inzake grensverleggend onderzoek van de Europese Onderzoeksraad (ERC) is uitsluitend het in lid 1, onder a), bedoelde criterium van toepassing.

    […]

    6.   Voorstellen worden gerangschikt volgens de evaluatieresultaten. De selectie vindt plaats op basis van deze rangschikking.

    7.   De evaluatie wordt uitgevoerd door onafhankelijke deskundigen.

    […]”

    5

    Artikel 16 van verordening nr. 1290/2013 heeft betrekking op de procedure voor de toetsing van evaluaties. Dit artikel luidt:

    „1.   De Commissie of het desbetreffende financieringsorgaan stelt een transparante procedure in voor de toetsing van evaluaties voor aanvragers die van mening zijn dat de evaluatie van hun voorstel niet is uitgevoerd in overeenstemming met de in deze verordening vervatte procedures, het desbetreffende werkprogramma, het werkplan of de uitnodiging tot het indienen van voorstellen vervatte procedures.

    2.   Een verzoek om een toetsing moet op een specifiek voorstel betrekking hebben en moet door de coördinator van het voorstel binnen dertig dagen worden ingediend, gerekend vanaf de datum waarop de Commissie of het betrokken financieringsorgaan de coördinator op de hoogte heeft gesteld van de evaluatieresultaten.

    3.   De Commissie of het betrokken financieringsorgaan is verantwoordelijk voor de evaluatie van het in lid 2 bedoelde verzoek. De evaluatie heeft uitsluitend betrekking op de procedurele aspecten van de evaluatie en niet op de inhoud van het voorstel.

    4.   Een toetsingscomité voor evaluaties, bestaande uit medewerkers van de Commissie of van het betrokken financieringsorgaan, brengt advies uit over de procedurele aspecten van het evaluatieproces. Het comité wordt voorgezeten door een ambtenaar van de Commissie of van het betrokken financieringsorgaan, die tot een andere afdeling behoort dan de afdeling die voor de uitnodiging tot het indienen van voorstellen verantwoordelijk is. Het comité kan een van de volgende twee aanbevelingen doen:

    a)

    een nieuwe evaluatie van het voorstel in de eerste plaats door beoordelaars die niet betrokken waren bij de vorige evaluatie;

    b)

    een bekrachtiging van de oorspronkelijke evaluatie.

    5.   Op basis van de in lid 4 bedoelde aanbeveling neemt de Commissie of het betrokken financieringsorgaan een besluit en stelt zij of het financieringsorgaan de coördinator van het voorstel in kennis hiervan. De Commissie of het betrokken financieringsorgaan neemt dit besluit zonder uitstel.

    6.   De toetsingprocedure mag het selectieproces van voorstellen waarvoor niet om toetsing is verzocht niet vertragen.

    7.   De toetsingprocedure mag andere acties die de deelnemer op grond van het Unierecht gerechtigd is te ondernemen niet verhinderen.”

    6

    Artikel 17 van verordening nr. 1290/2013 („Vragen en klachten”) luidt als volgt:

    „1.   De Commissie draagt zorg voor de instelling van een procedure op grond waarvan deelnemers vragen kunnen stellen en klachten kunnen indienen aangaande hun betrokkenheid bij Horizon 2020.

    2.   De Commissie zorgt ervoor dat aan alle deelnemers informatie ter beschikking wordt gesteld over de wijze waarop bezwaren, vragen of klachten moeten worden geregistreerd, en dat deze informatie online wordt gepubliceerd.”

    7

    Artikel 20 van verordening nr. 1290/2013 („Subsidietoekenningstermijn”) bepaalt in lid 2, onder a), ervan, dat alle aanvragers ten hoogste vijf maanden na de uiterste datum voor de indiening van volledige voorstellen in kennis worden gesteld betreffende de uitkomst van de wetenschappelijke evaluatie van hun aanvraag.

    8

    De Europese Commissie heeft het Uitvoerend Agentschap van de ERC (ERCEA) belast met het beheer van het kaderprogramma Horizon 2020.

    9

    Het rechtskader van het beheer door uitvoerende agentschappen is vastgesteld bij verordening (EG) nr. 58/2003 van de Raad van 19 december 2002 tot vaststelling van het statuut van de uitvoerende agentschappen waaraan bepaalde taken voor het beheer van communautaire programma’s worden gedelegeerd (PB 2003, L 11, blz. 1).

    10

    Artikel 22 van verordening nr. 58/2003 voorziet in de mogelijkheid van een administratief beroep met het oog op een wettigheidstoezicht door de Commissie.

    Selectiecriteria en evaluatieprocedure voor de uitnodigingen tot het indienen van voorstellen van 2015

    11

    De selectiecriteria en de evaluatieprocedure voor de uitnodigingen tot het indienen van voorstellen van 2015 zijn vastgesteld in het werkprogramma 2015 van de ERC en in de regels voor de indiening van voorstellen en de bijbehorende evaluatie-, selectie- en gunningsprocedures voor het specifieke programma van Horizon 2020 (hierna: „ERC-regels”), goedgekeurd bij besluit C(2014) 2454 final van de Commissie van 15 april 2014 inzake de ERC-regels.

    12

    Voorts wordt bij de uitnodigingen tot het indienen van voorstellen informatie verstrekt voor de kandidaten die reageren op de uitnodigingen tot het indienen van voorstellen met het oog op het verkrijgen van subsidies (hierna: „informatie voor de kandidaten”).

    13

    Het werkprogramma van de ERC vermeldt dat, voor alle subsidies voor grensverleggend onderzoek van de ERC, excellentie het enige relevante criterium is aan de hand waarvan het innovatieve karakter, de ambitie en de haalbaarheid van het project worden beoordeeld, maar ook de bekwaamheid, de creativiteit en de inzet van de hoofdonderzoeker.

    14

    De evaluatieprocedure wordt beschreven in de punten 3.6 tot en met 3.8 van de ERC-regels en bestaat uit twee fasen. Alleen de aanvragen die de eerste fase succesvol doorstaan worden toegelaten tot de tweede. In de eerste fase wordt het project als samenvatting geëvalueerd, met inbegrip van een beschrijving van het project (extended synopsis) en de deskundigheid en het curriculum vitae van de hoofdonderzoeker. Pas in de tweede fase wordt de aanvraag in haar geheel, dat wil zeggen het uitgewerkte onderzoeksproject (scientific proposal), onderzocht en geëvalueerd. Deze informatie wordt overigens samengevat in de informatie voor de kandidaten en ook bij uitnodiging tot het indienen van voorstellen gevoegd.

    15

    Verder luidt punt 3.6.1, twaalfde alinea, van de ERC-regels als volgt:

    „Het oordeel van een deskundigenpanel over een voorstel en de plaats ervan in de rangschikking wordt gebaseerd op de individuele evaluaties en de bespreking binnen het deskundigenpanel, en wordt bij meerderheid van stemmen vastgesteld. De fase van evaluatie door het panel resulteert in een rangschikking. In de laatste fase van de intercollegiale toetsing wijst het panel de voorstellen aan die voor financiering worden aanbevolen, indien voldoende financiering beschikbaar is.”

