Choose the experimental features you want to try

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document 62016CC0175

    Conclusie van advocaat-generaal M. Wathelet van 6 april 2017.
    Hannele Hälvä e.a. tegen SOS-Lapsikylä ry.
    Verzoek van de Korkein oikeus om een prejudiciële beslissing.
    Prejudiciële verwijzing – Richtlijn 2003/88/EG – Artikel 17 – Bescherming van de veiligheid en de gezondheid van de werknemers – Organisatie van de arbeidstijd – Aanvullende vergoedingen – Kinderbeschermingsorganisatie – ‚Vervangouders in een kinderdorp’ – Tijdelijke afwezigheid van de ‚vervangouders’ – Werkneemsters die als ‚vervangers van de vervangouders’ zijn tewerkgesteld – Begrip.
    Zaak C-175/16.

    Court reports – general

    ECLI identifier: ECLI:EU:C:2017:285

    CONCLUSIE VAN ADVOCAAT-GENERAAL

    M. WATHELET

    van 6 april 2017 ( 1 )

    Zaak C-175/16

    Hannele Hälvä,

    Sari Naukkarinen,

    Pirjo Paajanen,

    Satu Piik

    tegen

    SOS-Lapsikylä ry

    [verzoek van de Korkein oikeus (hoogste rechterlijke instantie, Finland) om een prejudiciële beslissing]

    „Prejudiciële verwijzing – Richtlijn 2003/88/EG – Artikel 17 – Zuiver interne situatie – Bescherming van de veiligheid en gezondheid van de werknemers – Organisatie van de arbeidstijd – Werknemers die als ‚vervangers van vervangouders’ in kinderdorpen tijdens de afwezigheid van de ‚vervangouders’ zijn tewerkgesteld door een kinderbeschermingsorganisatie die voor kinderen die door gemeenten onder toezicht zijn gesteld begeleiding en verzorging in familiale omstandigheden organiseert in kinderdorpen”

    I. Inleiding

    1.

    Het verzoek om een prejudiciële beslissing betreft de uitlegging van artikel 17, lid 1, van richtlijn 2003/88/EG van het Europees Parlement en de Raad van 4 november 2003 betreffende een aantal aspecten van de organisatie van de arbeidstijd. ( 2 )

    2.

    Dit verzoek is ingediend in het kader van een geding tussen Hannele Hälvä, Sari Naukkarinen, Pirjo Paajanen en Satu Piik, enerzijds, en hun werkgever, SOS-Lapsikylä ry, anderzijds, over de weigering om aan de verzoeksters in het hoofdgeding vergoedingen te betalen voor overwerk, alsook voor werken in de avond, de nacht, op zaterdag en op zondag, in de jaren 20062009.

    II. Toepasselijke bepalingen

    A. Unierecht

    3.

    Artikel 17 van richtlijn 2003/88 luidt als volgt:

    „1.   Met inachtneming van de algemene beginselen inzake de bescherming van de veiligheid en de gezondheid van de werknemers, kunnen de lidstaten afwijken van de artikelen 3 tot en met 6, 8 en 16, wanneer de duur van de arbeidstijd wegens de bijzondere kenmerken van de verrichte werkzaamheid niet wordt gemeten en/of vooraf bepaald, of door de werknemers zelf kan worden bepaald, en met name wanneer het gaat om:

    a)

    leidinggevend personeel of andere personen met een autonome beslissingsbevoegdheid;

    b)

    arbeidskrachten in gezins- of familieverband;

    c)

    werknemers die in kerken en religieuze gemeenschappen de eredienst verzorgen.

    2.   Mits de betrokken werknemers gelijkwaardige compenserende rusttijden worden geboden of, in de uitzonderlijke gevallen waarin dit op objectieve gronden niet mogelijk is, een passende bescherming, kunnen bij wettelijke of bestuursrechtelijke bepaling, bij collectieve overeenkomst of bedrijfsakkoord tussen de sociale partners de in de leden 3, 4 en 5 bedoelde afwijkingen worden vastgesteld.

    3.   Overeenkomstig lid 2 van dit artikel worden afwijkingen van de artikelen 3, 4, 5, 8 en 16 toegestaan:

    […]

    b)

    voor bewakings-, surveillance- en wachtdiensten die verband houden met de noodzakelijke bescherming van goederen en personen, met name wanneer het gaat om bewakers, conciërges of bewakingsfirma’s;

    c)

    voor werkzaamheden waarbij de continuïteit van de dienst of de productie moet worden gewaarborgd […].

    […]”

    B. Nationaal recht

    4.

    Richtlijn 2003/88 werd bij de työaikalaki (Finse wet nr. 605/1996 betreffende de arbeidstijd) omgezet in Fins recht.

    5.

    § 2, eerste alinea, van deze wet luidt als volgt:

    „Onverminderd het bepaalde in § 15, derde alinea, is deze wet niet van toepassing op:

    […]

    3)

    arbeid die de werknemer thuis of elders verricht, waar het gezien de omstandigheden niet als de plicht van de werkgever kan worden beschouwd om toezicht te houden op de indeling van de arbeidstijd […]”

    III. Feiten en procedure in het hoofdgeding

    A. Feiten in het hoofdgeding

    6.

    SOS-Lapsikylä is een kinderbeschermingsorganisatie. Ze organiseert de begeleiding en verzorging van kinderen in omstandigheden die de familiale omstandigheden zo dicht mogelijk benaderen. Deze ondertoezichtstelling vindt plaats in zeven, over heel Finland verspreide „kinderdorpen”, waarin zich meerdere kinderdorphuizen bevinden. ( 3 )

    7.

    Het personeel van de kinderdorpen bestaat uit een directeur, „vervangouders”, „vervangers van vervangouders” en andere personeelsleden. De directeur heeft de leiding over het kinderdorp. In dat verband is hij de directe meerdere van de „vervangers van vervangouders”. Deze vervangers vervangen de „vervangouders”, met name wanneer die wegens jaarlijkse vakantie of ziekte afwezig zijn.

    8.

    De kinderdorphuizen vormen de vaste verblijfplaats van de onder toezicht gestelde kinderen. In elk huis wonen drie tot zes kinderen en een of meerdere „vervangouders” en hun vervangers (bij afwezigheid van eerstgenoemden).

    9.

    Verzoeksters in het hoofdgeding waren door SOS-Lapsikylä tewerkgesteld als „vervangers van vervangouders” tot in 2009 en sommigen onder hen tot in 2010.

    10.

    In deze hoedanigheid hebben verzoeksters in het hoofdgeding samen met de kinderen in het kinderdorphuis geleefd. Ze stonden zelfstandig in voor dit huis en voor de begeleiding en opvoeding van de minderjarige bewoners. Ze zorgden voor de levensmiddelenvoorziening en begeleidden de kinderen naar instellingen voor gezondheidszorg, school en plaatsen voor recreatie. Volgens de verwijzende rechter zijn de taken van „vervangers van vervangouders” tijdens de vervangingsperiodes dezelfde als die van „vervangouders”.

    11.

    De verwijzende rechter wijst er ook op dat de vertegenwoordigers van de werkgever geen toezicht houden op de dagelijkse werkzaamheden van de „vervangers van vervangouders” en dat de werkgever hen tijdens hun werkdagen ook geen instructies geeft met betrekking tot arbeids- of rusttijden. Binnen de door de behoeften van de kinderen bepaalde grenzen kan een „vervanger van de vervangouder” zelf beslissen over de indeling en de inhoud van zijn arbeid. Voor elk kind is echter een begeleidings- en opvoedingsplan opgesteld waaraan de „vervanger van de vervangouder” zich ten aanzien van het kind moet houden en in het kader waarvan hij via een elektronisch systeem verslag uitbrengt.

