EUR-Lex Access to European Union law

Back to EUR-Lex homepage

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document 62016CN0241

Zaak C-241/16 P: Hogere voorziening ingesteld op 26 april 2016 door Darko Graf tegen het arrest van het Gerecht (Tweede kamer) van 26 februari 2016 in zaak T-507/14, Vedran Vidmar en Darko Graf/Europese Commissie

PB C 251 van 11.7.2016, p. 14–16 (BG, ES, CS, DA, DE, ET, EL, EN, FR, HR, IT, LV, LT, HU, MT, NL, PL, PT, RO, SK, SL, FI, SV)

11.7.2016   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 251/14


Hogere voorziening ingesteld op 26 april 2016 door Darko Graf tegen het arrest van het Gerecht (Tweede kamer) van 26 februari 2016 in zaak T-507/14, Vedran Vidmar en Darko Graf/Europese Commissie

(Zaak C-241/16 P)

(2016/C 251/16)

Procestaal: Kroatisch

Partijen

Rekwirant: Darko Graf (vertegenwoordiger: L. Duvnjak, odvjetnik)

Andere partij in de procedure: Europese Commissie

Conclusies

Rekwirant verzoekt het Hof:

het arrest van het Gerecht van 26 februari 2016 in zaak T-507/14 in zijn geheel te vernietigen, de vorderingen toe te wijzen die hij in zijn verzoekschrift van 1 juli 2014 in de procedure in eerste aanleg heeft geformuleerd en de Europese Commissie te verwijzen in alle kosten die hem in de onderhavige procedure zijn opgekomen;

subsidiair, het arrest van het Gerecht van 26 februari 2016 in zaak T-507/14 in zijn geheel te vernietigen en de zaak terug te verwijzen naar het Gerecht voor een nieuwe uitspraak, met verwijzing van de Commissie in alle kosten die hem in de onderhavige procedure zijn opgekomen.

Middelen en voornaamste argumenten

Rekwirant betwist de volgende punten van het bestreden arrest:

punt 40, waarin het Gerecht overweegt dat een actieve onrechtmatige handelwijze van een instelling van de Unie slechts één van de voorwaarden is waaraan moet zijn voldaan om de Unie niet-contractueel aansprakelijk te kunnen stellen voor veroorzaakte schade, aangezien die vaststelling indruist tegen artikel 340, tweede alinea, VWEU en de rechtspraak van het Hof (arrest Hof van 19 mei 1992, Mulder/Raad en Commissie, gevoegde zaken C-104/89 en C-37/90, EU:C:1992:217);

punt 47, waarin de toezeggingen die de Republiek Kroatië tijdens de onderhandelingen over haar toetreding tot de Unie aan deze laatste heeft gedaan, in strijd met artikel 36 van, en bijlage VII bij de Akte van toetreding van de Republiek Kroatië tot de Unie (hierna: „toetredingsakte”), ten onrechte „beginselen” worden genoemd, daar het in deze zaak niet gaat om beginselen, maar om elf concrete toezeggingen van Kroatië aan de Unie, die op 9 december 2011 in werking zijn getreden;

de punten 48 tot en met 52, aangezien artikel 36 van, en bijlage VII, punt 1, bij de toetredingsakte in werking zijn getreden op 9 december 2011 – toen de strategie voor justitiële hervorming van de Republiek Kroatië voor de periode 2011-2015 en het herziene actieplan van de Kroatische regering voor justitiële hervorming sinds 15 december 2010 respectievelijk 20 mei 2010 van kracht en van toepassing waren –, dat wil zeggen na de intrekking van die rechtshandelingen door de Republiek Kroatië – waarin de Commissie tevoren uitdrukkelijk had toegestemd in punt 3 van haar uitgebreid controleverslag van 10 oktober 2012 betreffende de Republiek Kroatië, waarin zij er bij Kroatië op aandringt een nieuwe regeling inzake tenuitvoerlegging vast te stellen. Zulks is in strijd met de algemene rechtsbeginselen van gewettigd vertrouwen en rechtszekerheid, aangezien, wat rekwirant betreft, de intrekking van die rechtshandelingen duidelijk terugwerkende kracht had, nu de Republiek Kroatië na 9 december 2011 geen nieuwe strategie voor justitiële hervorming heeft vastgesteld, maar enkel een strategie voor de ontwikkeling van het justitiële stelsel in de periode 2013-2018, zodat de laatste door Kroatië vastgestelde strategie voor justitiële hervorming in werkelijkheid de op 9 december 2011 vigerende strategie was (zie arrest Hof van 30 januari 1974, Louwage/Commissie, 148/73, EU:C:1974:7, punten 12 en 28; arrest Gerecht van 17 december 1998, Embassy Limousines & Services/Parlement, T-203/96, EU:T:1998:302, punten 74-88, en arrest Hof van 14 mei 1975, CNTA/Commissie, 74/74, EU:C:1975:59, punten 41-44). Daarbij moet worden gepreciseerd dat het Gerecht erkent dat de in het verzoekschrift geformuleerde schadevordering gegrond is, aangezien het in punt 53 van het bestreden arrest overweegt dat „daaruit niet mag worden afgeleid dat de Kroatische autoriteiten […] de strategie voor justitiële hervorming 2011-2015 en het actieplan 2010 vrijelijk konden wijzigen. Gelet op het bepaalde in de toetredingsakte en, in het bijzonder, op artikel 36 daarvan en bijlage VII daarbij, waren die autoriteiten verplicht niet alleen toezegging nr. 1 gestand te doen, maar ook alle andere in die bijlage opgenomen toezeggingen”;

de punten 54 tot en met 57 en 59 tot en met 63, betreffende niet-nakoming door de Commissie van haar verplichting overeenkomstig artikel 36 van de toetredingsakte om erop toe te zien dat de Republiek Kroatië haar verplichting ex bijlage VII, punt 3, bij de toetredingsakte nakomt, de doeltreffendheid van het justitiële stelsel verder te verbeteren, aangezien uit de bijlagen bij het verzoekschrift duidelijk blijkt dat de Commissie onjuiste – door het Kroatische ministerie van Justitie verstrekte – informatie over de afname van het aantal bij de gemeentelijke rechters en de handelsrechters aanhangige gedingen en executieprocedures heeft opgenomen in haar monitoringtabellen voor de periode tussen 1 september 2012 en 28 februari 2013, zonder op haar analyse technische of wiskundige controles toe te passen, waardoor zij overduidelijk blijk heeft gegeven van gebrek aan zorgvuldigheid, gelet op het belang dat aan de opstelling van die tabellen wordt gehecht;

punt 68, aangezien de Commissie, door niet te voldoen aan haar verplichting ex artikel 36, leden 1 en 2, van de toetredingsakte om erop toe te zien dat de Republiek Kroatië haar toezegging gestand doet, op 1 januari 2012 de gerechtsdeurwaarders hun werkzaamheden te laten aanvatten, ook haar verplichting ex artikel 17 VEU niet is nagekomen om toe te zien op de toepassing van het verdrag betreffende de toetreding van de Republiek Kroatië tot de Unie, dat een van de basisverdragen van de Unie is;

de punten 69 tot en met 82, omdat latere onderling overeenstemmende en uitdrukkelijke handelingen van de Commissie niet nodig waren om na 9 december 2011 gewettigd vertrouwen bij rekwirant te wekken, aangezien zijn gewettigd vertrouwen reeds vóór die datum was ontstaan.


Top