    16

    Ook blijkt uit punt 3.6.2 van de ERC-regels dat, indien het werkprogramma van de ERC daarin voorziet, de panelevaluatie gesprekken met de hoofdonderzoeker kan omvatten.

    17

    Voorts bevat punt 1.2.5 van de informatie voor kandidaten de volgende verduidelijking:

    „[…] U wordt erop gewezen dat het commentaar van de afzonderlijke beoordelaars niet noodzakelijkerwijs overeenstemt – de discussie en meningsverschillen over de waarde van een voorstel maken deel uit van de ‚wetenschappelijke methode’ en zijn legitiem.

    Bovendien kan het deskundigenpanel van de ERC een ander standpunt innemen dan datgene dat kan worden afgeleid uit de opmerkingen van elke individuele beoordelaar. Dit is bijvoorbeeld het geval wanneer bij de bespreking in het panel een belangrijk zwak punt in het voorstel naar voren komt dat niet was gevonden door de beoordelaars afzonderlijk. De opmerkingen van het panel zijn een afspiegeling van het besluit dat bij consensus door het panel in zijn geheel is vastgesteld op basis van individuele evaluaties die eerder op afstand zijn gemaakt door onafhankelijke beoordelaars, die onbezoldigde deskundigen of panelleden kunnen zijn, en op basis van een diepgaande discussie en de rangschikking ten opzichte van andere voorstellen tijdens de vergadering van het panel.”

    18

    Na afloop van de intercollegiale toetsing stelt het ERCEA de kandidaten, overeenkomstig punt 3.8 van de ERC-regels, in kennis van de uitkomst van de evaluatie in een „informatiebrief” die wordt gericht aan de hoofdonderzoeker en de aanvragende rechtspersoon.

    Procedure voor de toetsing van de evaluatie

    19

    Krachtens punt 3.9 van de ERC-regels kan bij een intern toetsingscomité worden verzocht om toetsing van de evaluatie.

    20

    Artikel 3.9, vijfde alinea, van de ERC-regels luidt als volgt:

    „[…] Het toetsingscomité heeft tot taak de coherentie van de juridische uitlegging van dit type verzoeken en de gelijke behandeling van de aanvragers te waarborgen. Het geeft zijn gespecialiseerde visie op de uitvoering van de evaluatieprocedure op basis van alle informatie die over het voorstel beschikbaar is en de evaluatie ervan. Het comité functioneert onafhankelijk. Het beoordeelt het voorstel echter niet zelf. Indien het van mening is dat er sprake is van een tekortkoming in het evaluatieproces die van invloed kan zijn geweest op het besluit om het voorstel niet te financieren, kan het in overweging geven om het voorstel geheel of gedeeltelijk opnieuw te laten beoordelen door onafhankelijke deskundigen. Afhankelijk van de aard van het verzoek tot toetsing, kan het comité de curricula vitae van de onafhankelijke deskundigen, hun individuele opmerkingen en het evaluatierapport onderzoeken. Het comité stelt het wetenschappelijk oordeel van de panels van naar behoren gekwalificeerde deskundigen niet aan de orde.

    In het licht van deze toetsing geeft het comité de ordonnateur die verantwoordelijk is voor de uitnodiging tot het indienen van voorstellen een gedragslijn aan. Als het toetsingscomité van oordeel is dat het beroep door bewijs wordt gestaafd, kan het adviseren het voorstel geheel of gedeeltelijk opnieuw door onafhankelijke deskundigen te laten evalueren of het oorspronkelijke resultaat handhaven. Het toetsingscomité kan verdere opmerkingen of aanbevelingen formuleren […].”

    21

    In dit verband staat in punt 1.2.5.1, tweede alinea, van de informatie voor de aanvragers dat de procedure voor de toetsing van de evaluatie betrekking heeft op de lacunes in de evaluatieprocedure en, in uitzonderlijke gevallen, de feitelijke fouten.

    22

    Ten slotte wordt in punt 3.9, achtste alinea, van de ERC-regels benadrukt dat de procedure voor de toetsing van de evaluatie aanvragers niet belet gebruik te maken van enig ander middel van beroep, waaronder het instellen van een beroep bij het Hof van Justitie van de Europese Unie.

    Administratieve procedure

    23

    Op 30 juli 2014 heeft de Commissie, na de vaststelling van haar besluit C(2014) 5008 van 22 juli 2014, de oproep tot het indienen van voorstellen en verwante activiteiten op grond van het ERC-werkprogramma 2015 in het kaderprogramma Horizon 2020 – Het kaderprogramma voor onderzoek en innovatie (2014‑2020) bekendgemaakt in het Publicatieblad van de Europese Unie (PB 2014, C 248, blz. 6).

    24

    Op 12 maart 2015 diende verzoeker, Graziano Ranocchia, een aanvraag tot toekenning van subsidie van het type „ERC Consolidator Grants” in bij het ERCEA in het kader van de oproep tot het indienen van voorstellen voor de ERC Consolidator Grant 2015 bij het SH5-panel – Cultuur en culturele productie (hierna: „SH5-panel”) voor een project betreffende de toepassing van fasecontrast-röntgentomografie op papyrus uit Herculaneum. De gevraagde subsidie bedroeg 2 miljoen EUR, het maximaal toe te kennen bedrag, vermeerderd met nog eens 749226 EUR voor de aankoop van belangrijke apparatuur.

    25

    Het SH5-panel heeft verzoekers onderzoeksvoorstel in de eerste evaluatiefase positief beoordeeld. Verzoeker werd bij brieven van 3 en 22 juli 2015 van dit standpunt in kennis gesteld en werd uitgenodigd voor een gesprek.

    26

    Op 5 oktober 2015 ontving het ERCEA een klacht waarin werd beweerd dat met betrekking tot het door verzoeker ingediende onderzoeksvoorstel mogelijk sprake was van wetenschappelijk wangedrag, omdat hij in zijn voorstel gebruik zou hebben gemaakt van niet-gepubliceerd onderzoek dat in een ander instituut door een andere onderzoeksgroep was uitgevoerd, onder meer met behulp van een van zijn medewerkers, die voor het desbetreffende onderzoeksinstituut werkte.

    27

    Naar aanleiding van het onderzoek van de klacht door het bevoegde interne comité van het ERCEA, werd verzoeker bij e-mail van 30 oktober 2015 verzocht zijn opmerkingen over deze aantijgingen in te dienen.

    28

    Op 5 november 2015 heeft verzoeker de gevraagde verduidelijkingen verstrekt en benadrukt dat zijn medewerker nooit in kennis was gesteld van het vermeende ongepubliceerde onderzoek van de concurrerende groep.

    29

    In het licht van het onderzoek naar de aantijging van wetenschappelijk wangedrag, heeft de verantwoordelijke ordonnateur van het ERCEA, op aanbeveling van het wetenschappelijke comité voor belangenconflicten, beroepsfouten en ethische vraagstukken, besloten de evaluatie van een van de deskundigen op afstand, bij wie mogelijk sprake was van belangenverstrengeling wegens zijn nauwe samenwerking met degene die de klacht wegens wetenschappelijk wangedrag had ingediend, buiten beschouwing te laten.

