Choose the experimental features you want to try

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document 62016CJ0243

Arrest van het Hof (Vierde kamer) van 14 december 2017.
Antonio Miravitlles Ciurana e.a. tegen Contimark SA en Jordi Socias Gispert.
Verzoek van de Juzgado de lo Social n° 30 de Barcelona om een prejudiciële beslissing.
Prejudiciële verwijzing – Vennootschapsrecht – Richtlijn 2009/101/EG – Artikelen 2 en 6 tot en met 8 – Richtlijn 2012/30/EU – Artikelen 19 en 36 – Handvest van de grondrechten van de Europese Unie – Artikelen 20, 21 en 51 – Inning van vorderingen uit een arbeidsovereenkomst – Recht om bij dezelfde rechterlijke instantie een vordering in te stellen tegen de vennootschap en haar bestuurder als hoofdelijk aansprakelijke en medeschuldenaar voor de schulden van de vennootschap.
Zaak C-243/16.

ECLI identifier: ECLI:EU:C:2017:969

ARREST VAN HET HOF (Vierde kamer)

14 december 2017 ( *1 )

„Prejudiciële verwijzing – Vennootschapsrecht – Richtlijn 2009/101/EG – Artikelen 2 en 6 tot en met 8 – Richtlijn 2012/30/EU – Artikelen 19 en 36 – Handvest van de grondrechten van de Europese Unie – Artikelen 20, 21 en 51 – Inning van vorderingen uit arbeidsovereenkomst – Recht om bij dezelfde rechter een vordering in te stellen tegen de vennootschap en haar bestuurder als hoofdelijk aansprakelijke en medeschuldenaar voor de schulden van de vennootschap”

In zaak C‑243/16,

betreffende een verzoek om een prejudiciële beslissing krachtens artikel 267 VWEU, ingediend door de Juzgado de lo Social no 30 de Barcelona (30e arbeidsrechter Barcelona, Spanje) bij beslissing van 14 april 2016, ingekomen bij het Hof op 27 april 2016, in de procedure

Antonio Miravitlles Ciurana,

Alberto Marina Lorente,

Jorge Benito García,

Juan Gregorio Benito García

tegen

Contimark SA,

Jordi Socías Gispert,

wijst

HET HOF (Vierde kamer),

samengesteld als volgt: T. von Danwitz (rapporteur), kamerpresident, C. Vajda, E. Juhász, K. Jürimäe en C. Lycourgos, rechters,

advocaat-generaal: Y. Bot,

griffier: I. Illéssy, administrateur,

gezien de stukken en na de terechtzitting op 26 april 2017,

gelet op de opmerkingen van:

Alberto Marina Lorente, vertegenwoordigd door J. García Vicente, abogado,

de Spaanse regering, vertegenwoordigd door A. Gavela Llopis als gemachtigde,

de Europese Commissie, vertegenwoordigd door J. Rius en H. Støvlbæk als gemachtigden,

gehoord de conclusie van de advocaat-generaal ter terechtzitting van 26 juli 2017,

het navolgende

Arrest

1

Het verzoek om een prejudiciële beslissing betreft de uitlegging van de artikelen 2 en 6 tot en met 8 van richtlijn 2009/101/EG van het Europees Parlement en de Raad van 16 september 2009 strekkende tot het coördineren van de waarborgen, welke in de lidstaten worden verlangd van de vennootschappen in de zin van de tweede alinea van artikel 48 [EG], om de belangen te beschermen zowel van de deelnemers in deze vennootschappen als van derden, zulks teneinde die waarborgen gelijkwaardig te maken (PB 2009, L 258, blz. 11), van de artikelen 19 en 36 van richtlijn 2012/30/EU van het Europees Parlement en de Raad van 25 oktober 2012 strekkende tot het coördineren van de waarborgen welke in de lidstaten worden verlangd van de vennootschappen in de zin van artikel 54, tweede alinea, [VWEU], om de belangen te beschermen zowel van de deelnemers in deze vennootschappen als van derden met betrekking tot de oprichting van de naamloze vennootschap, alsook de instandhouding en wijziging van haar kapitaal, zulks teneinde die waarborgen gelijkwaardig te maken (PB 2012, L 315, blz. 74), en van de artikelen 20, 21 en 51 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie (hierna: „Handvest”).

