Choose the experimental features you want to try

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document 62015CJ0127

    Arrest van het Hof (Derde kamer) van 8 december 2016.
    Verein für Konsumenteninformation tegen INKO, Inkasso GmbH.
    Verzoek van het Oberste Gerichtshof om een prejudiciële beslissing.
    Prejudiciële verwijzing – Richtlijn 2008/48/EG – Bescherming van de consument – Consumentenkrediet – Artikel 2, lid 2, onder j) – Afbetalingsregelingen – Kosteloos uitstel van betaling – Artikel 3, onder f) – Kredietbemiddelaars – Incassobureaus die handelen namens de kredietgevers.
    Zaak C-127/15.

    Court reports – general

    ECLI identifier: ECLI:EU:C:2016:934

    ARREST VAN HET HOF (Derde kamer)

    8 december 2016 ( *1 )

    „Prejudiciële verwijzing — Richtlijn 2008/48/EG — Bescherming van de consument — Consumentenkrediet — Artikel 2, lid 2, onder j) — Afbetalingsregelingen — Kosteloos uitstel van betaling — Artikel 3, onder f) — Kredietbemiddelaars — Incassobureaus die handelen namens de kredietgevers”

    In zaak C‑127/15,

    betreffende een verzoek om een prejudiciële beslissing krachtens artikel 267 VWEU, ingediend door het Oberste Gerichtshof (hoogste federale rechter in civiele en strafzaken, Oostenrijk) bij beslissing van 17 februari 2015, ingekomen bij het Hof op 12 maart 2015, in de procedure

    Verein für Konsumenteninformation

    tegen

    INKO, Inkasso GmbH,

    wijst

    HET HOF (Derde kamer),

    samengesteld als volgt: L. Bay Larsen, kamerpresident, M. Vilaras, J. Malenovský, M. Safjan (rapporteur) en D. Šváby, rechters,

    advocaat-generaal: E. Sharpston,

    griffier: C. Strömholm, administrateur,

    gezien de stukken en na de terechtzitting op 25 februari 2016,

    gelet op de opmerkingen ingediend door:

    de Verein für Konsumenteninformation, vertegenwoordigd door S. Langer, Rechtsanwalt,

    INKO, Inkasso GmbH, vertegenwoordigd door C. Rabl, Rechtsanwalt,

    de Duitse regering, vertegenwoordigd door T. Henze, M. Hellmann, J. Kemper en D. Kuon als gemachtigden,

    de Franse regering, vertegenwoordigd door D. Colas en S. Ghiandoni als gemachtigden,

    de Litouwse regering, vertegenwoordigd door K. Dieninis, D. Kriaučiūnas en J. Nasutavičienė als gemachtigden,

    de Europese Commissie, vertegenwoordigd door S. Grünheid en G. Goddin als gemachtigden,

    gehoord de conclusie van de advocaat-generaal ter terechtzitting van 21 juli 2016,

    het navolgende

    Arrest

    1

    Het verzoek om een prejudiciële beslissing betreft de uitlegging van artikel 2, onder j), en artikel 3, onder f), van richtlijn 2008/48/EG van het Europees Parlement en de Raad van 23 april 2008 inzake kredietovereenkomsten voor consumenten en tot intrekking van richtlijn 87/102/EEG van de Raad (PB 2008, L 133, blz. 66, met rectificaties in PB 2009, L 207, blz. 14; PB 2010, L 199, blz. 40, en PB 2011, L 234, blz. 46).

    2

    Dit verzoek is ingediend in het kader van een geding tussen de Verein für Konsumenteninformation (vereniging voor consumentenvoorlichting; hierna: „vereniging”) en INKO, Inkasso GmbH (hierna: „Inko”), betreffende een handelwijze van laatstgenoemde die erin bestaat dat zij met consumenten regelingen voor de afbetaling van schulden treft waarbij uitstel van betaling wordt verleend, zonder dat zij die consumenten precontractuele informatie heeft verstrekt.