    30

    Na afloop van de eerste evaluatiefase heeft verzoeker, in zijn hoedanigheid van hoofdonderzoeker, op 12 november 2015 het eindgesprek met het SH5-panel gevoerd.

    31

    Bij brief van 17 december 2015 heeft het ERCEA verzoeker in kennis gesteld van zijn besluit Ares(2015) 5922529 om zijn voorstel niet op te nemen op de lijst van goedgekeurde voorstellen (hierna: „besluit tot weigering van subsidie”), aangezien het SH5-panel op basis van de evaluaties van de afzonderlijke beoordelaars, in bijlage bij de brief gevoegd, had besloten dat het voorstel niet aan alle evaluatiecriteria van de ERC voldeed, maar slechts aan enkele. In deze brief heeft het ERCEA verduidelijkt dat het SH5-panel zijn oordeel had gebaseerd op de evaluaties op afstand en op een bespreking tussen de panelleden.

    32

    Op basis van de individuele evaluaties van zes externe onderzoekers, het eindgesprek met verzoeker en de vergelijking met andere onderzoeksvoorstellen, heeft het SH5-panel besloten het onderzoeksvoorstel van verzoeker niet aan te bevelen.

    33

    De verwijten van het SH5-panel tegen verzoeker en zijn onderzoeksvoorstel hadden in wezen betrekking op zijn vermogen om de technologische aspecten van het project en de financiële aspecten te volgen en op de betrekkelijk geringe rol die werd toegekend aan postdoctorale onderzoekers.

    34

    Op 21 december 2015 werd verzoeker ervan in kennis gesteld dat de klacht over zijn vermeende wetenschappelijke wangedrag in overleg met het wetenschappelijke comité voor belangenconflicten, beroepsfouten en ethische kwesties door het bevoegde interne comité was afgewezen.

    35

    Op 22 december 2015 heeft verzoeker via het elektronische portaal voor de deelnemers in het kader van het programma Horizon 2020, een verzoek tot toetsing van de evaluatie krachtens punt 3.9 van de ERC-regels ingediend.

    36

    In zijn toetsingsverzoek heeft hij in de eerste plaats vermeld dat de aanbevelingen die het ERCEA hem bij zijn aanvraag in 2014 had meegedeeld, waren overgenomen in het voorstel van 2015.

    37

    In de tweede plaats heeft hij het verwijt betreffende zijn vermogen om de technologische aspecten van het project te volgen betwist door te stellen dat hij zich niet op zijn schriftelijke voorstel baseerde, maar op de vragen die tijdens het gesprek waren gesteld, waarvan hij een vraag niet had willen beantwoorden. Aangezien deze vraag betrekking had op fysica, terwijl hij filosoof en historicus is, had zij niet aan hem mogen worden gesteld. Voorts gaat het in tegen het beleid van de ERC om transdisciplinaire projecten aan te moedigen wanneer een hoofdonderzoeker wordt verplicht alle technische aspecten van een project te kennen, waaronder die welke niet behoren tot zijn specialisatie. Ook benadrukte hij dat hij de twee andere vragen volledig juist had beantwoord.

    38

    In de derde plaats heeft hij de kritiek over de geringe rol van postdoctorale onderzoekers betwist door te benadrukken dat de rol die deze jonge onderzoekers was toegekend de kern van het project vormde.

    39

    In de vierde plaats heeft hij betoogd dat de evaluatie van het SH5-panel onevenredig was en een te groot gewicht toekende aan de meest negatieve individuele evaluatie, die hij betwistte, terwijl de vijf andere positief waren. Hij heeft op dat punt gesteld dat de negatieve evaluatie ongetwijfeld afkomstig was van een concurrerende onderzoeker met een belangenconflict en derhalve niet in aanmerking kon worden genomen.

    40

    In de vijfde plaats heeft hij in wezen aangevoerd dat het besluit van het SH5-panel ongetwijfeld was beïnvloed door de tegen hem gevoerde procedure wegens wetenschappelijk wangedrag die geen resultaat had opgeleverd, en dat hij meende dat leden van het SH5-panel van die procedure in kennis waren gesteld.

    41

    Op 12 februari 2016 heeft het ERCEA een perscommuniqué gepubliceerd met de lijst van projecten die het SH5-panel voor 2015 had goedgekeurd (hierna: „lijst van goedgekeurde projecten”).

    42

    Bij brief van 26 februari 2016 heeft het ERCEA verzoeker in kennis gesteld van de vaststelling van besluit Ares(2016) 1020667 betreffende het resultaat van de toetsing van de evaluatie (hierna: „besluit van 26 februari 2016”).

    43

    In deze brief werd verzoeker ervan in kennis gesteld dat het toetsingscomité zijn verzoek had onderzocht en was nagegaan of de evaluatieprocedure van de ERC volledig was nageleefd, overeenkomstig de ERC-regels en zijn werkprogramma.

    44

    Het ERCEA heeft in die brief de eindconclusies van het toetsingscomité uiteengezet. Hieruit blijkt dat het toetsingscomité heeft geoordeeld dat zijn voorstel was beoordeeld door onafhankelijke deskundigen die alle specialisten waren op het betrokken gebied van deskundigheid.

    45

    Ook heeft het benadrukt dat de subsidie niet alleen was geweigerd op basis van de opmerkingen van de individuele beoordelaars, maar ook op basis van de bespreking die binnen het SH5-panel was gevoerd en aan de hand van de rangschikking van zijn voorstel ten opzichte van de overige voorstellen.

    46

    Voorts onderstreepte het dat de uitkomst van de eindevaluatie van zijn onderzoeksvoorstel een besluit weerspiegelde dat het SH5-panel bij consensus had vastgesteld, zonder dat iedere mening van de afzonderlijke beoordelaars hierin noodzakelijkerwijs was overgenomen.

    47

    Overigens heeft het toetsingscomité geoordeeld dat de opmerkingen van verzoeker ertoe strekten de wetenschappelijke evaluatie van de beoordelaars of het SH5-panel ter discussie te stellen, terwijl het hiertoe niet bevoegd was.

    48

    Ten slotte heeft het toetsingscomité vastgesteld dat de ERC-regels inzake belangenconflicten waren geëerbiedigd en er geen enkele aanwijzing was voor een belangenconflict ten aanzien van de beoordelaars.

    49

    Daaruit heeft het afgeleid dat er in het evaluatieproces geen procedurefout was gemaakt.

    50

    Op basis van deze conclusies van het toetsingscomité heeft het ERCEA verzoeker meegedeeld dat het besluit tot weigering van subsidie werd gehandhaafd.

    Procedure en conclusies van partijen

    51

    Bij verzoekschrift, neergelegd ter griffie van het Gerecht op 29 april 2016, heeft verzoeker het onderhavige beroep ingesteld.

    52

    Het ERCEA heeft op 19 juli 2016 zijn verweerschrift neergelegd.