    12.

    De verwijzende rechter wijst er ook op dat de directeur vooraf lijsten opstelt waarop voor elke dag het huis is vermeld waarin de „vervanger van de vervangouder” wordt ingezet. Laatstgenoemde komt met de „vervangouder” het tijdstip van aanvang van de vervanging overeen. De dagelijkse planningen moeten zo worden opgesteld dat elke werknemer per maand gemiddeld minstens twee vrije weekenden heeft. Ook heeft de werknemer tijdens de vervangingsperiode recht op één vrije dag per week.

    13.

    Het loon van de „vervangers van vervangouders” is vastgesteld op een vast bedrag per maand, met dien verstande evenwel dat wanneer een „vervanger van een vervangouder” meer dan 190 vervangingsperiodes heeft gewerkt, hij recht heeft op een toelage.

    14.

    Volgens de arbeidsovereenkomsten van de verzoeksters in het hoofdgeding, bestond de jaarlijkse dienst uit 190 perioden van 24 uur, behalve voor een van hen, van wie de jaarlijkse dienst 170 perioden van 24 uur bedroeg, waarop 30 tot 33 dagen jaarlijkse vakantie in mindering moesten worden gebracht.

    15.

    In de praktijk varieerde de duur van de vervangingsperioden van enkele dagen tot verscheidene weken. Hoewel een „vervanger van een vervangouder” in beginsel steeds in hetzelfde kinderdorphuis tewerk moest worden gesteld, diende hij in werkelijkheid opeenvolgende vervangingsdiensten in verschillende kinderdorphuizen te verrichten.

    B. Procedure in het hoofdgeding

    16.

    Verzoeksters in het hoofdgeding zijn van mening dat hun prestaties in dienst van SOS-Lapsikylä arbeid vormden in de zin van § 1 van de työaikalaki. Op basis daarvan hebben zij beroep ingesteld bij de Etelä-Savon käräjäoikeus (gerecht van eerste aanleg van Zuid-Savo, Finland) met het verzoek SOS-Lapsikylä te veroordelen tot betaling aan hen van vergoedingen voor overwerk en voor werken in de avond, de nacht, op zaterdag en op zondag, in de jaren 20062009.

    17.

    SOS-Lapsikylä heeft de vordering betwist omdat zij meende dat de arbeid van verzoeksters in beginsel onder de uitzondering van § 2, eerste alinea, punt 3, van de työaikalaki viel.

    18.

    De Etelä-Savon käräjäoikeus heeft de argumentatie van SOS-Lapsikylä gevolgd en het beroep van de verzoeksters in het hoofdgeding verworpen. De appelrechter heeft het vonnis bevestigd.

    19.

    De verwijzende rechter, waarbij hogere voorziening is ingesteld, dient dus te bepalen of de työaikalaki, en meer in het bijzonder § 2, eerste alinea, punt 3 van deze wet, van toepassing is op „vervangers van vervangouders”. Hij wijst er immers op dat volgens deze bepaling arbeid die de werknemer thuis of elders verricht, waar het gezien de omstandigheden niet als de plicht van de werkgever kan worden beschouwd om toezicht te houden op de indeling van de arbeidstijd, niet valt onder de bepalingen betreffende de organisatie van de arbeidstijd, met uitzondering van § 15, derde alinea, van de työaikalaki, welke paragraaf in casu niet van toepassing is. Als de activiteiten van de „vervangers van vervangouders” daarentegen niet zouden zijn uitgesloten van de werkingssfeer van deze wet, dan zou SOS-Lapsikylä verzoeksters in het hoofdgeding de door hen gevorderde vergoedingen dienen toe te wijzen.

    20.

    De verwijzende rechter wijst erop dat de työaikalaki richtlijn 2003/88 omzet. De materiële werkingssfeer van deze wet is echter ruimer dan die van de richtlijn. Deze wet beheerst immers niet alleen de wettelijke arbeidstijd, de overschrijding daarvan, de nacht- en de ploegenarbeid, alsook de rusttijden en de arbeid op zondag, maar bepaalt ook de vergoedingen die verschuldigd zijn om verschillende redenen, zoals vergoedingen voor overwerk en werken op zondag.

    21.

    Hoewel de verwijzende rechter zich bewust is van het feit dat richtlijn 2003/88 niet van toepassing is op het loon van de werknemer, behoudens bepaalde uitzonderingen met betrekking tot de jaarlijkse vakantie, is hij van mening dat de oplossing van het bij hem aanhangige geschil de uitlegging van deze richtlijn behoeft. Het recht op de in de työaikalaki bepaalde toelagen is immers afhankelijk van het feit of deze wet, die ook de arbeids- en rusttijden regelt, op het onderhavige geval van toepassing is.

    22.

    Meer in het bijzonder meent de verwijzende rechter dat voor de uitlegging van de in § 2, eerste alinea, onder 3), van de työaikalaki bepaalde uitzondering vooral de afwijking van artikel 17, lid 1, van richtlijn 2003/88 van belang is.

    23.

    In deze omstandigheden heeft de Korkein oikeus de behandeling van de zaak geschorst en het Hof verzocht om een prejudiciële beslissing.

    IV. Verzoek om een prejudiciële beslissing en procedure bij het Hof

    24.

    Bij beslissing van 24 maart 2016, die op 29 maart 2016 is ingekomen bij het Hof, heeft de Korkein oikeus derhalve beslist het Hof te verzoeken om een prejudiciële beslissing over de volgende vraag:

    „Dient artikel 17, lid 1, van richtlijn 2003/88/EG van het Europees Parlement en de Raad van 4 november 2003 betreffende een aantal aspecten van de organisatie van de arbeidstijd aldus te worden uitgelegd dat de werkingssfeer ervan mede een werkzaamheid in een kinderdorphuis, zoals hierboven beschreven, kan omvatten, waarbij de werknemer fungeert als vervanger van de vervangouders van onder toezicht gestelde kinderen, tijdens vrije dagen van de vervangouders samen met de kinderen gedurende die tijd in familiale omstandigheden leeft en in deze periode zelfstandig voorziet in de behoeften van de kinderen en het gezin, op dezelfde wijze als ouders in het algemeen doen?”

    25.

    Verzoeksters in het hoofdgeding, SOS-Lapsikylä, de Finse en de Duitse regering, alsook de Europese Commissie hebben schriftelijke opmerkingen ingediend. Bovendien hebben zij hun argumenten uiteengezet op de terechtzitting van 2 maart 2017.

    V. Analyse

    26.

    Vooraleer ik de prejudiciële vraag van de verwijzende rechter behandel, onderzoek ik om te beginnen het probleem van de bevoegdheid van het Hof.

    27.

    De grond van het hoofdgeding heeft immers betrekking op de betaling aan de verzoeksters in het hoofdgeding van verschillende aanvullende vergoedingen naast het loon. Volgens de rechtspraak van het Hof „[regelt] richtlijn 2003/88, met uitzondering van het in artikel 7, lid 1, ervan vervatte bijzondere geval betreffende de jaarlijkse vakantie met behoud van loon, enkel bepaalde aspecten van de organisatie van de arbeidstijd […], zodat zij in beginsel niet van toepassing is op de beloning van de werknemers”. ( 4 )

    28.

    Gelet op deze rechtspraak is de kwestie van de bevoegdheid van het Hof mogelijk aan de orde, maar ik meen dat dit niet zo is.

    A. Bevoegdheid van het Hof

    29.