    Toepasselijke bepalingen

    Unierecht

    3

    Overweging 24 van richtlijn 2008/48 luidt:

    „De consument moet uitgebreid worden geïnformeerd voordat hij de kredietovereenkomst sluit, ongeacht of bij de verkoop van het krediet een kredietbemiddelaar betrokken is. Daarom moeten de voorschriften inzake precontractuele informatie in het algemeen ook gelden voor kredietbemiddelaars. Indien leveranciers van goederen of diensten echter bij wijze van nevenactiviteit als kredietbemiddelaar optreden, dienen deze niet te worden belast met de juridische verplichting de precontractuele informatie overeenkomstig deze richtlijn te verstrekken. Leveranciers van goederen of diensten kunnen, bijvoorbeeld, als kredietbemiddelaars in een nevenfunctie worden beschouwd als zij bedrijfs- of beroepsmatig niet in hoofdzaak als kredietbemiddelaar optreden. In deze gevallen wordt toch nog een voldoende niveau van consumentenbescherming bereikt, aangezien de kredietgever er verantwoordelijk voor is dat de consument de volledige precontractuele informatie krijgt, hetzij van de bemiddelaar indien de kredietgever en de bemiddelaar dit overeenkomen, hetzij op een andere passende wijze.”

    4

    Artikel 2 van deze richtlijn, met als opschrift „Toepassingsgebied”, luidt:

    „1.   Deze richtlijn is van toepassing op kredietovereenkomsten.

    2.   Deze richtlijn is niet van toepassing op het volgende:

    [...]

    f)

    kredietovereenkomsten zonder rente en andere kosten, en kredietovereenkomsten waarbij het krediet binnen een termijn van drie maanden moet worden terugbetaald en slechts onbetekenende kosten worden aangerekend;

    [...]

    j)

    kredietovereenkomsten die voorzien in kosteloos uitstel van betaling van een bestaande schuld;

    [...]

    6.   De lidstaten mogen bepalen dat uitsluitend de artikelen 1 tot en met 4, de artikelen 6, 7 en 9, artikel 10, lid 1, lid 2, punten a) tot en met i), l) en r), en lid 4, de artikelen 11, 13 en 16 en de artikelen 18 tot en met 32 van toepassing zijn op kredietovereenkomsten die erin voorzien dat de kredietgever en de consument regelingen voor uitstel of aflossing treffen als de consument zijn verplichtingen op grond van de oorspronkelijke kredietovereenkomst niet is nagekomen, en:

    a)

    met deze regelingen een rechtsvordering tot ingebrekestelling zou kunnen worden vermeden, en

    b)

    de voorwaarden voor de consument daardoor niet ongunstiger worden dan voorwaarden van de oorspronkelijke kredietovereenkomst.

    [...]”

    5

    In artikel 3 van genoemde richtlijn, met als opschrift „Definities”, wordt bepaald:

    „In deze richtlijn wordt verstaan onder:

    [...]

    b)

    ‚kredietgever’: een natuurlijk persoon of rechtspersoon die in het kader van de uitoefening van zijn bedrijfs- of beroepsactiviteiten krediet verleent of toezegt;

    c)

    ‚kredietovereenkomst’: een overeenkomst waarbij een kredietgever aan een consument krediet verleent of toezegt in de vorm van uitstel van betaling, een lening of een andere, soortgelijke betalingsfaciliteit, met uitzondering van overeenkomsten voor doorlopende dienstverlening en doorlopende levering van dezelfde goederen, waarbij de consument, zolang de diensten c.q. goederen worden geleverd, de kosten daarvan in termijnen betaalt;

    [...]

    f)

    ‚kredietbemiddelaar’: een natuurlijk persoon of rechtspersoon die niet optreedt als kredietgever en die in het kader van zijn bedrijfs- of beroepsactiviteiten tegen een vergoeding in de vorm van geld of een andere overeengekomen financiële beloning:

    i)

    aan consumenten kredietovereenkomsten voorstelt of aanbiedt;

    ii)

    consumenten anderszins dan onder i) bedoeld, bijstaat bij de voorbereiding van het sluiten van andere dan de onder i) bedoelde kredietovereenkomsten, of

    iii)

    namens de kredietgever met consumenten kredietovereenkomsten sluit;

    g)

    ‚totale kosten van het krediet voor de consument’: alle kosten, met inbegrip van rente, commissielonen, belastingen en vergoedingen van welke aard ook, die de consument in verband met de kredietovereenkomst moet betalen en die de kredietgever bekend zijn, met uitzondering van notariskosten; dit omvat ook de kosten in verband met nevendiensten met betrekking tot de kredietovereenkomst, met name verzekeringspremies, indien, daarenboven, het sluiten van een dienstencontract verplicht is om het krediet, in voorkomend geval op de geadverteerde voorwaarden, te verkrijgen;

    h)

    ‚het totale door de consument te betalen bedrag’: de som van het totale kredietbedrag en de totale kosten van het krediet voor de consument;

    i)

    ‚jaarlijks kostenpercentage’: de totale kosten van het krediet voor de consument, uitgedrukt in een percentage op jaarbasis van het totale kredietbedrag, indien toepasselijk te vermeerderen met de kosten bedoeld in artikel 19, lid 2;

    [...]”