    53

    Verzoeker heeft op 6 september 2016 zijn repliek neergelegd. Het ERCEA heeft op 28 oktober 2016 zijn dupliek neergelegd.

    54

    Op 13 juli 2017 heeft het Gerecht partijen een vraag gesteld over de ontvankelijkheid ratione temporis van het beroep ten aanzien van bepaalde handelingen die voorwerp waren van het geding. Het ERCEA en verzoeker hebben de vraag van het Gerecht op respectievelijk 19 en 28 juli 2017 beantwoord.

    55

    Verzoeker verzoekt:

    het besluit van 26 februari 2016 nietig te verklaren;

    het besluit tot weigering van subsidie nietig te verklaren;

    elke handeling die aan deze handelingen is voorafgegaan, daarop is gevolgd en hiermee verband houdt nietig te verklaren, met name de lijst van goedgekeurde projecten;

    de opname van zijn onderzoeksvoorstel in de rangschikking van de in het kader van de oproep tot het indienen van voorstellen van 2015 goedgekeurde en gefinancierde projecten te gelasten;

    de overlegging van sommige documenten te gelasten;

    het ERCEA in de kosten te verwijzen.

    56

    Het ERCEA verzoekt het Gerecht:

    het beroep ongegrond te verklaren;

    het verzoek tot overlegging van documenten als irrelevant af te wijzen;

    verzoeker in de kosten te verwijzen.

    In rechte

    57

    Met het oog op de proceseconomie en met eerbiediging van het beginsel van een goede rechtsbedeling kan de rechter uitspraak doen op een beroep, zonder dat hij zich noodzakelijkerwijs moet uitspreken over alle door de partijen aangevoerde middelen en argumenten (zie naar analogie arrest van 26 februari 2002, Raad/Boehringer, C‑23/00 P, EU:C:2002:118, punt 52). In casu is het Gerecht van oordeel dat het beroep ten gronde kan worden onderzocht, zonder dat uitspraak hoeft te worden gedaan over de ontvankelijkheid ervan.

    Vorderingen tot nietigverklaring van het besluit tot weigering van subsidie en van het besluit van 26 februari 2016

    58

    Tot staving van zijn beroep voert verzoeker drie middelen aan. Het eerste middel is ontleend aan misbruik van bevoegdheid in verband met het kennelijk irrationele karakter van de evaluatie van zijn onderzoeksvoorstel, het tweede aan misbruik van bevoegdheid in verband met de onjuiste opvatting van de feiten, en het derde aan misbruik van bevoegdheid in verband met schending van de regels van het ERCEA betreffende de evaluatie van onderzoeksvoorstellen.

    Eerste middel: misbruik van bevoegdheid in verband met het kennelijk irrationele karakter van de evaluatie van het onderzoeksvoorstel

    59

    In de eerste plaats staat verzoeker in wezen op het standpunt dat bij het besluit tot weigering van subsidie sprake is van misbruik van bevoegdheid. Hij stelt dat de redenen waarom het SH5-panel zijn onderzoeksvoorstel heeft afgewezen worden weerlegd door de verstrekte documentatie en niet binnen de procedure voor een wetenschappelijke evaluatie vallen. Hij voegt daaraan toe dat hij het voorstel en de betrokken gebieden beheerste en alle vragen, op één na, heeft beantwoord.

    60

    In de tweede plaats beperkt het misbruik van bevoegdheid zich niet tot het loutere voorwerp van de evaluatie, maar betreft het ook de correcte gebruikmaking van de individuele evaluaties van de onderzoekers op afstand in het kader van de totale eindevaluatie van het SH5-panel.

    61

    Deze eindevaluatie is irrationeel en disproportioneel, omdat de samenvoeging van vijf extreem positieve evaluaties en een deels negatieve evaluatie had moeten leiden tot een optimale totale evaluatie en tot de goedkeuring van zijn onderzoeksvoorstel.

    62

    De ERC-regels zijn geschonden, aangezien de evaluatie van het SH5-panel bestond in de loutere presentatie van de meest negatieve individuele evaluatie, hetgeen hij afleidt uit de doorslaggevende samenloop tussen de voornaamste reden voor de afwijzing van het SH5-panel en de argumentatie van de vijfde onderzoeker.

    63

    In de derde plaats verwijt verzoeker het toetsingscomité te zijn voorbijgegaan aan „de duidelijke vervorming van het criterium van wetenschappelijke excellentie” en te hebben ontkend dat er sprake was van een belangenconflict met betrekking tot de vijfde onderzoeker, die niet is uitgesloten.

    64

    Volgens hem hebben de opgeworpen grieven, anders dan het toetsingscomité heeft geoordeeld, betrekking op procedurele en methodologische kwesties die onder de bevoegdheid van dit comité vallen en niet op de wetenschappelijke evaluatie van het project.

    65

    Het ERCEA betwist dit betoog.

    66

    In het kader van dit middel verwijt verzoeker het ERCEA in wezen misbruik van bevoegdheid in verband met de kennelijke irrationaliteit van de evaluatie van zijn voorstel, en niet-naleving van de ERC-regels voor de wijze van evaluatie.

    67

    Tot staving van dit argument betoogt verzoeker in wezen dat het SH5-panel een fout heeft begaan, omdat de gronden voor het besluit tot weigering van subsidie zijn weerlegd door de verstrekte documentatie, en dat het onjuist gebruik heeft gemaakt van de evaluaties van de individuele beoordelaars, zoals blijkt uit het verschil tussen deze beoordelingen en de uiteindelijke evaluatie van het panel. Hieruit volgt dat het SH5-panel een ander doel dan een wetenschappelijke evaluatie heeft nagestreefd.

    68

    Daarenboven beweert verzoeker dat het toetsingscomité ten onrechte is voorbijgegaan aan „de duidelijke vervorming van het criterium van wetenschappelijke excellentie”, doordat het SH5-panel uitsluitend de enige negatieve individuele evaluatie in aanmerking heeft genomen en het bestaan van een belangenconflict heeft ontkend.

    69

    Volgens de rechtspraak kan ter zake van een handeling slechts worden gesproken van misbruik van bevoegdheid wanneer op grond van objectieve, relevante en overeenstemmende aanwijzingen blijkt dat de handeling uitsluitend of althans overwegend is vastgesteld om andere dan de aangegeven doelen te bereiken, of om zich te onttrekken aan de toepassing van een procedure waarin het Verdrag speciaal heeft voorzien om aan de omstandigheden van het geval het hoofd te bieden (arrest van 10 maart 2005, Spanje/Raad, C‑342/03, EU:C:2005:151, punt 64).

    70

    Daarenboven is het vaste rechtspraak dat de autoriteiten van de Europese Unie, bij ingewikkelde beoordelingen, op bepaalde gebieden van het Unierecht beschikken over een ruime beoordelingsmarge, zodat de toetsing van de rechter van de Unie van deze beoordelingen beperkt moet blijven tot de vraag of de procedure‑ en motiveringsvoorschriften in acht zijn genomen, of de feiten op grond waarvan de betwiste keuze is gemaakt, juist zijn vastgesteld, en of er geen sprake is van een kennelijk onjuiste beoordeling van deze feiten dan wel van misbruik van bevoegdheid (zie in die zin arresten van 2 september 2010, Commissie/Deutsche Post, C‑399/08 P, EU:C:2010:481, punt 97, en 28 januari 2016, Heli-Flight/EASA, C‑61/15 P, niet gepubliceerd, EU:C:2016:59, punt 101).