2

Dit verzoek is ingediend in het kader van een geding tussen Antonio Miravitlles Ciurana, Alberto Marina Lorente, Jorge Benito García en Juan Gregorio Benito García enerzijds, en Contimark SA en haar bestuurder, Jordi Socías Gispert anderzijds, over de invordering van achterstallig loon en andere vergoedingen die deze vennootschap krachtens rechterlijke uitspraak aan hen moet betalen.

Toepasselijke bepalingen

Unierecht

Richtlijn 2009/101

3

Richtlijn 2009/101 is ingetrokken bij richtlijn (EU) 2017/1132 van het Europees Parlement en de Raad van 14 juni 2017 aangaande bepaalde aspecten van het vennootschapsrecht (PB 2017, L 169, blz. 46). Ten tijde van de feiten van het hoofdgeding was richtlijn 2009/101 nog van toepassing.

4

In de overwegingen 1 en 2 van richtlijn 2009/101 stond te lezen:

„(1)

De Eerste richtlijn (68/151/EEG) van de Raad van 9 maart 1968 strekkende tot het coördineren van de waarborgen, welke in de lidstaten worden verlangd van de vennootschappen in de zin van de tweede alinea van artikel 58 van het Verdrag, om de belangen te beschermen zowel van de deelnemers in deze vennootschappen als van derden, zulks teneinde die waarborgen gelijkwaardig te maken [PB 1968, L 65, blz. 8], is herhaaldelijk en ingrijpend gewijzigd. Ter wille van de duidelijkheid en een rationele ordening van de tekst dient tot codificatie van deze richtlijn te worden overgegaan.

(2)

De coördinatie van de nationale bepalingen betreffende de openbaarmaking, de rechtsgeldigheid van de verbintenissen en de nietigheid van de vennootschappen op aandelen en de vennootschappen met beperkte aansprakelijkheid is van bijzonder belang, met name met het oog op de bescherming van de belangen van derden.”

5

Artikel 2 van die richtlijn luidde:

„De lidstaten nemen de nodige maatregelen opdat de verplichte openbaarmaking betreffende de in artikel 1 bedoelde vennootschappen ten minste plaatsvindt voor de volgende akten en gegevens:

a)

de oprichtingsakte alsmede de statuten indien deze in een afzonderlijke akte zijn opgenomen;

b)

de wijzigingen van de onder a) vermelde akten, waaronder begrepen de verlenging van de duur van de vennootschap;

c)

na elke wijziging in de oprichtingsakte of de statuten de volledige bijgewerkte tekst van de gewijzigde akte;

d)

de benoeming, het aftreden, alsmede de identiteit van de personen die, als orgaan waarin de wet voorziet of als leden van een dergelijk orgaan

i)

de bevoegdheid hebben de vennootschap ten opzichte van derden te verbinden en haar in rechte te vertegenwoordigen; uit de openbaarmaking moet blijken of de personen die de bevoegdheid hebben de vennootschap te verbinden, dit alleen of slechts gezamenlijk kunnen doen;

ii)

deelnemen aan het bestuur van, het toezicht of de controle op de vennootschap;

e)

ten minste eenmaal per jaar het bedrag van het geplaatste kapitaal, indien in de oprichtingsakte of de statuten een maatschappelijk kapitaal wordt genoemd, tenzij iedere vergroting van het geplaatste kapitaal een wijziging van de statuten met zich meebrengt;

f)

de boekhoudbescheiden voor elk boekjaar, die overeenkomstig de [Vierde richtlijn (78/660/EEG) van de Raad van 25 juli 1978 op de grondslag van artikel 54, lid 3, onder g), van het Verdrag betreffende de jaarrekening van bepaalde vennootschapsvormen (PB 1978, L 222, blz. 11), de Zevende richtlijn (83/349/EEG) van de Raad van 13 juni 1983 op de grondslag van artikel 54, lid 3, onder g), van het Verdrag betreffende de geconsolideerde jaarrekening (PB 1983, L 193, blz. 1), richtlijn 86/635/EEG van de Raad van 8 december 1986 betreffende de jaarrekening en de geconsolideerde jaarrekening van banken en andere financiële instellingen (PB 1986, L 372, blz. 1) en richtlijn 91/674/EEG van de Raad van 19 december 1991 betreffende de jaarrekening en de geconsolideerde jaarrekening van verzekeringsondernemingen (PB 1991, L 374, blz. 7)] moeten worden bekendgemaakt;