    6

    Artikel 5 van richtlijn 2008/48, met als opschrift „Precontractuele informatie”, bepaalt in lid 1:

    „Geruime tijd voordat de consument door een kredietovereenkomst of een aanbod wordt gebonden, verstrekt de kredietgever en, in voorkomend geval, de kredietbemiddelaar, op basis van de door de kredietgever aangeboden kredietvoorwaarden en, in voorkomend geval, de door de consument kenbaar gemaakte voorkeur en verstrekte informatie, de consument de nodige informatie om verschillende aanbiedingen te kunnen vergelijken en zo een geïnformeerd besluit te kunnen nemen over het sluiten van een kredietovereenkomst. [...]”

    7

    Artikel 6 van deze richtlijn, met als opschrift „Voorschriften inzake precontractuele informatie voor bepaalde kredietovereenkomsten in de vorm van een geoorloofde debetstand op een rekening en voor bepaalde kredietovereenkomsten”, bepaalt in lid 1:

    „Geruime tijd voordat de consument door een kredietovereenkomst of een aanbod voor een kredietovereenkomst in de zin van artikel 2, lid 3, 5 of 6, wordt gebonden, verstrekt de kredietgever en, in voorkomend geval, de kredietbemiddelaar, op basis van de door de kredietgever aangeboden kredietvoorwaarden en, in voorkomend geval, de door de consument kenbaar gemaakte voorkeur en verstrekte informatie, de consument de nodige informatie om verschillende aanbiedingen te kunnen vergelijken en zo een geïnformeerd besluit te kunnen nemen over het sluiten van een kredietovereenkomst.

    [...]”

    8

    Artikel 7 van voornoemde richtlijn, met als opschrift „Vrijstellingen van de plicht tot het verstrekken van precontractuele informatie”, luidt:

    „De artikelen 5 en 6 zijn niet van toepassing op leveranciers van goederen of aanbieders van diensten die bij wijze van nevenactiviteit als kredietbemiddelaar optreden. Dit doet geenszins af aan de verplichting van de kredietgever ervoor te zorgen dat de consument de in die artikelen bedoelde precontractuele informatie ontvangt.”

    9

    Artikel 21 van dezelfde richtlijn, met als opschrift „Bepaalde verplichtingen van kredietbemiddelaars tegenover consumenten”, luidt:

    „De lidstaten zorgen ervoor dat:

    a)

    de kredietmakelaar in reclame en in voor de consument bestemde documenten de omvang van zijn volmacht vermeldt, en met name of hij exclusief met één of meer kredietgevers dan wel als onafhankelijk makelaar werkt;

    b)

    in voorkomend geval, het bedrag van de vergoeding die de consument aan de kredietbemiddelaar dient te betalen voor zijn dienstverlening, kenbaar wordt gemaakt aan de consument en voor de sluiting van de kredietovereenkomst op papier of een andere duurzame drager tussen de consument en de kredietbemiddelaar wordt overeengekomen;

    c)

    in voorkomend geval, de vergoeding die de consument aan de kredietbemiddelaar dient te betalen voor zijn dienstverlening door de kredietbemiddelaar wordt meegedeeld aan de kredietgever, teneinde het jaarlijkse kostenpercentage te kunnen berekenen.”

    Oostenrijks recht

    10

    § 6 van het Verbraucherkreditgesetz (wet betreffende het consumentenkrediet) van 20 mei 2010 (BGBl. I, 28/2010; hierna: „VKrG”) bepaalt:

    „1.   Geruime tijd voordat de consument door een kredietovereenkomst of een aanbod wordt gebonden, verstrekt de kredietgever op basis van de door de kredietgever aangeboden kredietvoorwaarden en, in voorkomend geval, de door de consument kenbaar gemaakte voorkeur en verstrekte informatie, de consument de nodige informatie om verschillende aanbiedingen te kunnen vergelijken en zo een geïnformeerd besluit te kunnen nemen over het sluiten van een kredietovereenkomst. Die informatie wordt op papier of op een andere duurzame drager verstrekt en bevat inzonderheid de volgende gegevens:

    1)

    het soort krediet;

    [...]