    71

    De beoordeling van de wetenschappelijke excellentie van een onderzoeksvoorstel door een panel van deskundigen en door individuele beoordelaars van de betrokken disciplines behoort tot de categorie ingewikkelde beoordelingen in de zin van de hierboven in punt 70 genoemde rechtspraak.

    72

    Het staat dus aan het Gerecht om vast te stellen of uit objectieve, relevante en overeenstemmende aanwijzingen blijkt dat het besluit tot weigering van subsidie is genomen met een andere doelstelling dan de financiering van wetenschappelijk excellente onderzoeksvoorstellen, zodat misbruik van bevoegdheid vaststaat, en om na te gaan of, zoals verzoeker in wezen beweert, het ERCEA materiële fouten of kennelijke beoordelingsfouten heeft gemaakt en of het de ERC-regels heeft geschonden.

    73

    In dit verband volgt in de eerste plaats uit punt 3.6, twaalfde alinea, van de ERC-regels dat besluiten van het panel niet alleen zijn gebaseerd op de meningen van de individuele beoordelaars, die vóór het gesprek met de kandidaten worden verstrekt, maar ook op de besprekingen binnen het panel.

    74

    Bovendien is in punt 1.2.5 van de informatie aan de kandidaten ten eerste verduidelijkt dat het panel van deskundigen van de ERC een ander standpunt kan innemen dan dat welk kan worden afgeleid uit de opmerkingen van elke beoordelaar afzonderlijk, met name wanneer tijdens de besprekingen binnen het panel een zwak punt in een voorstel naar voren komt dat niet door de andere beoordelaars afzonderlijk is gevonden en, ten tweede, dat het besluit van het panel niet alleen is gebaseerd op de individuele evaluaties, maar ook op een diepgaande discussie en afhangt van de rangschikking van de andere voorstellen.

    75

    Zo kan het dat, ofschoon een panel tijdens de bespreking van een onderzoeksvoorstel alle afzonderlijke evaluaties in aanmerking moet nemen, diens definitieve evaluatie op grond van zijn beoordelingsmarge geen weergave vormt van het standpunt dat lijkt te kunnen worden afgeleid uit de opmerkingen van elke beoordelaar afzonderlijk.

    76

    In dit opzicht behoort het tot het normale verloop van de procedure ter evaluatie van het belang en de wetenschappelijke waarde van het onderzoeksvoorstel wanneer het besluit van het panel eventueel afwijkt van de meerderheid van de standpunten van de individuele beoordelaars.

    77

    Zo behoort, behalve indien wordt aangetoond dat sprake is van feitelijke onjuistheden of een kennelijk onjuiste beoordeling, de mogelijkheid dat een element dat in een individuele evaluatie is aangevoerd het panel bij zijn bespreking overtuigt, tot het normale verloop van de procedure voor de wetenschappelijke evaluatie en is zij niet strijdig met de ERC-regels. Naar deze mogelijkheid wordt overigens uitdrukkelijk verwezen in de informatie aan de kandidaten.

    78

    De evaluatie van de voorstellen wordt daarnaast ook gebaseerd op de bespreking binnen het panel en op de vergelijking van de verschillende onderzoeksvoorstellen.

    79

    Verzoeker toont echter niet aan dat het SH5-panel de feiten onjuist heeft opgevat of blijk heeft gegeven van een kennelijk onjuiste beoordeling, maar betwist enkel de beoordelingscriteria die dit panel heeft toegepast bij de beoordeling van zijn voorstel, die volgens hem, zonder bewijs tot staving van deze bewering aan te voeren, wordt weersproken door de verstrekte documentatie.

    80

    Het eventuele verschil tussen alle individuele evaluaties tezamen genomen en het eindbesluit van het SH5-panel kan bijgevolg geen bewijs vormen voor het nastreven van een andere doelstelling dan het zoeken van wetenschappelijke excellentie, schending van de ERC-regels of een kennelijk onjuiste beoordeling door het SH5-panel.

    81

    Om dezelfde redenen kan de vaststelling van een besluit dat overeenstemt met een van de individuele evaluaties, al gesteld dat dit vaststaat, als zodanig geen misbruik van bevoegdheid, kennelijk onjuiste beoordeling of schending van de ERC-regels karakteriseren.

    82

    In de tweede plaats vallen de beoordeling van de documentatie die in het kader van het onderzoeksvoorstel is verstrekt, alsook de beoordeling van de relevantie van de vragen die het SH5-panel de hoofdonderzoeker heeft gesteld tijdens diens gesprek en de antwoorden op deze vragen, onder de beoordelingsmarge van het SH5-panel.

    83

    Indien de feiten niet onjuist zijn vastgesteld en geen kennelijke beoordelingsfout is gemaakt, kan uit de betwisting van die gegevens vanuit wetenschappelijk oogpunt dus geen onrechtmatigheid worden afgeleid.

    84

    In de derde plaats kan, bij gebreke van objectieve, relevante en overeenstemmende aanwijzingen waaruit kan blijken dat de toegepaste evaluatiecriteria, de evaluatie van het voorstel en het gesprek met verzoeker een ander doel nastreefden dan de evaluatie van de wetenschappelijke kwaliteit van zijn voorstel, uit de door de verzoeker aangevoerde gegevens evenmin worden afgeleid dat sprake is van misbruik van bevoegdheid.

    85

    De weigering van de subsidie is dus niet gebaseerd op een kennelijk onjuiste beoordeling, een materiële vergissing, schending van de ERC-regels of misbruik van bevoegdheid.

    86

    In die omstandigheden is het besluit van 26 februari 2016, voor zover daarin is vastgesteld dat de ERC-regels waren geëerbiedigd, niet onrechtmatig zoals beweerd.

    87

    Met betrekking tot de betwisting van de vaststelling door het toetsingscomité dat van een belangenconflict geen sprake is, moet worden vastgesteld dat verzoeker geen bewijs levert voor het bestaan van een belangenconflict met betrekking tot de vijfde beoordelaar.

    88

    Hij benadrukt immers dat er sprake is van een samenloop tussen enerzijds de redenen voor de tegen hem gevoerde procedure wegens wetenschappelijk wangedrag – die heeft geleid tot de uitsluiting van een individuele beoordelaar om redenen in verband met een belangenconflict – en anderzijds de opmerkingen van de vijfde beoordelaar. Hij meent uit deze gestelde samenloop te kunnen afleiden dat er sprake was van een belangenconflict.

    89

    Echter, een dergelijke samenloop kan, voor zover al aangetoond, op zichzelf en bij gebreke van ander bewijs geen voldoende grond vormen voor de conclusie dat er sprake is van een belangenconflict.