g)

elke verplaatsing van de zetel van de vennootschap;

h)

de ontbinding van de vennootschap;

i)

de rechterlijke beslissingen waarbij de nietigheid van de vennootschap wordt uitgesproken;

j)

de benoeming en de identiteit van de vereffenaars alsmede hun respectieve bevoegdheden, tenzij deze bevoegdheden uitdrukkelijk en uitsluitend voortvloeien uit de wet of de statuten;

k)

de beëindiging van de liquidatie en de doorhaling in het register in die lidstaten waar zulks rechtsgevolgen heeft.”

6

Artikel 6 van die richtlijn luidde:

„Elke lidstaat bepaalt wie gehouden zijn aan de formaliteiten van openbaarmaking te voldoen.”

7

Artikel 7 van die richtlijn luidde:

„De lidstaten stellen ten minste passende sancties vast ingeval:

a)

de in artikel 2, onder f), voorgeschreven openbaarmaking van boekhoudbescheiden wordt nagelaten;

b)

de in artikel 5 bedoelde verplichte gegevens op de zakelijke geschriften of op de website van de vennootschap ontbreken.”

8

Artikel 8 van richtlijn 2009/101 luidde:

„Indien rechtshandelingen worden verricht ten name van een vennootschap in oprichting, voordat deze rechtspersoonlijkheid heeft verkregen, en indien de vennootschap de uit deze handelingen voortvloeiende verbintenissen niet overneemt, zijn degenen die de handelingen hebben verricht, daarvoor hoofdelijk en onbeperkt aansprakelijk, tenzij anders werd overeengekomen.”

Richtlijn 2012/30

9

Ook richtlijn 2012/30 is ingetrokken bij richtlijn 2017/1132. Ten tijde van de feiten van het hoofdgeding was richtlijn 2012/30 nog van toepassing.

10

Overweging 3 van richtlijn 2012/30 luidde:

„Het is voor een gelijkwaardige bescherming van de aandeelhouders en de schuldeisers van deze vennootschappen van bijzonder belang de nationale wettelijke bepalingen inzake de oprichting van naamloze vennootschappen en de instandhouding, de verhoging en de vermindering van hun kapitaal te coördineren.”

11

Artikel 19 van die richtlijn luidde:

„1.   Indien een belangrijk deel van het geplaatste kapitaal verloren is gegaan, wordt de algemene vergadering van aandeelhouders binnen een in de wetgevingen van de lidstaten vastgestelde termijn bijeengeroepen, teneinde na te gaan of het noodzakelijk is de vennootschap te ontbinden of andere maatregelen te nemen.

2.   De wet van een lidstaat kan het verloren gegane deel van het kapitaal dat als belangrijk in de zin van lid 1 moet worden aangemerkt, niet op meer dan de helft van het geplaatste kapitaal vaststellen.”

12

Artikel 36 van die richtlijn luidde:

„1.   In geval van vermindering van het geplaatste kapitaal hebben in ieder geval de schuldeisers wier vorderingen zijn ontstaan voor de openbaarmaking van het besluit tot kapitaalvermindering ten minste het recht om zekerheid te verkrijgen voor op het tijdstip van openbaarmaking nog niet opeisbare vorderingen. De lidstaten mogen dit recht slechts terzijde stellen indien de schuldeiser over adequate waarborgen beschikt of indien deze waarborgen, gezien de vermogenstoestand van de vennootschap, niet noodzakelijk zijn.

De lidstaten stellen de voorwaarden vast waaronder het in de eerste alinea bedoelde recht kan worden uitgeoefend. De lidstaten dragen er in elk geval zorg voor dat de bovenbedoelde schuldeisers zich tot de bevoegde administratieve of gerechtelijke instantie kunnen wenden om adequate waarborgen te verkrijgen, mits zij op geloofwaardige wijze kunnen aantonen dat de voldoening van hun vorderingen als gevolg van de vermindering van het geplaatste kapitaal in het gedrang is, en dat van de vennootschap geen adequate waarborgen zijn verkregen.