    De verwijzende rechter stelt vast dat enkel de bepalingen van de nationale wet in kwestie betreffende de arbeidstijd, de omzetting van richtlijn 2003/88 vormen. De beloning van de „vervangers van de vervangouders” is daarentegen een aangelegenheid van het nationale recht. Aangezien de beide kwesties door dezelfde wet worden geregeld en het recht op toelagen afhankelijk is van de toepasselijkheid van de bepalingen betreffende de arbeidstijd, is de uitlegging van richtlijn 2003/88 volgens hem essentieel.

    30.

    Het recht op de door de verzoeksters in het hoofdgeding gevorderde toelagen hangt immers af van de vraag of de uitgeoefende activiteit onder de työaikalaki valt, dan wel of zij, op grond van § 2, eerste alinea, onder 3) ervan, van deze wet is uitgezonderd. Volgens de verwijzende rechter is de uitlegging van deze bepaling afhankelijk van de betekenis die moet worden gegeven aan de in artikel 17, lid 1, van richtlijn 2003/88 toegestane afwijking.

    31.

    Volgens vaste rechtspraak van het Hof rust op de vragen betreffende de uitlegging van het Unierecht een vermoeden van relevantie. ( 5 ) Uit dit vermoeden vloeit voort dat het Hof slechts kan weigeren uitspraak te doen over een prejudiciële vraag van een nationale rechter wanneer duidelijk blijkt dat de bepaling van Unierecht waarvan het Hof om uitlegging wordt gevraagd, geen toepassing kan vinden. ( 6 ) Dit is mijns inziens niet aangetoond. Integendeel, de verwijzende rechter komt, na een, weliswaar korte, maar overtuigende uiteenzetting tot een tegenovergestelde conclusie. Bovendien merk ik op dat geen enkele partij deze bewering heeft betwist of een argument heeft aangevoerd met betrekking tot de niet-ontvankelijkheid van het verzoek om een prejudiciële beslissing of de onbevoegdheid van het Hof.

    32.

    Bovendien mag de draagwijdte van het verzoek om een prejudiciële beslissing niet verkeerd worden ingeschat: het gaat wel degelijk om de uitlegging van een bepaling van richtlijn 2003/88 in het kader van een toepassing door de nationale rechter van de wet die deze richtlijn omzet. Voor de toepassing van deze richtlijn is geen grensoverschrijdend aspect vereist dat bij gebreke daarvan tot onbevoegdheid van het Hof zou leiden.

    33.

    Aldus heeft het Hof zich bijvoorbeeld bevoegd verklaard om vragen te beantwoorden met betrekking tot de uitlegging van richtlijn 2004/18/EG van het Europees Parlement en de Raad van 31 maart 2004 betreffende de coördinatie van de procedures voor het plaatsen van overheidsopdrachten voor werken, leveringen en diensten ( 7 ), ondanks het feit dat de desbetreffende verplichte kwalificatie niet gold voor ondernemingen die in andere lidstaten dan het Koninkrijk Spanje waren gevestigd ( 8 ). Volgens het Hof heeft dit aspect van het probleem geen gevolgen voor zijn bevoegdheid aangezien „geen enkel element uit […] richtlijn[…] 2004/18 grond oplevert voor de zienswijze dat de toepassing van de bepalingen ervan zou afhangen van het bestaan van een werkelijke band met het vrij verkeer tussen de lidstaten. De bepalingen van voornoemde richtlijn[…] voor de procedures voor het plaatsen van overheidsopdrachten voor de uitvoering van werkzaamheden gelden krachtens die richtlijn[…] immers zonder dat er voor de toepassing ervan een voorwaarde inzake de nationaliteit of de vestigingsplaats van de inschrijvers wordt gesteld (zie in die zin arrest Michaniki, C213/07, EU:C:2008:731, punt 29)”. ( 9 ) Dezelfde vaststelling kan worden gedaan voor richtlijn 2003/88.

    34.

    Bovendien heeft het Hof in deze bijzondere situatie reeds terecht geoordeeld dat het belang van de Unie dat de uit het Unierecht overgenomen begrippen op eenvormige wijze worden uitgelegd „a fortiori [geldt] wanneer de nationale wettelijke regeling, die een begrip gebruikt dat voorkomt in een [Unie]rechtelijke bepaling, werd vastgesteld om de richtlijn waarvan die bepaling deel uitmaakt, in nationaal recht om te zetten”. ( 10 ) Volgens het Hof „[sluit het feit d]at het [Unie]rechtelijke begrip waarvan om uitlegging wordt gevraagd, in het kader van het nationale recht onder andere omstandigheden toepassing moet vinden dan de in de overeenkomstige [Unie]rechtelijke bepaling bedoelde omstandigheden, […] in een dergelijk geval bijgevolg niet uit, dat er een verband bestaat tussen de gevraagde uitlegging en het voorwerp van het hoofdgeding”. ( 11 )

    35.

    In casu heeft de verwijzende rechter het bestaan van dit verband volkomen gerechtvaardigd. De työaikalaki regelt zowel de arbeidstijd (die valt binnen de werkingssfeer van richtlijn 2003/88) als de toelagen (die daar niet binnen vallen). Het artikel dat op dezelfde wijze de toepasselijkheid van de beide aspecten van deze wet regelt, zet een van de bepalingen van richtlijn 2003/88, namelijk artikel 17, lid 1 ervan, om.

    36

    Deze bijzonderheid onderscheidt volgens mij de onderhavige zaak van die welke aanleiding heeft gegeven tot het arrest van 28 maart 1995, Kleinwort Benson (C346/93, EU:C:1995:85). Weliswaar zijn de bewoordingen van § 2, eerste alinea, punt 3, van de työaikalaki niet dezelfde als die van artikel 17, lid 1, van richtlijn 2003/88, maar er wordt niet betwist dat eerstgenoemde bepaling er de omzetting van vormt. ( 12 ) Een dergelijke formele overname van de tekst van een richtlijn is overigens niet nodig. ( 13 ) Daarentegen is de verwijzende rechter, aangezien de Finse wetgever heeft beslist gebruik te maken van de in artikel 17, lid 1, van richtlijn 2003/88 toegestane mogelijkheid tot afwijking, wel verplicht de nationale bepaling die deze omkadert uit te leggen in overeenstemming met artikel 17, lid 1, van richtlijn 2003/88, zoals uitgelegd door het Hof. ( 14 )

    37.

    Volgens vaste rechtspraak is het Hof bij de uitbreiding in een omzettingswet van de materiële werkingssfeer van een richtlijn in elk geval bevoegd op basis van artikel 267 VWEU, wanneer dit nodig is het Unierecht op eenvormige wijze uit te leggen. ( 15 )

    38.

    Van een dergelijke noodzaak, en dus van bevoegdheid van het Hof, is geen sprake, wanneer in de handeling van de Unie waarvan de uitlegging wordt verzocht uitdrukkelijk is bepaald dat het gebied waarop het nationale recht heeft verkozen deze handeling toe te passen, is uitgesloten van de werkingssfeer ervan. ( 16 )

    39.

    Ik meen niet dat hier een dergelijk geval aan de orde is.

    40.

    Zoals ik er hierboven reeds heb vermeld, heeft het Hof reeds de gelegenheid gehad om te verduidelijken dat richtlijn 2003/88 in beginsel niet van toepassing was op de beloning van de werknemers. ( 17 )

    41.

    Dat betekent echter niet dat het Hof niet bevoegd is om te antwoorden op vragen met betrekking tot de uitlegging van een van de bepalingen van richtlijn 2003/88, zelfs als de inzet van het geding uiteindelijk de beloning van de werknemer is.

    42.

    Zo had het geding in de zaak die aanleiding heeft gegeven tot de beschikking van 11 januari 2007, Vorel (C 437/05, EU:C:2007:23) betrekking op „de definitie van het begrip ,arbeidstijd’ in de zin van de richtlijnen 93/104 en 2003/88 met betrekking tot de wachtdiensten van een arts in een ziekenhuis en de daarvoor verschuldigde vergoeding”. ( 18 )

    43.