    90

    Bovendien kan een belangenconflict, bij gebreke van andere elementen, niet eenvoudigweg worden afgeleid uit de formulering van een wetenschappelijke evaluatie waarin kritiek wordt geleverd op verzoekers onderzoeksvoorstel.

    91

    Bijgevolg bewijzen de door de verzoeker aangevoerde elementen niet dat het besluit van 26 februari 2016, voor zover daarbij werd vastgesteld dat geen van de beoordelaars in een belangenconflict verkeerde, onrechtmatig is.

    92

    Voor het overige hebben de andere argumenten van verzoeker, met name die inzake de vergelijking met goedgekeurde onderzoeksvoorstellen, uitsluitend tot doel de wetenschappelijke evaluatie van zijn voorstel ter discussie te stellen en kunnen zij geen bewijs vormen voor een onjuiste vaststelling van de feiten of een kennelijke beoordelingsfout, zodat zij moeten worden verworpen.

    93

    Het eerste middel is dus ongegrond.

    Tweede middel: misbruik van bevoegdheid door een onjuiste opvatting van de feiten

    94

    Verzoeker stelt dat het misbruik van bevoegdheid is aangetoond door de betwistbare beoordeling van de vijfde beoordelaar, die bepalend zou zijn geweest voor de uiteindelijke keuze van het SH5-panel.

    95

    Hij betwist in wezen de evaluatie die deze beoordelaar heeft gemaakt van zijn onderzoeksvoorstel en van zijn persoonlijke ervaring, en leidt hieruit af dat het besluit van het SH5-panel onrechtmatig is voor zover hierin te veel belang is gehecht aan de vijfde evaluatie, die naar hij stelt op onjuiste feiten is gebaseerd.

    96

    Volgens hem komt een evaluatie die niet overeenstemt met de feiten neer op misbruik van bevoegdheid.

    97

    Verzoeker voert in repliek tevens aan dat bij het besluit tot weigering van subsidie sprake is van misbruik van bevoegdheid, aangezien dit besluit is vastgesteld met een ander doel dan de evaluatie van de wetenschappelijke excellentie van zijn onderzoeksvoorstel.

    98

    Tot staving van dit argument stelt hij in wezen dat uit de evaluatie van de vijfde beoordelaar, die niet berust op enige wetenschappelijke grond, blijkt dat het ethische criterium heeft geprevaleerd boven het criterium van excellentie en dat de procedure wegens wetenschappelijk wangedrag de evaluatie van zijn onderzoeksvoorstel heeft beïnvloed. In dit verband benadrukt hij de samenloop tussen de tegen hem ingediende en vervolgens afgewezen klacht wegens wetenschappelijk wangedrag, en de evaluatie van de vijfde beoordelaar alsmede de aanwezigheid van twee leden van de ethische commissie tijdens zijn gesprek met het SH5-panel. Hij merkt ook op dat deze invloed blijkt uit de verbetenheid van een lid van het SH5-panel en diens uiterst strenge ondervragende toon.

    99

    Tot slot stelt hij dat erkenning in 2014 dat zijn project van topkwaliteit was aantoont dat zijn verbeterde project in 2015 niet had mogen worden afgewezen.

    100

    Het ERCEA betwist dit betoog.

    101

    In het kader van het tweede middel verwijt verzoeker het ERCEA in wezen misbruik van bevoegdheid dat zou voortvloeien uit het feit dat bij de vaststelling van het besluit van het SH5-panel te veel rekening is gehouden met de beoordeling van de vijfde beoordelaar, een kennelijk onjuiste beoordeling door het SH5-panel doordat de evaluatie van deze beoordelaar is gebaseerd op onjuiste feiten, de inaanmerkingneming van factoren die verband houden met de ethiek in plaats van de loutere inaanmerkingneming van wetenschappelijke gegevens en schending van de ERC-regels.

    102

    Hij betwist ook de evaluatie die de vijfde beoordelaar heeft gemaakt van zijn onderzoeksvoorstel en van zijn vermogen om de technische aspecten te controleren, en stelt dat deze evaluatie is gebaseerd op onjuiste feiten.

    103

    In de eerste plaats kan, zoals blijkt uit de punten 73 tot en met 78 van dit arrest, de inaanmerkingneming van de evaluatie van de vijfde beoordelaar, hoe belangrijk het aandeel daarvan ook, als zodanig, en nu hieruit niet is gebleken dat er sprake is van misbruik van bevoegdheid, van een feitelijke vergissing, van een kennelijke beoordelingsfout, of van schending van de ERC-regels, niet aantonen dat het besluit tot weigering van subsidie onrechtmatig is.

    104

    In de tweede plaats heeft het SH5-panel in de motivering van het besluit tot weigering van subsidie, gelet op de ambitieuze doelstelling van het onderzoeksvoorstel, die blijkt uit de voorgenomen beeldtechnologie ter ontcijfering van de papyri, vermeld dat tijdens hoofdonderzoekers gesprek met het SH5-panel twijfels waren ontstaan over diens vermogen om de technische en financiële aspecten van het project te controleren.

    105

    Ten eerste moet dus worden vastgesteld dat bepaalde feitelijke gegevens die door de vijfde beoordelaar zijn benadrukt en door verzoeker worden betwist, niet zijn opgenomen in de motivering van het besluit van het SH5-panel. Dit geldt met name voor de opmerking dat de fasecontrast-röntgentomografie reeds zou zijn toegepast door universiteitsmedewerkers die niet in het kader van het voorstel waren geaccrediteerd, voor de opmerking over de onmogelijkheid om de manuscripten van Italië naar Frankrijk te vervoeren en voor de bewering dat de reconstructie van bedoelde teksten door het gebruik van deze technologie decennia zou duren.

    106

    Bovendien is het evaluatieverslag van de vijfde beoordelaar slechts één van de gegevens die door het SH5-panel in aanmerking zijn genomen.

    107

    Bijgevolg kan de betwisting van deze feitelijke gegevens niet dienen als bewijs voor een kennelijke beoordelingsfout van het SH5-panel.

    108

    Ten tweede voert verzoeker aan dat de bewering van de vijfde beoordelaar dat hij niet voldoende ervaring had met de toepassing van fasecontrast-röntgentomografie op papyrus uit Herculaneum om het technologische deel van het onderzoeksvoorstel volledig te beheersen, onjuist is, aangezien deze beheersing blijkt uit de publicatie van een collectief wetenschappelijk artikel van verzoeker en zijn team, en zijn team beschikt over de capaciteit om het technologische gedeelte van dit voorstel te beheren en te controleren.

    109

    De evaluatie van de beheersing van het technologische gedeelte van het onderzoeksvoorstel door verzoeker, van de vereiste mate van beheersing en van de omvang van de technologische aspecten valt echter onder de wetenschappelijke evaluatie van het SH5-panel.

    110

    In dit verband kunnen de publicatie van een gezamenlijk wetenschappelijk artikel en de aanwezigheid in het team van specialisten op het gebied van deze technologie niet dienen als bewijs voor een kennelijke beoordelingsfout van het SH5-panel.