2.   In de wetgevingen van de lidstaten wordt voorts ten minste bepaald, dat de kapitaalvermindering geen gevolg zal hebben, of dat geen betaling zal kunnen geschieden ten behoeve van de aandeelhouders, zolang de schuldeisers geen voldoening hebben gekregen of de rechter niet heeft beslist dat er geen grond is om hun verzoek in te willigen.

3.   Dit artikel is van toepassing wanneer de vermindering van het geplaatste kapitaal geschiedt doordat de aandeelhouders geheel of gedeeltelijk van hun verplichting tot volstorting van hun inbreng worden vrijgesteld.”

Spaans recht

13

Artikel 236 van de Ley de Sociedades de Capital (wet op de kapitaalvennootschappen), goedgekeurd bij Real Decreto Legislativo 1/2010 (koninklijk wetgevend besluit nr. 1/2010) van 2 juli 2010 (hierna: „vennootschapswet”), met als opschrift „Basisvoorwaarden en omvang van de persoonlijke aansprakelijkheid”, bepaalt:

„1.   De bestuurders […] zijn jegens de vennootschap, de aandeelhouders en de schuldeisers van de vennootschap aansprakelijk voor de schade die zij veroorzaken door enig handelen of nalaten in strijd met de wet of de statuten of door niet-nakoming van de aan de uitoefening van hun functie inherente verplichtingen.

2.   De omstandigheid dat de handeling of het besluit waardoor de schade is ontstaan door de algemene vergadering is vastgesteld, goedgekeurd of bekrachtigd, ontslaat de bestuurders in geen geval van hun aansprakelijkheid.

[…]”

14

Artikel 237 van die wet, met als opschrift „Hoofdelijkheid”, luidt:

„Alle leden van het bestuursorgaan dat het besluit heeft genomen of de handeling heeft verricht waardoor de schade is ontstaan zijn hoofdelijk aansprakelijk, behalve zij die aantonen dat zij niet op de hoogte waren van het bestaan hiervan doordat zij noch bij de vaststelling, noch bij de uitvoering ervan zijn tussengekomen of, wanneer zij van het bestaan hiervan op de hoogte waren, naar behoren hebben gehandeld om schade te voorkomen, dan wel zich ten minste uitdrukkelijk hiertegen hebben verzet.”

15

Artikel 238 van die wet, met als opschrift „Aansprakelijkheidsvordering ingesteld door de vennootschap”, bepaalt in lid 1:

„Een vordering tot aansprakelijkstelling van de bestuurders wordt ingesteld door de vennootschap na besluit van de algemene vergadering, dat kan worden genomen op verzoek van iedere aandeelhouder […]”

16

Artikel 241 van die wet, met als opschrift „Individuele vordering tot aansprakelijkstelling”, luidt:

„De voorgaande bepalingen laten schadevorderingen van aandeelhouders en derden wegens handelingen van bestuurders die hun belangen rechtstreeks schaden onverlet.”

17

Artikel 362 van de vennootschapswet, met als opschrift „Ontbinding nadat is gebleken van het bestaan van een wettelijke dan wel een statutaire grond”, luidt:

„Kapitaalvennootschappen worden ontbonden wanneer het bestaan van een wettelijke of statutaire grond naar behoren is vastgesteld door de algemene vergadering, dan wel bij rechterlijke beslissing.”

18

Artikel 363 van die wet, met als opschrift „Gronden voor ontbinding”, bepaalt in lid 1:

„De kapitaalvennootschap moet worden ontbonden:

a)

Wegens beëindiging van de activiteit of activiteiten die het doel van de vennootschap uitmaken. De activiteiten worden vermoed te zijn beëindigd nadat er langer dan een jaar geen activiteiten zijn uitgeoefend.

[…]

e)

Wegens geleden verlies waardoor het nettovermogen is gedaald tot minder dan de helft van het maatschappelijk kapitaal, tenzij dit voldoende wordt verhoogd of verminderd en mits er geen faillissement hoeft te worden aangevraagd.