    In deze zaak betwiste Vorel de wijze van berekening van zijn vergoeding en verzocht hij de bevoegde rechter „het NČK te veroordelen om hem een loontoeslag […] te betalen, namelijk het verschil tussen de vergoeding die hem [wa]s toegekend voor de wachtdiensten in het ziekenhuis die hij in die periode h[ad] verricht en het loon dat hem had moeten worden betaald indien die diensten als normale arbeidsprestaties waren beschouwd”. ( 19 )

    44.

    Het Hof verwijst in zijn antwoord uitdrukkelijk naar de invloed van de definitie van de duur van de arbeidstijd op de berekening van de vergoeding, door te oordelen dat de richtlijnen 93/104 en 2003/88 „er niet aan in de weg staan dat een lidstaat een regeling toepast die voor de vergoeding van de werknemer voor de wachtdienst die hij verricht op zijn werkplek, de perioden tijdens welke daadwerkelijk arbeidsprestaties worden verricht en de perioden tijdens welke geen daadwerkelijke arbeid wordt verricht, op verschillende wijze in aanmerking neemt, voor zover een dergelijke regeling integraal het nuttig effect waarborgt van de rechten die door die richtlijnen aan de werknemers zijn verleend om hun gezondheid en veiligheid doeltreffend te beschermen”. ( 20 )

    45.

    De casuspositie in het hoofdgeding is volgens mij niet fundamenteel verschillend: zij heeft betrekking op de vraag of de työaikalaki geldt voor „vervangers van vervangouders” en of deze vervangers daardoor recht hebben op de geëiste vergoedingen. ( 21 ) Om deze vraag te beantwoorden, dient de verwijzende rechter te bepalen of de afwijking van artikel 17, lid 1, van richtlijn 2003/88 van toepassing is.

    46.

    Met andere woorden, kan artikel 17, lid 1, van richtlijn 2003/88 van invloed zijn op de toepassing van de nationale regels die in het hoofdgeding relevant zijn. Aangezien niet kennelijk blijkt dat de gevraagde uitlegging van het Unierecht niet noodzakelijk is voor de verwijzende rechter, dient het Hof de gestelde vraag dus te beantwoorden. ( 22 )

    47.

    Tot slot moet, indien wordt aanvaard dat de noodzaak van een eenvormige uitlegging het doorslaggevende criterium is voor de bevoegdheid van het Hof wanneer een lidstaat ervoor gekozen heeft de werkingssfeer van een richtlijn uit te breiden ( 23 ), dus ook worden aanvaard dat een dergelijke uitlegging des te noodzakelijker is wanneer, zoals in casu, een beding dat afwijkt van de toepassing van de richtlijn uitlegging behoeft.

    48.

    De toepasselijkheid van een richtlijn en de bescherming die zij toekent, mogen niet op verschillende wijze worden uitgelegd en toegepast, afhankelijk van de vraag bij welke rechter de zaak aanhangig wordt gemaakt. Dit geldt ook voor de bescherming van de door het Unierecht toegekende rechten. ( 24 )

    49.

    Bijgevolg ben ik in het licht van het bovenstaande van mening, ten eerste, dat de verwijzende rechter de noodzaak van zijn vraag op relevante en voldoende wijze heeft aangetoond, en, ten tweede, dat het Hof inderdaad bevoegd is om deze te beantwoorden.

    B. Prejudiciële vraag

    50.

    Op grond van artikel 17, lid 1, van richtlijn 2003/88 kan worden afgeweken van een aantal door deze richtlijn ingevoerde beschermende bepalingen. De verwijzende rechter wenst met zijn vraag te vernemen of deze bepaling van toepassing is op een werknemer die bij zijn vervanging van een „vervangouder” tijdens vrije dagen van die ouder, samen met de kinderen gedurende die tijd in familiale omstandigheden leeft en in deze periode zelfstandig voorziet in de behoeften van de kinderen en het gezin, op dezelfde wijze als ouders in het algemeen doen.

    1. Uitleggingsbeginselen die van toepassing zijn op richtlijn 2003/88

    51.

    Het is wellicht nuttig de beginselen in herinnering te brengen die de uitlegging van richtlijn 2003/88 moeten ondersteunen.

    52.

    De doelstelling van deze richtlijn is de veiligheid en de gezondheid van de werknemers efficiënt te beschermen door ze minimumrusttijden en voldoende pauzes te laten genieten. ( 25 )

    53.

    Vanuit dit oogpunt definieert richtlijn 2003/88 haar werkingssfeer ruim. Volgens de bewoordingen van artikel 1, lid 3, ervan is zij van toepassing op alle particuliere of openbare sectoren in de zin van artikel 2, lid 1, van richtlijn 89/391/EEG van de Raad van 12 juni 1989 betreffende de tenuitvoerlegging van maatregelen ter bevordering van de verbetering van de veiligheid en de gezondheid van de werknemers op het werk ( 26 ), met uitzondering van een aantal uitdrukkelijk genoemde specifieke sectoren ( 27 ).

    54.

    Vervolgens zijn de uitzonderingen van artikel 17, lid 1, van richtlijn 2003/88, voor zover de duur van de arbeidstijd wegens de bijzondere kenmerken van de verrichte werkzaamheid niet wordt gemeten en/of vooraf bepaald, of door de werknemers zelf kan worden bepaald, niet limitatief. Het gebruik van de uitdrukking „met name” laat immers geen andere uitlegging toe. ( 28 ) Toch moeten deze afwijkingen beperkend worden uitgelegd. Volgens het Hof moeten zij aldus worden uitgelegd „dat de strekking ervan beperkt blijft tot hetgeen strikt noodzakelijk is om de met deze afwijkingen beschermde belangen veilig te stellen”. ( 29 )

    2. Begrippen „arbeidstijd” en „werknemer”

    55.

    De rechtvaardiging van de in artikel 17, lid 1 van richtlijn 2003/88 bepaalde afwijking op de beschermende regels van deze richtlijn is wezenlijk verbonden met de begrippen „arbeidstijd” en „werknemer”.

    56.

    De lidstaten kunnen volgens artikel 17, lid 1, van richtlijn 2003/88 immers afwijken van de artikelen 3 tot en met 6, 8 en 16 van deze richtlijn „wanneer de duur van de arbeidstijd wegens de bijzondere kenmerken van de verrichte werkzaamheid niet wordt gemeten en/of vooraf bepaald, of door de werknemers zelf kan worden bepaald”. ( 30 )

    57.

    Het begrip „arbeidstijd” wordt in artikel 2, punt 1, van richtlijn 2003/88 gedefinieerd als „de tijd waarin de werknemer werkzaam is, ter beschikking van de werkgever staat en zijn werkzaamheden of functie uitoefent, overeenkomstig de nationale wetten en/of gebruiken”.

    58.

    De persoon moet dus „ter beschikking” staan van de werkgever. Beslissend om dit onderdeel van de definitie te beoordelen is „dat de werknemer fysiek aanwezig moet zijn op de door de werkgever bepaalde plaats en zich er tot diens beschikking moet houden teneinde zo nodig onmiddellijk de adequate prestaties te kunnen verlenen”. ( 31 ) De omstandigheid dat de werkgever de werknemer een rustkamer ter beschikking stelt waarin deze mag verblijven zolang geen beroepswerkzaamheden van hem worden verlangd, doet hieraan niet af. ( 32 )

    59.