    111

    Immers, zoals blijkt uit punt 104 hierboven, heeft het SH5-panel geen twijfels geuit over de wetenschappelijke expertise van de leden van het onderzoeksteam, maar enkel over het vermogen van verzoeker om het technologische gedeelte van het project als hoofdonderzoeker te beheersen.

    112

    Verzoeker erkent overigens dat hij heeft geweigerd te antwoorden op een vraag over de onderdelen van de draagbare laboratoriumtafel voor fasecontrast-röntgentomografie die was bedoeld voor het project, omdat deze niet binnen zijn specialisme viel. Hij beweert ook dat de technologische details in het kader van het project van ondergeschikt belang zijn en, in elk geval, door andere leden van de onderzoeksgroep worden beheerd.

    113

    Bovendien kon geen van de door verzoeker aangedragen elementen, op zichzelf of tezamen met de andere, aantonen dat het SH5-panel blijk had gegeven van een kennelijk onjuiste beoordeling.

    114

    In de derde plaats garandeert de toelating van het project van verzoeker in 2014 niet dat een later soortgelijk project wordt toegelaten, aangezien de deskundigenpanels een onafhankelijk besluit vaststellen bij elke uitnodiging om voorstellen in te dienen.

    115

    In deze omstandigheden heeft het SH5-panel geen blijk gegeven van een kennelijk onjuiste beoordeling met zijn oordeel dat er twijfels bestonden ten aanzien van verzoekers beheersing van het technologische gedeelte van het onderzoeksvoorstel.

    116

    In de vierde plaats stelt verzoeker dat het besluit tot weigering van subsidie is beïnvloed door de gelijktijdig tegen hem gevoerde procedure wegens wetenschappelijk wangedrag, en dat het SH5-panel het ethisch criterium in aanmerking heeft genomen ten nadele van het criterium van wetenschappelijke excellentie, hetgeen hij afleidt uit de evaluatie van de vijfde beoordelaar, de aanwezigheid van twee leden van de ethische commissie tijdens zijn gesprek met het SH5-panel, de beweerdelijk strenge ondervragende toon van een deskundige uit dit panel alsmede uit wat hij beschouwt als verbetenheid.

    117

    In dit verband is, naar blijkt uit de punten 73 tot en met 78 van het onderhavige arrest, de evaluatie van de vijfde beoordelaar slechts één van de elementen die het SH5-panel in aanmerking heeft genomen.

    118

    Overigens blijkt, anders dan verzoeker beweert, uit de motivering van het besluit tot weigering van subsidie niet dat het SH5-panel de evaluatie van de vijfde beoordelaar zonder meer heeft overgenomen.

    119

    Wat betreft de bewering dat het SH5-panel bij de vaststelling van het besluit tot weigering van subsidie was beïnvloed door de procedure wegens wetenschappelijk wangedrag die tegen verzoeker was ingesteld en vervolgens afgewezen, voert verzoeker geen bewijs aan dat aantoont dat van een dergelijke beïnvloeding sprake was.

    120

    In de eerste plaats kan de invloed van de tegen verzoeker gevoerde procedure wegens wetenschappelijk wangedrag niet zonder meer worden afgeleid uit de vermeende analogie tussen de punten van kritiek die door de vijfde beoordelaar zijn geuit en de verwijten die in het kader van die procedure tegen verzoeker waren gericht. Deze invloed kan evenmin worden afgeleid uit de beweerdelijk strenge ondervragende toon van deze beoordelaar tijdens het gesprek met de verzoeker.

    121

    Immers, ten eerste is de evaluatie van de vijfde beoordelaar slechts één van de factoren die door het SH5-panel in aanmerking zijn genomen en ten tweede blijkt niet uit de motivering van het besluit tot weigering van subsidie dat het SH5-panel zijn besluit heeft gebaseerd op de verwijten betreffende het gebruik van het werk van andere onderzoekers.

    122

    In de tweede plaats kan de vermeende aanwezigheid van leden van de ethische commissie bij het gesprek van verzoeker, zo zij al vaststaat, op zichzelf en bij gebreke van ander bewijs, niet aantonen dat het SH5-panel de voorstellen heeft geselecteerd op basis van een ander criterium dan dat van wetenschappelijke excellentie. Het ERCEA betwist overigens dat de leden van het ethisch comité tijdens het gesprek met de verzoeker aanwezig waren. Deze laatste heeft op dat punt geheel geen bewijsmateriaal overgelegd.

    123

    In de derde plaats kan het feit dat de voorzitter van het SH5-panel in kennis is gesteld van de tegen verzoeker ingestelde procedure wegens wetenschappelijk wangedrag, bij gebreke van ander bewijsmateriaal, evenmin aantonen dat deze procedure het panel zou hebben beïnvloed.

    124

    Bijgevolg heeft verzoeker niet aangetoond dat het SH5-panel blijk zou hebben gegeven van een onjuiste opvatting ten aanzien van de juistheid van de feiten of van een kennelijk onjuiste beoordeling bij de vaststelling van het besluit tot weigering van subsidie.

    125

    Bovendien kunnen de door verzoeker aangevoerde elementen, bij gebreke van objectieve, relevante en overeenstemmende aanwijzingen die kunnen aantonen dat de toegepaste evaluatiecriteria, de evaluatie van het voorstel en het gesprek met verzoeker een ander doel hadden dan de evaluatie van de wetenschappelijke kwaliteit van zijn voorstel, evenmin duiden op misbruik van bevoegdheid.

    126

    Verzoeker is er dus niet in geslaagd aan te tonen dat het besluit tot weigering van subsidie onrechtmatig was.

    127

    Bijgevolg is het besluit van 26 februari 2016, voor zover daarbij is vastgesteld dat de ERC-regels waren geëerbiedigd, anders dan verzoeker had gesteld, niet onrechtmatig.

    128

    Het tweede middel is dus ongegrond.

    Derde middel: misbruik van bevoegdheid naar aanleiding van schending van de ERC-regels betreffende de evaluatie van de onderzoeksvoorstellen

    129

    Verzoeker betoogt allereerst in wezen dat zijn onderzoeksvoorstel niet is beoordeeld aan de hand van de criteria voor wetenschappelijke excellentie en betwist de beoordeling van zijn voorstel op zijn merites, van het niveau van de door het SH5-panel vereiste beheersing van het technologische aspect ervan en van zijn curriculum vitae.

    130

    Vervolgens verwijt hij het SH5-panel oppervlakkig onderzoek te hebben uitgevoerd op grond van weersproken feiten.

    131

    Daarenboven stelt hij dat het SH5-panel de innovatieve aard van zijn onderzoeksvoorstel verkeerd heeft geëvalueerd en dat het bij zijn evaluatie niet kon uitgaan van de kennis van een ondergeschikte techniek van de hoofdonderzoeker.

    132

    Ten slotte gaat de omzetting van vijf uiterst positieve evaluaties in een enkele negatieve uitspraak in tegen iedere logica op basis van merites en is zij tegenstrijdig.

    133

    Het ERCEA betwist dit betoog.