[…]”

19

Artikel 365 van die wet, met als opschrift „Oproepingsplicht”, bepaalt in lid 1:

„De bestuurders moeten binnen twee maanden een algemene vergadering bijeenroepen zodat deze het besluit tot ontbinding kan nemen, of, ingeval de vennootschap insolvent is, het faillissement kan aanvragen.

[…]”

20

Artikel 367 van die wet, met als opschrift „Hoofdelijke aansprakelijkheid van de bestuurders”, bepaalt in lid 1:

„Bestuurders zijn hoofdelijk aansprakelijk voor de vennootschappelijke verplichtingen die zijn aangegaan na het ontstaan van de wettelijke grond voor ontbinding, wanneer zij niet binnen een termijn van twee maanden de algemene vergadering bijeenroepen zodat deze, in voorkomend geval, kan besluiten tot ontbinding, of wanneer zij bij de rechter geen verzoek tot ontbinding of, indien noodzakelijk, tot inleiding van een faillissementsprocedure indienen binnen een termijn van twee maanden na de datum voor de bijeenkomst van de algemene vergadering wanneer deze niet is bijeengekomen of de datum van deze vergadering wanneer deze tegen de ontbinding heeft gestemd.”

Hoofdgeding en prejudiciële vragen

21

Contimark is een naamloze vennootschap, met als enige bestuurder Socías Gispert. In 2012 en 2013 heeft zij verliezen geleden en in het tweede halfjaar van 2013 heeft zij haar activiteiten gestaakt.

22

Verzoekers in het hoofdgeding zijn voormalige werknemers van Contimark aan wie die vennootschap krachtens vonnissen van de Juzgado de lo Social de Barcelona (arbeidsrechter Barcelona, Spanje) achterstallig loon en vergoedingen moet betalen ten gevolge van de verbreking van hun arbeidsovereenkomst in die context. Gelet op de insolventie van Contimark en het maximumbedrag van de loongarantie, hebben zij hun vorderingen niet volledig kunnen innen.

23

In de daaropvolgende procedure voor de tenuitvoerlegging van die vonnissen hebben verzoekers in het hoofdgeding bij de verwijzende rechter, de Juzgado de lo Social no 30 de Barcelona (30e arbeidsrechter Barcelona, Spanje), tegen Socías Gispert, als bestuurder van Contimark, een incidentele vordering ingesteld om voor recht te doen verklaren dat hij aansprakelijk was voor de niet‑nakoming van de vennootschapswet en, samen met die vennootschap, hoofdelijk medeschuldenaar was voor de aan hen nog verschuldigde bedragen. Zij stellen Socías Gispert aansprakelijk, omdat hij de algemene vergadering van Contimark niet heeft bijeengeroepen om tot ontbinding van de vennootschap te besluiten dan wel om de opening van een insolventieprocedure te verzoeken, terwijl die vennootschap in 2012 en 2013 zware verliezen had geleden.

24

De verwijzende rechter zet uiteen dat hij volgens de rechtspraak van de Tribunal Supremo (hoogste rechterlijke instantie, Spanje) niet bevoegd is om over de aansprakelijkheid van de bestuurders van naamloze vennootschappen te oordelen. Volgens die rechtspraak hebben houders van loonvorderingen niet het recht om zich tot de Juzgado de lo Social te wenden om tegelijkertijd hun vorderingen jegens de handelsvennootschap waarbij zij in dienst waren geldend te maken en voor recht te doen verklaren dat een bestuurder van die vennootschap hoofdelijk medeschuldenaar is ter zake van die vorderingen. Anders dan de andere schuldeisers van die vennootschap, moeten houders van loonvorderingen eerst de Juzgado de lo Social adiëren met het oog op de erkenning van hun vordering, en vervolgens bij de bevoegde civiele of handelsrechter tegen de bestuurder van die vennootschap een vordering tot hoofdelijke aansprakelijkstelling instellen.