    Het begrip „werknemer” wordt niet gedefinieerd door richtlijn 2003/88. Het Hof heeft echter geoordeeld dat dit een specifieke betekenis in het Unierecht heeft. ( 33 ) In dat verband heeft het eraan herinnerd dat „het hoofdkenmerk van de arbeidsverhouding is, dat iemand gedurende een bepaalde tijd voor een ander en onder diens gezag prestaties levert en als tegenprestatie een vergoeding ontvangt”. ( 34 )

    60.

    Als men het feitelijke, door de verwijzende rechter omschreven kader toetst aan deze definities, lijdt het geen twijfel dat de verzoeksters in het hoofdgeding ten aanzien van SOS-Lapsikylä als „werknemers” in de zin van richtlijn 2003/88 moeten worden beschouwd.

    61.

    De kinderdorpen worden geleid door een directeur, die volgens de verwijzende rechter de directe meerdere van de „vervangers van vervangouders” is. In dit verband stelt de directeur met name lijsten op waarop voor elke dag het huis is vermeld waarin de „vervanger van de vervangouder” wordt ingezet. Hoewel de werkgever de „vervangers van vervangouders” geen instructies geeft met betrekking tot arbeids- en rusttijden tijdens de werkdagen, blijkt dat zij echter in de behoeften van de hen toevertrouwde kinderen moeten voorzien met inachtneming van een begeleidings- en opvoedingsplan.

    62.

    Bovendien kan evenmin worden betwist dat de uren die zijn doorgebracht in het kinderdorp, „arbeidstijd” vormen in de zin van richtlijn 2003/88, aangezien de „vervangers van vervangouders” ter beschikking staan van SOS-Lapsikylä. Ten eerste zijn zij verplicht om fysiek aanwezig te zijn in het hen toegewezen kinderdorphuis of toch ten minste in het betrokken kinderdorp of in de nabijheid. Ten tweede houden zij zich er ter beschikking van de werkgever om onmiddellijk de passende prestaties te leveren, dit wil zeggen instaan voor het onderhoud van het kinderdorphuis en voor de begeleiding en de opvoeding van de kinderen die er verblijven volgens het voor elk kind vastgestelde begeleidings- en opvoedingsplan.

    3. Uitlegging van artikel 17, lid 1 van richtlijn 2003/88

    63.

    De vraag is dus of de duur van de arbeidstijd die in het kinderdorp wordt doorgebracht, wegens de bijzondere kenmerken van de verrichte werkzaamheid wordt gemeten (of vooraf bepaald) ( 35 ) of door de werknemers zelf kan worden bepaald.

    64.

    Het Hof heeft reeds de gelegenheid gehad te preciseren dat uit de bewoordingen van artikel 17, lid 1, van richtlijn 2003/88 volgt dat de in deze bepaling vermelde afwijking „enkel van toepassing is op werknemers van wie de gehele arbeidstijd wegens de aard van de verrichte werkzaamheid niet wordt gemeten of vooraf bepaald, of door de werknemers zelf kan worden bepaald”. ( 36 )

    65.

    Het feit dat de bepaling van de arbeidstijd betrekking moet hebben op gehele arbeidstijd, staat niet ter discussie. In de eerste plaats is deze uitlegging in overeenstemming met de regel dat de afwijkingen van artikel 17 van richtlijn 2003/88 restrictief moeten worden uitgelegd. ( 37 ) In de tweede plaats is deze uitlegging ook in overeenstemming met de doelstelling van richtlijn 2003/88, namelijk de veiligheid en de gezondheid van de werknemers efficiënt beschermen door ze minimumrusttijden en voldoende pauzes te laten genieten. ( 38 )

    66.

    Uit de rechtspraak van het Hof blijkt immers dat, gelet zowel op de bewoordingen als op de doelstelling en de opzet van richtlijn 2003/88, de verschillende voorschriften inzake minimale rusttijd die daarin zijn neergelegd, moeten worden beschouwd als bijzonder belangrijke voorschriften van het sociaal recht van de Unie. Zij gelden voor alle werknemers als een minimumnorm ter bescherming van hun veiligheid en gezondheid. ( 39 )

    67.

    Het belang ervan is dermate groot dat de beperking van de maximumarbeidsduur en de toekenning van dagelijkse en wekelijkse rusttijden, alsook het recht op een jaarlijkse vakantieperiode met behoud van loon uitdrukkelijk zijn neergelegd als grondrechten in artikel 31, lid 2 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie.

    68.

    In casu kan alleen maar worden vastgesteld dat een „vervanger van een vervangouder” die is aangeworven in een kinderdorp, niet zijn gehele arbeidstijd kan bepalen. Deze is integendeel in ruime mate vooraf bepaald door de arbeidsovereenkomst en de werkgever.

    69.

    Op dezelfde wijze als die waarop het Hof dit had vastgesteld in de zaak die aanleiding heeft gegeven tot het arrest van 14 oktober 2010, Union syndicale Solidaires Isère (C 428/09, EU:C:2010:612, punt 42), is immers niet uit het aan het Hof voorgelegde dossier gebleken dat de „vervangers van vervangouders” de mogelijkheid hebben om te beslissen hoeveel arbeidsuren zij verrichtten.

    70.

    Integendeel, deze duur was voor de verzoeksters in het hoofdgeding door de werkgever minstens op twee niveaus vastgesteld. Ten eerste was hun jaarlijkse dienst door de arbeidsovereenkomst vastgesteld op 190 perioden van 24 uur (behalve voor een van hen, van wie de jaarlijkse dienst 170 perioden van 24 uur bedroeg). Ten tweede was hun dagelijkse werkplek op voorhand vastgesteld door de directeur van het kinderdorp door middel van lijsten waarop voor elke dag het huis was vermeld waarin de „vervanger van de vervangouder” werd ingezet.

    71.

    De loutere mogelijkheid voor de werknemer om de volgorde te bepalen waarin hij de verschillende hem toegewezen taken kon verrichten, volstaat op zich zeker niet om te kunnen aannemen dat hijzelf de duur van zijn arbeidstijd kan bepalen. Niet vergeten mag worden dat de „vervangers van vervangouders” tijdens de volledige duur van hun prestaties op de arbeidsplaats aanwezig moeten zijn, hetgeen de mogelijkheid beperkt dat zij deze periode gebruiken voor privédoeleinden. De afwezigheid van de kinderen wanneer zij op school zijn, doet hier niet aan af. Ter terechtzitting van 2 maart 2017 is immers bevestigd dat gedurende die periode bepaalde onderhoudstaken in het huis werden uitgevoerd en vooral dat de „vervangers van de vervangouders” steeds bereikbaar moesten zijn, zodat zij medische noodsituaties of andere onvoorziene incidenten konden oplossen. ( 40 ) Hun vrijheid tijdens deze perioden is dus slechts relatief en ontneemt aan deze perioden niet de hoedanigheid van „arbeidstijd” in de zin van richtlijn 2003/88. ( 41 ) Bovendien staat het, in voorkomend geval, aan de werkgever om in controle-instrumenten te voorzien ter vermijding van eventuele misbruiken. ( 42 )

    4. Ten overvloede, afwijking met betrekking tot „arbeidskrachten in gezins- of familieverband” waarin is voorzien in artikel 17, lid 1, onder b), van richtlijn 2003/88

    72.

    Artikel 17, lid 1, van richtlijn 2003/88 geeft drie voorbeelden van omstandigheden waarin kan worden afgeweken van de artikelen 3 tot en met 6, 8 en 16 van de richtlijn. Tot deze gevallen behoort de aanwerving van „arbeidskrachten in gezins- of familieverband”.

    73.

    Anders dan wat SOS-Lapsikylä stelt, meen ik niet dat het werk van „vervangers van vervangouders” onder deze uitzondering valt.

    74.