    134

    In het kader van het derde middel betwist verzoeker in wezen de wetenschappelijke beoordeling van zijn onderzoeksvoorstel, van de mate waarin hij het door het SH5-panel vereiste technologische aspect beheerst, met name de inaanmerkingneming van een technische vraag die volgens hem van ondergeschikt belang is, en van zijn curriculum vitae. Hij verwijt het SH5-panel tevens oppervlakkig onderzoek te hebben verricht op basis van weerlegde feiten en stelt dat de omzetting van vijf positieve evaluaties in een negatieve uitspraak strijdig is met de ERC-regels en misbruik van bevoegdheid vormt.

    135

    In dit verband kunnen, zoals blijkt uit de analyse van de eerste twee middelen, de argumenten van verzoeker inzake de wetenschappelijke evaluatie van zijn onderzoeksvoorstel, de mate waarin hij het door het SH5-panel vereist technologische aspect beheerst, met name de inaanmerkingneming van een vraag die volgens hem van ondergeschikt belang was, alsmede de argumenten inzake een onjuiste opvatting over de juistheid van de feiten en het vermeende verschil tussen de resultaten van de individuele evaluaties en het besluit tot weigering van subsidie, geen misbruik van bevoegdheid of schending van de ERC-regels karakteriseren.

    136

    Verzoeker is er dus niet in geslaagd aan te tonen dat het besluit tot weigering van de subsidie onrechtmatig was.

    137

    Derhalve is het besluit van 26 februari 2016 niet onrechtmatig voor zover hierin is vastgesteld dat de ERC-regels in acht waren genomen.

    138

    Het derde middel is dus niet gegrond.

    139

    Uit het voorgaande volgt dat de verzoeken tot nietigverklaring van het besluit tot weigering van subsidie en van het besluit van 26 februari 2016, vermeld in de eerste en de tweede vordering, moeten worden verworpen.

    140

    Verzoeker baseert zijn vordering tot nietigverklaring van de handelingen die aan de in het beroep bedoelde handelingen zijn voorafgegaan, daarop zijn gevolgd en daarmee verband houden, waaronder de lijst van goedgekeurde projecten, en zijn vordering tot het gelasten van het ERCEA om zijn onderzoeksvoorstel bij de gefinancierde projecten op te nemen, op de gestelde onrechtmatigheid van het besluit tot weigering van subsidie en van het besluit van 26 februari 2016.

    141

    Gelet op de afwijzing van de middelen ten aanzien van het besluit tot weigering van subsidie en het besluit van 26 februari 2016, moeten ook het verzoek tot nietigverklaring van elke handeling die aan de in het beroep bedoelde handelingen is voorafgegaan, daarop is gevolgd en hiermee verband houdt, het verzoek tot nietigverklaring van de lijst van goedgekeurde projecten, en het verzoek tot het gelasten van het ERCEA om verzoekers onderzoeksvoorstel op te nemen bij de gefinancierde projecten, worden afgewezen.

    Verzoeken tot overlegging van documenten

    142

    Verzoeker verzoekt het Gerecht de overlegging te gelasten van, ten eerste, de rangschikking van de door het SH5-panel gefinancierde goedgekeurde projecten, ten tweede, de eindbeoordelingen, de individuele evaluaties en de notities over de door het SH5-panel goedgekeurde en gefinancierde projecten, ten derde, de tegen zijn onderzoeksvoorstel ingediende klacht wegens wetenschappelijk wangedrag, ten vierde, de naam van de vijfde anonieme onderzoeker van zijn onderzoeksvoorstel en, ten vijfde, de opname van zijn gesprek met het SH5-panel van 12 november 2015.

    143

    Uit de rechtspraak blijkt dat, opdat het Gerecht kan bepalen of het gelasten van de overlegging van stukken nuttig is voor het goede verloop van de procedure, de partij die daarom verzoekt de betrokken stukken moet identificeren en het Gerecht ten minste een minimum aantal gegevens moet verstrekken die aannemelijk maken, dat die stukken van nut zijn voor de beslechting van het geschil (arresten van 17 december 1998, Baustahlgewebe/Commissie, C‑185/95 P, EU:C:1998:608, punt 93, en 8 oktober 2008, Sogelma/EBW, T‑411/06, EU:T:2008:419, punt 152).

    144

    Allereerst zijn de rangschikking van de door het SH5-panel goedgekeurde gefinancierde projecten, evenals de eindbeoordelingen, de individuele evaluaties en de aantekeningen betreffende deze projecten enkel van nut wanneer de vergelijking tussen het onderzoeksvoorstel van verzoeker en deze projecten een kennelijke beoordelingsfout of schending van de ERC-regels door het SH5-panel kan aantonen.

    145

    Deze vergelijking valt echter onder de wetenschappelijke beoordeling van de onderzoeksvoorstellen.

    146

    Bij gebreke van enig bewijs van een beoordelingsfout met betrekking tot het onderzoekvoorstel van de gegadigde, kan die vergelijking, op zichzelf, geen kennelijk onjuiste beoordeling of schending van de ERC-regels aantonen.

    147

    De rangschikking van de goedgekeurde projecten, de eindbeoordelingen, de individuele evaluaties en de aantekeningen betreffende deze projecten zijn bijgevolg niet van nut ter beslechting van het geschil.

    148

    Zoals blijkt uit de punten 87 tot en met 90 en 121 tot en met 123 van het onderhavige arrest, is de klacht wegens wetenschappelijk wangedrag die is ingediend tegen het onderzoeksvoorstel van verzoeker niet van nut ter beslechting van het geschil aangezien zij, bij gebreke van ander bewijsmateriaal en het bewijs dat het SH5-panel zijn voorstel onder beïnvloeding van die klacht zou hebben beoordeeld, geen misbruik van bevoegdheid, een kennelijk onjuiste beoordeling of schending van de ERC-regels kon aantonen.

    149

    Hetzelfde geldt voor de naam van de vijfde anonieme beoordelaar.

    150

    Ten slotte, aangezien de strekking van het gesprek van verzoeker niet door de partijen wordt betwist en geen bewijs kan vormen voor misbruik van bevoegdheid, een kennelijk onjuiste beoordeling of schending van de ERC-regels, is de opname ervan niet van nut ter beslechting van het geschil.

    151

    Derhalve hoeft geen overlegging van deze documenten te worden gelast.

    152

    Uit een en ander volgt dat het beroep in zijn geheel moet worden verworpen.

    Kosten

    153

    Volgens artikel 134, lid 1, van het Reglement voor de procesvoering van het Gerecht wordt de in het ongelijk gestelde partij verwezen in de kosten, voor zover dat is gevorderd. Aangezien verzoeker in het ongelijk is gesteld, moet hij worden verwezen in zijn eigen kosten alsook in die van het ERCEA, zoals dit heeft gevorderd.

     

    HET GERECHT (Tweede kamer),

    rechtdoende, verklaart:

     

    1)

    Het beroep wordt verworpen.

     

    2)

    Graziano Ranocchia wordt verwezen in de kosten.

     

    Prek

    Buttigieg

    Berke

    Uitgesproken ter openbare terechtzitting te Luxemburg op 5 februari 2018.

    ondertekeningen


    ( *1 ) Procestaal: Italiaans.

    Top