25

De verwijzende rechter voegt hieraan toe dat de bestuurders volgens de vennootschapswet aansprakelijk zijn bij niet‑nakoming van de richtlijnen 2009/101 en 2012/30. Meer in het bijzonder strekt artikel 367 van die wet, betreffende de hoofdelijke aansprakelijkheid van de bestuurders, tot omzetting van artikel 19 van richtlijn 2012/30 in nationaal recht. Die rechter is derhalve van oordeel dat die aansprakelijkheid onder die richtlijnen valt en dat de rechtspraak van de Tribunal Supremo in strijd kan zijn met die richtlijnen, gelezen in het licht van het gelijkheidsbeginsel en het non-discriminatiebeginsel, die zijn neergelegd in artikel 20 respectievelijk artikel 21 van het Handvest, doordat schuldeisers met een vordering uit arbeidsovereenkomst alleen bij een andere rechter dan de rechter die bevoegd is voor de erkenning van hun vordering, een dergelijke aansprakelijkheidsvordering kunnen instellen.

26

Daarom heeft de Juzgado de lo Social no 30 de Barcelona de behandeling van de zaak geschorst en het Hof de volgende prejudiciële vragen gesteld:

„1)

Kan de schuldeiser van een handelsvennootschap die een vordering uit arbeidsovereenkomst of ‑verhouding geldend maakt bij de bevoegde Spaanse rechter – de rechter voor arbeids‑ en socialezekerheidszaken – op grond van de richtlijnen 2009/101 en 2012/30 en onder meer de artikelen 236 tot en met 238, 241 en 367 [van de vennootschapswet] ter omzetting van deze richtlijnen in het Spaanse recht, bij diezelfde rechter gelijktijdig een rechtstreekse vordering tegen de onderneming instellen ter erkenning van zijn vordering uit arbeidsovereenkomst en een vordering tegen een natuurlijke persoon – de bestuurder van de vennootschap – als hoofdelijk aansprakelijke voor de schulden van de vennootschap, op grond dat hij de bij die richtlijnen opgelegde en in de [vennootschapswet] omgezette handelsrechtelijke verplichtingen niet is nagekomen?

2)

Is de rechtspraak van de Sala de lo Social del Tribunal Supremo (kamer voor arbeids‑ en socialezekerheidszaken van de Tribunal Supremo) […] in strijd met de artikelen 2 en 6 tot en met 8 van richtlijn 2009/101 en de artikelen 19 en 36 van richtlijn 2012/30, doordat volgens die rechtspraak de Spaanse gerechten voor arbeids‑ en socialezekerheidszaken de waarborgen voor schuldeisers van handelsvennootschappen die zijn neergelegd in die richtlijnen en omgezet in het Spaanse recht bij onder meer de artikelen 236 tot en met 238, 241 en 367 [van de vennootschapswet], niet rechtstreeks kunnen toepassen op vorderingen uit arbeidsovereenkomst of ‑verhouding wanneer de hoogste verantwoordelijken – natuurlijke personen – niet voldoen aan de vormvereisten inzake openbaarmaking van de voornaamste akten van de vennootschap als bedoeld in de richtlijnen 2009/101 en 2012/30, zoals omgezet in de [vennootschapswet]?

3)

Vormt de rechtspraak van de Sala de lo Social del Tribunal Supremo […] een inbreuk op de artikelen 20 en 21, gelezen in samenhang met artikel 51, van het [Handvest], doordat zij de schuldeiser met een vordering uit arbeidsovereenkomst of ‑verhouding – werknemer in loondienst – verplicht twee gerechtelijke procedures in te leiden – eerst bij de rechter voor arbeids‑ en socialezekerheidszaken met het oog op de erkenning van de vordering op de onderneming en vervolgens bij de civiele of de handelsrechter om de bestuurder van de vennootschap of andere natuurlijke personen hoofdelijk aansprakelijk te laten verklaren – terwijl deze eis noch in richtlijn 2009/101, noch in richtlijn 2012/30, noch in de nationale wettelijke regeling […] ter omzetting van deze communautaire bepalingen wordt gesteld voor andere schuldeisers, ongeacht de aard van hun vordering?”