    Volgens vaste rechtspraak van het Hof moet bij de uitlegging van een bepaling van Unierecht niet enkel rekening worden gehouden met de bewoordingen ervan, maar ook met de context en de doelstellingen die de regeling waarvan deze bepaling deel uitmaakt, nastreeft. ( 43 )

    75.

    Derhalve mag niet worden vergeten dat de doelstelling van richtlijn 2003/88 erin bestaat de veiligheid en de gezondheid van de werknemers efficiënt te beschermen. De door richtlijn 2003/88 toegestane afwijkingen moeten aldus worden uitgelegd dat de strekking ervan beperkt blijft tot hetgeen strikt noodzakelijk is om de met deze afwijkingen beschermde belangen veilig te stellen. ( 44 )

    76.

    De afwijking met betrekking tot arbeidskrachten in gezins- of familieverband steunt op het feit dat de relaties tussen de betrokken partijen – werknemer en werkgever – niet uitsluitend beroepsmatig zijn. Het is uiteraard mogelijk dat de bijzondere banden tussen de leden van een gezin of familie verhinderen dat de arbeidstijd kan worden gemeten of vooraf bepaald. Het is daarentegen niet uitgesloten dat hij gemakkelijker door de werknemer zelf kan worden bepaald.

    77.

    Deze omschrijving van de afwijking met betrekking tot arbeidskrachten in gezins- of familieverband stemt bovendien overeen met de context waarin artikel 17 van richtlijn 2003/88 zich bevindt. Deze richtlijn heeft immers tot doel de minimumvoorschriften inzake veiligheid en gezondheid op het gebied van de arbeidstijd te bepalen ( 45 ), die wordt gedefinieerd als de tijd waarin de werknemer werkzaam is, ter beschikking van de werkgever staat en zijn werkzaamheden of functie uitoefent ( 46 ). Richtlijn 2003/88 behandelt dus wel degelijk de betrekkingen tussen de werknemer en de werkgever.

    78.

    De relatie tussen „vervangers van vervangouders” en de werkgever is niet van familiale aard. Hoewel er in de kinderdorpen sprake is van een zo familiaal mogelijke huisvesting en arbeidsorganisatie, is dit enkel met een pedagogisch doel dat betrekking heeft op de relatie met de kinderen.

    79.

    Deze werkwijze is met andere woorden vreemd aan de relatie werknemer-werkgever en kan dus niet binnen de werkingssfeer van artikel 17, lid 1, van richtlijn 2003/88 vallen: zij is niet ingevoerd in het belang van eerstgenoemde, noch in het voordeel van laatstgenoemde, maar enkel in het belang van de onder toezicht gestelde kinderen.

    80.

    Gelet op de voorgaande overwegingen, meen ik dat het uitbreiden van de uitzondering met betrekking tot de arbeidskrachten in gezins- of familieverband tot de „vervangers van vervangouders” niet enkel ingaat tegen de algemene doelstelling en de context van de richtlijn, maar ook tegen de belangen die specifiek zijn voor arbeid in gezins- of familieverband.

    5. Tussentijdse conclusie

    81.

    Uit de voorgaande overwegingen blijkt dat artikel 17, lid 1, van richtlijn 2003/88 aldus moet worden uitgelegd dat de werkingssfeer ervan geen werkzaamheid in een kinderdorphuis door een werknemer die een „vervangouder” vervangt, kan omvatten, aangezien deze werknemer niet vrij is om zijn gehele arbeidstijd te bepalen, ondanks het feit dat hij samen met de kinderen gedurende die tijd in familiale omstandigheden leeft en in deze periode zelfstandig voorziet in de behoeften van de kinderen, op dezelfde wijze als ouders in het algemeen doen.

    C. artikel 17, lid 3, onder b) en c), van richtlijn 2003/88 bepaalde uitzonderingen

    82.

    De Commissie stelt in haar schriftelijke opmerkingen dat de activiteiten van de verzoeksters in het hoofdgeding onder de uitzonderingen vallen van artikel 17, lid 3, onder b) en c), van richtlijn 2003/88.

    83.

    Weliswaar heeft de verwijzende rechter zijn vraag beperkt tot de uitlegging van artikel 17, lid 1, van richtlijn 2003/88, doch volgens vaste rechtspraak „[kan] het Hof, om de rechter die het verzoek om een prejudiciële beslissing heeft ingediend, een nuttig antwoord te geven, bepalingen van Unierecht in aanmerking nemen die de nationale rechter in zijn prejudiciële vragen niet heeft vermeld”. ( 47 )

    84.

    De uitlegging die het Hof in het arrest van 14 oktober 2010, Union syndicale Solidaires Isère (C 428/09, EU:C:2010:612) aan deze bepalingen heeft gegeven, kan nuttig zijn voor de verwijzende rechter.

    85.

    Het Hof heeft daarin immers geoordeeld dat de afwijking van artikel 17, lid 3, onder b), van richtlijn 2003/88 van toepassing kon zijn op activiteiten van werknemers zoals personeelsleden met een aanstellingsovereenkomst voor vormingswerk die werkzaam zijn in vakantie- en vrijetijdscentra, wanneer deze permanent toezicht dienen te houden op de hen toevertrouwde minderjarigen. Het heeft eraan toegevoegd dat „de pedagogische en educatieve waarde van die centra ook, zo niet vooral, [bestaat] in deze specifieke en originele werkwijze, volgens welke de betrokken minderjarigen gedurende verschillende dagen voortdurend samenleven met hun animatoren en directeurs”. ( 48 )

    86.

    Het Hof heeft in dat arrest eveneens gepreciseerd dat ook artikel 17, lid 3, onder c), van richtlijn 2003/88 van toepassing kan zijn, aangezien de activiteiten van personeelsleden van vakantie- en vrijetijdscentra ook „gekenmerkt [worden] door de noodzaak om de continuïteit van de dienst te waarborgen, aangezien de in deze centra opgevangen minderjarigen tijdens de gehele duur van hun verblijf voortdurend met en onder toezicht van het personeel van die centra [leven]”. ( 49 )

    87.

    Deze overwegingen kunnen a fortiori worden toegepast op de „vervangers van vervangouders” van een kinderdorp, zoals het dorp dat door de verwijzende rechter wordt beschreven. Zij moeten immers zelfstandig en zonder onderbreking niet alleen instaan voor de begeleiding, maar ook voor de opvoeding van de kinderen die zijn ondergebracht in het huis waarin deze vervangers tewerk zijn gesteld.

    88.

    Deze afwijkingen moeten echter voldoen aan de twee voorwaarden van artikel 17, lid 2, van richtlijn 2003/88.

    89.

    Ten eerste zijn de afwijkingen van artikel 17, lid 3, van richtlijn 2003/88 slechts mogelijkheden die, om te worden toegepast, moeten zijn vastgesteld bij wettelijke of bestuursrechtelijke bepaling, bij collectieve overeenkomst of bedrijfsakkoord tussen de sociale partners.

    90.

    Ten tweede kunnen, indien dat het geval is, deze afwijkingen alleen maar worden ingevoerd voor zover de betrokken werknemers gelijkwaardige compenserende rusttijden worden geboden of, wanneer dit op objectieve gronden niet mogelijk is, een passende bescherming. ( 50 )

    91.

    Aangezien het verzoek om een prejudiciële beslissing geen informatie bevat over deze twee voorwaarden, staat het aan de verwijzende rechter om, als hij het nodig acht, na te gaan of in artikel 17, lid 3, onder b) en c), van richtlijn 2003/88 bepaalde afwijkingen van toepassing zijn.

    VI. Conclusie

    92.

