Choose the experimental features you want to try

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document 62015CN0140

    Zaak C-140/15 P: Hogere voorziening ingesteld op 24 maart 2015 door de Europese Commissie tegen het arrest van het Gerecht (Derde kamer) van 20 januari 2015 in zaak T-111/12, Koninkrijk Spanje/Europese Commissie

    PB C 155 van 11.5.2015, p. 19–19 (BG, ES, CS, DA, DE, ET, EL, EN, FR, HR, IT, LV, LT, HU, MT, NL, PL, PT, RO, SK, SL, FI, SV)

    11.5.2015   

    NL

    Publicatieblad van de Europese Unie

    C 155/19


    Hogere voorziening ingesteld op 24 maart 2015 door de Europese Commissie tegen het arrest van het Gerecht (Derde kamer) van 20 januari 2015 in zaak T-111/12, Koninkrijk Spanje/Europese Commissie

    (Zaak C-140/15 P)

    (2015/C 155/21)

    Procestaal: Spaans

    Partijen

    Rekwirante: Europese Commissie (vertegenwoordigers: D. Recchia en S. Pardo Quintillán, gemachtigden)

    Andere partij in de procedure: Koninkrijk Spanje

    Conclusies

    het arrest van het Gerecht van 20 januari 2015 in zaak T-111/12, Spanje/Commissie, vernietigen;

    de zaak terugverwijzen naar het Gerecht ter afdoening;

    het Koninkrijk Spanje verwijzen in de kosten.

    Middelen en voornaamste argumenten

    De hogere voorziening van de Commissie is gericht tegen het arrest van het Gerecht van 20 januari 2015 in zaak T-111/12. Bij dat arrest heeft het Gerecht besluit C(2011) 9990 van de Commissie van 22 december 2011 tot vermindering van de uit het Cohesiefonds toegekende bijstand voor een aantal projecten nietig verklaard.

    Ter ondersteuning van haar hogere voorziening voert de Commissie twee middelen aan. Volgens de Commissie heeft het Gerecht blijk gegeven van een onjuiste rechtsopvatting door te oordelen dat de Commissie het besluit om over te gaan tot financiële correcties binnen een bepaalde termijn dient vast te stellen, welke termijn wordt bepaald door de basishandeling die van kracht is ten tijde van de tussen de Commissie en de lidstaat gehouden hoorzitting. Subsidiair stelt de Commissie dat het Gerecht blijk heeft gegeven van een onjuiste rechtsopvatting door te oordelen dat de voor de Commissie geldende termijn voor het vaststellen van het besluit om over te gaan tot financiële correcties een dwingend voorgeschreven termijn is waarvan de overschrijding schending van een wezenlijk vormvoorschrift oplevert, zodat het na het verstrijken van de termijn vastgestelde besluit onrechtmatig wordt geacht.


    Top