Beantwoording van de prejudiciële vragen

27

Met zijn vragen, die samen moeten worden onderzocht, wenst de verwijzende rechter in wezen te vernemen of richtlijn 2009/101, in het bijzonder de artikelen 2 en 6 tot en met 8, en richtlijn 2012/30, in het bijzonder de artikelen 19 en 36, gelezen in het licht van de artikelen 20 en 21 van het Handvest, aldus moeten worden uitgelegd dat zij werknemers die schuldeiser zijn van een naamloze vennootschap ten gevolge van de verbreking van hun arbeidsovereenkomst, het recht verlenen om bij dezelfde rechter voor arbeids‑ en socialezekerheidszaken als die welke bevoegd is om kennis te nemen van hun vordering tot erkenning van hun loonvordering, tegen de bestuurder van die vennootschap een aansprakelijkheidsvordering in te stellen om voor recht te doen verklaren dat hij hoofdelijk medeschuldenaar is ter zake van die loonvordering, op grond dat hij de algemene vergadering van die vennootschap niet heeft bijeengeroepen ondanks de zware verliezen die de betrokken vennootschap had geleden.

28

Vooraf moet worden vastgesteld dat bij de verwijzende rechter tegen de bestuurder van Contimark een aansprakelijkheidsvordering is ingesteld, op grond dat hij de verplichting om de algemene vergadering bijeen te roepen, niet is nagekomen ondanks de geleden zware verliezen. Die vordering is gebaseerd op de bepalingen van de vennootschapswet, onder meer op artikel 367, op grond waarvan de schuldeisers – volgens de gegevens in de verwijzingsbeslissing – die aansprakelijkheid kunnen aanvoeren.

29

In dit verband blijkt uit de overwegingen 1 en 2 van richtlijn 2009/101 dat die richtlijn strekt tot het coördineren van de nationale bepalingen betreffende de openbaarmaking, de rechtsgeldigheid van de verbintenissen en de nietigheid van de vennootschappen op aandelen en de vennootschappen met beperkte aansprakelijkheid. Richtlijn 2012/30 beoogt, volgens overweging 3 ervan, een gelijkwaardige bescherming van de aandeelhouders en de schuldeisers van naamloze vennootschappen te verzekeren. Te dien einde harmoniseert zij de nationale bepalingen inzake de oprichting van deze vennootschappen en de instandhouding, de verhoging en de vermindering van hun kapitaal (zie met betrekking tot richtlijn 2012/30, arrest van 19 juli 2016, Kotnik e.a., C‑526/14, EU:C:2016:570, punt 86).

30

Wat de bepalingen van die richtlijnen betreft waarnaar de verwijzende rechter verwijst, zijn in de artikelen 2, 6 en 7 van richtlijn 2009/101 de verplichtingen van de lidstaten met betrekking tot de formaliteiten inzake de openbaarmaking betreffende de vennootschappen neergelegd en ziet artikel 8 van die richtlijn op rechtshandelingen die worden verricht ten name van een vennootschap in oprichting. Net als de overige bepalingen van die richtlijn voorzien die bepalingen noch in de verplichting om de algemene vergadering van een handelsvennootschap bijeen te roepen indien die vennootschap zware verliezen lijdt, noch in het recht voor de schuldeisers om in dat geval tegen de bestuurder een aansprakelijkheidsvordering in te stellen, noch in procedurele bepalingen dienaangaande. Zij houden derhalve kennelijk geen verband met de feiten van het hoofdgeding. Dit geldt ook voor artikel 36 van richtlijn 2012/30, dat slechts het recht regelt van de schuldeisers om zekerheid te verkrijgen in geval van vermindering van het geplaatste kapitaal.

31

Net als de overige bepalingen van richtlijn 2012/30 ziet artikel 19 van die richtlijn niet op de aansprakelijkheid van de bestuurders en stelt het geen bijzondere vereisten met betrekking tot de bevoegdheid van de rechterlijke instanties om hierover te oordelen. Dat artikel voorziet weliswaar in de verplichting om de algemene vergadering van een vennootschap bijeen te roepen indien een belangrijk deel van het geplaatste kapitaal verloren is gegaan, maar het beperkt zich ertoe die verplichting te vermelden, zonder de overige omstandigheden te preciseren waaronder die verplichting ontstaat. Zo wordt in dat artikel met name niet het orgaan van de vennootschap genoemd waarop die verplichting rust. In het bijzonder regelt dat artikel niet de gevolgen van niet‑nakoming van die verplichting.

32

Zo vereist artikel 19 van richtlijn 2012/30 noch een recht op schadevergoeding jegens de bestuurder van een naamloze vennootschap noch een regel betreffende de inhoudelijke en procedurele voorwaarden voor de aansprakelijkheid van een dergelijke bestuurder indien de algemene vergadering niet wordt bijeengeroepen ondanks een verlies van een belangrijk deel van het geplaatste kapitaal.