    Gelet op een en ander geef ik het Hof in overweging de door de Korkein oikeus gestelde vraag te beantwoorden als volgt:

    „Artikel 17, lid 1 van richtlijn 2003/88/EG van het Europees Parlement en de Raad van 4 november 2003 betreffende een aantal aspecten van de organisatie van de arbeidstijd dient aldus te worden uitgelegd dat de werkingssfeer ervan geen werkzaamheid in een kinderdorphuis door een werknemer die een ‚vervangouder’ vervangt, kan omvatten, aangezien deze werknemer niet vrij is om zijn gehele arbeidstijd te bepalen, ondanks het feit dat hij samen met de kinderen gedurende die tijd in familiale omstandigheden leeft en in deze periode zelfstandig voorziet in de behoeften van deze kinderen, op dezelfde wijze als ouders in het algemeen doen.

    Daarentegen kan artikel 17, lid 3, onder b) en c), van richtlijn 2003/88 worden toegepast op dit soort arbeid, mits de vereisten van artikel 17, lid 2, van deze richtlijn zijn nageleefd, wat in voorkomend geval door de verwijzende rechter moet worden nagegaan”.


    ( 1 ) Oorspronkelijke taal: Frans.

    ( 2 ) PB 2003, L 299, blz. 9.

    ( 3 ) SOS-Lapsikylä maakt deel uit van het internationale netwerk „Kinderdorpen”. Op een van de ter terechtzitting van 2 maart 2017 gestelde vragen is geantwoord dat SOS-Lapsikylä en de in Finland gevestigde kinderdorpen door gemeenten en steden, alsook door privégiften worden gefinancierd.

    ( 4 ) Arrest van 10 september 2015, Federación de Servicios Privados del sindicato Comisiones obreras (C266/14, EU:C:2015:578, punt 48 en aldaar aangehaalde rechtspraak).

    ( 5 ) Zie in deze zin met name de arresten van 1 juni 2010, Blanco Pérez en Chao Gómez (C570/07 en C571/07, EU:C:2010:300, punt 36), en 21 september 2016, Etablissements Fr. Colruyt (C221/15, EU:C:2016:704, punt 14).

    ( 6 ) Zie in deze zin met name arrest van 17 september 2015, van der Lans (C257/14, EU:C:2015:618, punt 20).

    ( 7 ) PB 2004, L 134, blz. 114.

    ( 8 ) Zie arrest van 6 oktober 2015, Consorci Sanitari del Maresme (C203/14, EU:C:2015:664).

    ( 9 ) Zie arrest van 6 oktober 2015, Consorci Sanitari del Maresme (C 203/14, EU:C:2015:664, punt 30). Zie eveneens arrest van 14 januari 2010, Plus Warenhandelsgesellschaft (C 304/08, EU:C:2010:12, punt 28) [betreffende richtlijn 2005/29/EG van het Europees Parlement en de Raad van 11 mei 2005 betreffende oneerlijke handelspraktijken van ondernemingen jegens consumenten op de interne markt en tot wijziging van richtlijn 84/450/EEG van de Raad, richtlijnen 97/7/EG, 98/27/EG en 2002/65/EG van het Europees Parlement en de Raad en van verordening (EG) nr. 2006/2004 van het Europees Parlement en de Raad („richtlijn oneerlijke handelspraktijken”) (PB 2005, L 149, blz. 22)]. Zie voor een voorbeeld van de bevoegdheid van het Hof zonder dat er sprake is van een grensoverschrijdend aspect in het kader van een richtlijn, de overwegingen van P. Rodière met betrekking tot het verbod van discriminatie (Rodière, P., „Retour vers les situations internes et la libre circulation des personnes: de quelques errements possibles”, Revue des affaires européennes, 2015/4, blz. 731742, in het bijzonder blz. 741).

    ( 10 ) Arrest van 11 oktober 2001, Adam (C267/99, EU:C:2001:534, punt 28).

    ( 11 ) Arrest van 11 oktober 2001, Adam (C267/99, EU:C:2001:534, punt 29).

    ( 12 ) De informatie is ter terechtzitting van 2 maart 2017 door de vertegenwoordiger van de Finse regering bevestigd.

    ( 13 ) Volgens het Hof „[is] een formele overname van de voorschriften van een richtlijn in een uitdrukkelijke en specifieke wetsbepaling [immers] niet altijd nodig […] en kan […], afhankelijk van de inhoud van de richtlijn, een algemeen rechtskader [zelfs] volstaan” (arrest van 16 juni 2005, Commissie/Italië, C456/03, EU:C:2005:388, punt 51).

    ( 14 ) Integendeel, in het arrest van 28 maart 1995, Kleinwort Benson (C346/93, EU:C:1995:85) was in de nationale wetgeving in kwestie uitdrukkelijk voorzien, enerzijds in „de mogelijkheid, wijzigingen vast[ te ]stellen ‚die tot verschillen leiden’ [met] de bepalingen van het [Unierecht], zoals uitgelegd door het Hof” (punt 18) en anderzijds in het feit dat „de gerechten van de betrokken Verdragsluitende Staat niet [verplicht zijn], bij de beslechting van de bij hen aanhangige geschillen zich volstrekt en onvoorwaardelijk aan de hun door het Hof verstrekte uitlegging van het [Unierecht] te houden” (punt 20).

    ( 15 ) Zie in deze zin met name arresten van 10 december 2009, Rodríguez Mayor e.a. (C323/08, EU:C:2009:770, punt 27), en 3 december 2015, Quenon K. (C338/14, EU:C:2015:795, punt 17). Volgens een aantal auteurs vindt de uitbreiding van de bevoegdheid van het Hof zelfs „bij uitstek plaats waar het gaat om wetten tot omzetting van de richtlijnen die er de materiële werkingssfeer in een lidstaat van kunnen uitbreiden voorbij de grenzen die in deze richtlijnen worden bepaald” (Potvin-Solis, L., „Qualification des situations purement internes”, in Neframi, E., dir., Renvoi préjudiciel et marge d’appréciation du juge national, Larcier, Brussel, 2015, blz. 3999, in het bijzonder blz. 66).

    ( 16 ) Zie in deze zin met name arrest van 18 oktober 2012, Nolan (C 583/10, EU:C:2012:638, punten 53 57).

    ( 17 ) Zie in deze zin arrest van 10 september 2015, Federación de Servicios Privados del sindicato Comisiones obreras (C 266/14, EU:C:2015:578, punt 48en aldaar aangehaalde rechtspraak).

    ( 18 ) Punt 2 van de beschikking, cursivering van mij.

    ( 19 ) Punt 17 van de beschikking, cursivering van mij.

    ( 20 ) Punt 36 van de beschikking, cursivering van mij.

    ( 21 ) Punt 3 van het verzoek om een prejudiciële beslissing.

    ( 22 ) Zie in deze zin arrest van 11 september 2003, Anomar e.a. (C 6/01, EU:C:2003:446, punten 38 en 41).

    ( 23 ) Zie in deze zin arresten van 18 oktober 1990, Dzodzi (C297/88 en C197/89, EU:C:1990:360, punt 37), en 7 juli 2011, Agafiţei e.a. (C 310/10, EU:C:2011:467, punt 42). In de rechtsleer, Potvin-Solis, L., „Qualification des situations purement internes”, in Neframi, E., (dir.), Renvoi préjudiciel et marge d’appréciation du juge national, Larcier, Brussel, 2015, blz. 3999, in het bijzonder blz. 67.

