EUR-Lex Access to European Union law

Back to EUR-Lex homepage

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document 62016CA0354

Zaak C-354/16: Arrest van het Hof (Eerste kamer) van 13 juli 2017 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Arbeitsgericht Verden — Duitsland) — Ute Kleinsteuber/Mars GmbH (Prejudiciële verwijzing — Sociale politiek — Richtlijn 2000/78/EG — Artikelen 1, 2 en 6 — Gelijke behandeling — Verbod van discriminatie op grond van geslacht — Bedrijfspensioen — Richtlijn 97/81/EG — Raamovereenkomst inzake deeltijdarbeid — Clausule 4, punten 1 en 2 — Wijze van berekening van de verworven pensioenrechten — Regeling van een lidstaat — Verschillende behandeling van deeltijdwerkers)

PB C 293 van 4.9.2017, p. 9–10 (BG, ES, CS, DA, DE, ET, EL, EN, FR, HR, IT, LV, LT, HU, MT, NL, PL, PT, RO, SK, SL, FI, SV)

4.9.2017   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 293/9


Arrest van het Hof (Eerste kamer) van 13 juli 2017 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Arbeitsgericht Verden — Duitsland) — Ute Kleinsteuber/Mars GmbH

(Zaak C-354/16) (1)

((Prejudiciële verwijzing - Sociale politiek - Richtlijn 2000/78/EG - Artikelen 1, 2 en 6 - Gelijke behandeling - Verbod van discriminatie op grond van geslacht - Bedrijfspensioen - Richtlijn 97/81/EG - Raamovereenkomst inzake deeltijdarbeid - Clausule 4, punten 1 en 2 - Wijze van berekening van de verworven pensioenrechten - Regeling van een lidstaat - Verschillende behandeling van deeltijdwerkers))

(2017/C 293/12)

Procestaal: Duits

Verwijzende rechter

Arbeitsgericht Verden

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partij: Ute Kleinsteuber

Verwerende partij: Mars GmbH

Dictum

1)

Clausule 4, punten 1 en 2, van de op 6 juni 1997 gesloten raamovereenkomst inzake deeltijdarbeid die is opgenomen in de bijlage bij richtlijn 97/81/EG van de Raad van 15 december 1997 betreffende de door de Unice, het CEEP en het EVV gesloten raamovereenkomst inzake deeltijdarbeid, zoals gewijzigd, en artikel 4 van richtlijn 2006/54/EG van het Europees Parlement en de Raad van 5 juli 2006 betreffende de toepassing van het beginsel van gelijke kansen en gelijke behandeling van mannen en vrouwen in arbeid en beroep, moeten aldus worden uitgelegd dat zij zich er niet tegen verzetten dat een nationale regeling die voor de berekening van de hoogte van een bedrijfspensioen een onderscheid maakt tussen het inkomen uit arbeid dat onder de premiebijdragegrens van de wettelijke pensioenverzekering ligt en het inkomen uit arbeid dat daarboven ligt, inkomen uit deeltijdarbeid niet zo behandelt dat eerst het voor een overeenkomstige voltijdarbeid te betalen inkomen wordt berekend, waarna op deze basis het gedeelte boven en onder de premiebijdragegrens wordt berekend en vervolgens die verhouding op het inkomen uit deeltijdarbeid wordt toegepast.

2)

Clausule 4, punten 1 en 2, van de op 6 juni 1997 gesloten raamovereenkomst inzake deeltijdarbeid die is opgenomen in de bijlage bij richtlijn 97/81/EG, en artikel 4 van richtlijn 2006/54 moeten aldus worden uitgelegd dat zij zich niet verzetten tegen een nationale regeling waarin voor de berekening van de hoogte van een bedrijfspensioen van een werknemer die zowel tijdvakken van voltijdwerk als tijdvakken van deeltijdwerk heeft volbracht, een uniform tewerkstellingspercentage voor de totale duur van het dienstverband is bepaald, voor zover deze methode voor de pensioenberekening niet in strijd is met de regel van de pro rata temporis. Het is aan de verwijzende rechterlijke instantie om na te gaan of dit het geval is.

3)

De artikelen 1 en 2 en artikel 6, lid 1, van richtlijn 2000/78/EG van de Raad van 27 november 2000 tot instelling van een algemeen kader voor gelijke behandeling in arbeid en beroep, moeten aldus worden uitgelegd dat zij zich niet verzetten tegen een nationale regeling die voorziet in een bedrijfspensioen ten belope van een bedrag overeenkomend met de verhouding tussen de duur van de diensttijd en de periode vanaf het begin van het dienstverband tot het bereiken van de pensioengerechtigde leeftijd van de wettelijke pensioenverzekering, en die een maximum stelt aan de dienstjaren die kunnen worden meegerekend.


(1)  PB C 350 van 26.9.2016.


Top