33

Derhalve bepaalt het nationale recht of, en zo ja onder welke inhoudelijke en procedurele voorwaarden, de schuldeisers van een naamloze vennootschap tegen de bestuurder een aansprakelijkheidsvordering kunnen instellen om vergoeding van de door hen geleden schade te verkrijgen indien een belangrijk deel van het geplaatste kapitaal verloren is gegaan maar de algemene vergadering niet is bijeengeroepen.

34

Aangezien artikel 19 van richtlijn 2012/30 de lidstaten dienaangaande geen specifieke verplichting oplegt, kan de in het hoofdgeding aan de orde zijnde situatie niet worden beoordeeld aan de hand van het Handvest (zie in die zin arrest van 10 juli 2014, Julián Hernández e.a., C‑198/13, EU:C:2014:2055, punt 35en aldaar aangehaalde rechtspraak).

35

Gelet op een en ander moet op de prejudiciële vragen worden geantwoord dat richtlijn 2009/101, in het bijzonder de artikelen 2 en 6 tot en met 8, en richtlijn 2012/30, in het bijzonder de artikelen 19 en 36, aldus moeten worden uitgelegd dat zij werknemers die schuldeiser zijn van een naamloze vennootschap ten gevolge van de verbreking van hun arbeidsovereenkomst, niet het recht verlenen om bij dezelfde rechter voor arbeids‑ en socialezekerheidszaken als die welk bevoegd is om kennis te nemen van hun vordering tot erkenning van hun loonvordering, tegen de bestuurder van die vennootschap een aansprakelijkheidsvordering in te stellen om voor recht te doen verklaren dat hij hoofdelijk medeschuldenaar is ter zake van die loonvordering, op grond dat hij de algemene vergadering van die vennootschap niet heeft bijeengeroepen ondanks de zware verliezen die de betrokken vennootschap had geleden.

Kosten

36

Ten aanzien van de partijen in het hoofdgeding is de procedure als een aldaar gerezen incident te beschouwen, zodat de verwijzende rechter over de kosten heeft te beslissen. De door anderen wegens indiening van hun opmerkingen bij het Hof gemaakte kosten komen niet voor vergoeding in aanmerking.

 

Het Hof (Vierde kamer) verklaart voor recht:

 

Richtlijn 2009/101/EG van het Europees Parlement en de Raad van 16 september 2009 strekkende tot het coördineren van de waarborgen, welke in de lidstaten worden verlangd van de vennootschappen in de zin van de tweede alinea van artikel 48 [EG], om de belangen te beschermen zowel van de deelnemers in deze vennootschappen als van derden, zulks teneinde die waarborgen gelijkwaardig te maken, in het bijzonder de artikelen 2 en 6 tot en met 8, en richtlijn 2012/30/EU van het Europees Parlement en de Raad van 25 oktober 2012 strekkende tot het coördineren van de waarborgen welke in de lidstaten worden verlangd van de vennootschappen in de zin van artikel 54, tweede alinea, [VWEU], om de belangen te beschermen zowel van de deelnemers in deze vennootschappen als van derden met betrekking tot de oprichting van de naamloze vennootschap, alsook de instandhouding en wijziging van haar kapitaal, zulks teneinde die waarborgen gelijkwaardig te maken, in het bijzonder de artikelen 19 en 36, moeten aldus worden uitgelegd dat zij werknemers die schuldeiser zijn van een naamloze vennootschap ten gevolge van de verbreking van hun arbeidsovereenkomst, niet het recht verlenen om bij dezelfde rechter voor arbeids‑ en socialezekerheidszaken als die welke bevoegd is om kennis te nemen van hun vordering tot erkenning van hun loonvordering, tegen de bestuurder van die vennootschap een aansprakelijkheidsvordering in te stellen om voor recht te doen verklaren dat hij hoofdelijk medeschuldenaar is ter zake van die loonvordering, op grond dat hij de algemene vergadering van die vennootschap niet heeft bijeengeroepen ondanks de zware verliezen die de betrokken vennootschap had geleden.

 

ondertekeningen


( *1 ) Procestaal: Spaans.

Top