    ( 24 ) Wat het begrip „rechterlijke instantie” van artikel 267 VWEU betreft, heeft T. Tridimas erop gewezen dat het voornaamste streven bij de uitlegging van deze voorwaarde erin bestaat de prejudiciële verwijzingsprocedure zo toegankelijk mogelijk te maken. Volgens T. Tridimas gaat het er daarbij niet alleen om de eenvormige uitlegging van het Unierecht te waarborgen, maar ook om de beschikbaarheid te garanderen van een beroep ter bescherming van de uit het Unierecht afgeleide rechten (Tridimas, T., Knocking on Heaven’s Door: Fragmentation, Efficiency and Defiance in the Preliminary Reference Procedure, CML Rev., 40, 2003, blz. 950, in het bijzonder blz. 30). Dit streven dient mijns inziens leidend te zijn voor het Hof wanneer dit zijn prejudiciële bevoegdheid onderzoekt, ongeacht de voorwaarde voor de bevoegdheid of de ontvankelijkheid in kwestie.

    ( 25 ) Zie overwegingen 4, 5 en 10 van richtlijn 2003/88. Zie eveneens in deze zin arrest van 10 september 2015, Federación de Servicios Privados del sindicato Comisiones obreras (C 266/14, EU:C:2015:578, punt 42).

    ( 26 ) PB 1989, L 183, blz. 1.

    ( 27 ) Zie in deze zin arrest van 14 oktober 2010, Union syndicale Solidaires Isère (C 428/09, EU:C:2010:612, punt 21).

    ( 28 ) Zie met betrekking tot de uitzonderingen van artikel 17, lid 3, onder c), van richtlijn 2003/88, arrest van 14 oktober 2010, Union syndicale Solidaires Isère (C 428/09, EU:C:2010:612, punten 47 en 48). De opvatting dat het een lijst met voorbeelden betreft, kan worden teruggevonden in de uitdrukking „in het bijzonder” die wordt gebruikt in de Finse taalversie van de richtlijn („ja erityisesti”), alsook in de Engelse taalversie („and particularly in the case of”) en in de Spaanse taalversie („y en particular cuando se trate de”).

    ( 29 ) Arrest van 14 oktober 2010, Union syndicale Solidaires Isère (C 428/09, EU:C:2010:612, punt 40). Zie eveneens arrest van 9 september 2003, Jaeger (C 151/02, EU:C:2003:437, punt 89). Dit laatste arrest heeft betrekking op artikel 17 van richtlijn 93/104/EG van de Raad van 23 november 1993 betreffende een aantal aspecten van de organisatie van de arbeidstijd (PB 1993, L 307, blz. 18). Aangezien de tekst van artikel 17, lid 1 hetzelfde is gebleven, blijft de vroegere rechtspraak relevant [zie in deze zin met betrekking tot andere ongewijzigde bepalingen van richtlijn 2003/88, beschikking van 4 maart 2011, Grigore (C258/10, niet gepubliceerd, EU:C:2011:122, punt 39)].

    ( 30 ) Cursivering van mij.

    ( 31 ) Arrest van 10 september 2015, Federación de Servicios Privados del sindicato Comisiones obreras (C 66/14, EU:C:2015:578, punt 35en aldaar aangehaalde rechtspraak).

    ( 32 ) Zie in deze zin arrest van 9 september 2003, Jaeger (C 51/02, EU:C:2003:437, punt 64).

    ( 33 ) Zie in deze zin arrest van 14 oktober 2010, Union syndicale Solidaires Isère (C 428/09, EU:C:2010:612, punt 28).

    ( 34 ) Arrest van 14 oktober 2010, Union syndicale Solidaires Isère (C 428/09, EU:C:2010:612, punt 28en aldaar aangehaalde rechtspraak).

    ( 35 ) Bijvoorbeeld door middel van een bepaling in de arbeidsovereenkomst.

    ( 36 ) Arrest van 7 september 2006, Commissie/Verenigd Koninkrijk (C 484/04, EU:C:2006:526, punt 20). Cursivering van mij. Zie ook arrest van 14 oktober 2010, Union syndicale Solidaires Isère (C 428/09, EU:C:2010:612, punt 41).

    ( 37 ) Zie in deze zin arresten van 14 oktober 2010, Union syndicale Solidaires Isère (C 428/09, EU:C:2010:612, punt 40), en 9 september 2003, Jaeger (C 151/02, EU:C:2003:437, punt 89).

    ( 38 ) Zie in deze zin arrest van 10 september 2015, Federación de Servicios Privados del sindicato Comisiones obreras (C 266/14, EU:C:2015:578, punt 42), en met betrekking tot richtlijn 93/104 arresten van 3 oktober 2000, Simap (C 303/98, EU:C:2000:528, punt 49), en 9 september 2003, Jaeger (C 151/02, EU:C:2003:437, punt 50).

    ( 39 ) Zie in deze zin talrijke arresten, waaronder arresten van 1 december 2005, Dellas e.a. (C 14/04, EU:C:2005:728, punt 49); 7 september 2006, Commissie/Verenigd Koninkrijk (C 484/04, EU:C:2006:526, punt 38), en 10 september 2015, Federación de Servicios Privados del sindicato Comisiones obreras (C 266/14, EU:C:2015:578, punt 24).

    ( 40 ) De informatie werd gegeven door de vertegenwoordiger van SOS-Lapsikylä als antwoord op een vraag van de rechter-rapporteur en bevestigd door de vertegenwoordigster van de verzoeksters in het hoofdgeding in haar repliek.

    ( 41 ) Zie mutatis mutandis met betrekking tot het feit dat de perioden waarin artsen tijdens de duur van hun beschikbaarheidsdienst geen beroepsactiviteit verrichten, geen gevolgen heeft, arrest van 9 september 2003, Jaeger (C 151/02, EU:C:2003:437, punten 61 en 65). Het Hof heeft in punt 94 van dat arrest ook gepreciseerd dat de „gelijkwaardige compenserende rusttijden” in de zin van artikel 17, leden 2 en 3, van richtlijn 93/104/EG zich moeten „kenmerken door het feit dat op de werknemer gedurende die tijden ten aanzien van zijn werkgever geen enkele verplichting rust die hem kan belemmeren om zich vrijelijk en ononderbroken met zijn eigen zaken bezig te houden, zodat de gevolgen van de arbeid voor de veiligheid en de gezondheid van belanghebbende worden geneutraliseerd” (cursivering van mij).

    ( 42 ) Zie in deze zin arrest van 10 september 2015, Federación de Servicios Privados del sindicato Comisiones obreras (C 266/14, EU:C:2015:578, punt 40).

    ( 43 ) Zie met name arresten van 19 december 2013, Koushkaki (C 84/12, EU:C:2013:862, punt 34), en 16 juli 2015, Lanigan (C 237/15 PPU, EU:C:2015:474, punt 35).

    ( 44 ) Zie in deze zin arresten van 14 oktober 2010, Union syndicale Solidaires Isère (C 428/09, EU:C:2010:612, punt 40), en 9 september 2003, Jaeger (C 151/02, EU:C:2003:437, punt 89).

    ( 45 ) Zie artikel 1, lid 1, van deze richtlijn.

    ( 46 ) Zie artikel 2, punt 1, van deze richtlijn.

    ( 47 ) Zie in deze zin arrest van 8 december 2011, Banco Bilbao Vizcaya Argentaria (C 157/10, EU:C:2011:813, punt 19).

    ( 48 ) Arrest van 14 oktober 2010, Union syndicale Solidaires Isère (C 428/09, EU:C:2010:612, punt 45).

    ( 49 ) Arrest van 14 oktober 2010, Union syndicale Solidaires Isère (C 428/09, EU:C:2010:612, punt 48).

    ( 50 ) Zie artikel 17, lid 2, van richtlijn 2003/88 en met betrekking tot deze voorwaarde arrest van 14 oktober 2010, Union syndicale Solidaires Isère (C 428/09, EU:C:2010:612, punten 49 62).

    Top