    3)

    het totale kredietbedrag en de voorwaarden voor kredietopneming;

    4)

    de duur van de kredietovereenkomst;

    [...]

    7)

    het jaarlijkse kostenpercentage en het totale door de consument te betalen bedrag, aan de hand van een representatief voorbeeld en met vermelding van alle voor de berekening van dit percentage gebruikte hypothesen, overeenkomstig § 27; [...]

    [...]

    8.   De in de leden l tot en met 7 neergelegde informatieverplichtingen gelden ook voor een kredietbemiddelaar, tenzij deze een leverancier van goederen of aanbieder van diensten is die slechts bij wijze van nevenactiviteit bij de kredietbemiddeling betrokken is.”

    11

    In § 25 VKrG wordt bepaald:

    „1.   Op overeenkomsten waarbij een ondernemer aan een consument onder bezwarende titel uitstel van betaling of een andere betalingsfaciliteit verleent, zijn de bepalingen van afdeling 2 [...] van toepassing. [...]

    2.   [...] De contante prijs en het goed of de dienst moeten ook worden vermeld in de precontractuele informatie (§ 6, lid 1) [...].”

    12

    § 1000, lid 1, van het Allgemeine Bürgerliche Gesetzbuch (algemeen burgerlijk wetboek) bepaalt:

    „Tenzij bij wettelijk voorschrift anders is bepaald, bedraagt de rente die zonder bepaling van de hoogte ervan is overeengekomen of die wettelijk verschuldigd is, vier procent per jaar.”

    13

    § 1333 van dit wetboek luidt:

    „1.   De schade die de schuldeiser ten gevolge van de te late betaling van een geldvordering door de schuldenaar heeft geleden, wordt vergoed door de wettelijke rente (§ 1000, lid 1).

    2.   Naast de wettelijke rente kan de schuldeiser ook de vergoeding vorderen van andere schade die hij door toedoen van de schuldenaar heeft geleden, met name de noodzakelijke kosten van doelmatige buitengerechtelijke invorderings- of inningsmaatregelen, voor zover deze in een redelijke verhouding staan tot de betrokken vordering.”

    Hoofdgeding en prejudiciële vragen

    14

    De vereniging is krachtens de Oostenrijkse wetgeving bevoegd om collectieve verbodsacties in te stellen teneinde de belangen van de consumenten te beschermen.

    15

    Inko exploiteert een incassobureau. In het kader van haar activiteiten zendt zij schuldenaren voor rekening van schuldeisers ingebrekestellingen waarin zij melding maakt van het bedrag van de uitstaande vordering, inclusief de verschenen rente en haar eigen inningskosten. Zij verzoekt de schuldenaren om ofwel hun schuld binnen drie dagen te vereffenen ofwel een voorgedrukt formulier in te vullen waarbij zij instemmen met een afbetalingsplan voor hun schuld, en dit formulier aan haar terug te bezorgen. Door formeel hun instemming te betuigen, erkennen de schuldenaren het bestaan van de vordering, „inclusief de voor de duur van de uiteindelijke looptijd te berekenen dossierkosten en rente”. Zij verbinden zich ertoe hun schuld in maandelijkse termijnen ten belope van een vastgesteld bedrag overeenkomstig het voornoemde plan te voldoen, waarbij de gedane betalingen eerst in mindering worden gebracht op de kosten van Inko en vervolgens op de vordering en op de rente.

    16

    De vereniging heeft bij het Handelsgericht Wien (rechtbank van koophandel Wenen, Oostenrijk) een vordering ingesteld die ertoe strekt dat aan Inko een verbod wordt opgelegd om met consumenten regelingen voor de terugbetaling van schulden te treffen waarbij uitstel van betaling wordt verleend zonder dat voorafgaandelijk de in § 6 VKrG bedoelde informatie wordt verstrekt.

    17

    Bij beslissing van 14 november 2013 heeft deze rechterlijke instantie de vordering van de vereniging toegewezen.

    18

    Tegen deze beslissing werd hoger beroep ingesteld bij het Oberlandesgericht Wien (hoogste rechterlijke instantie van de deelstaat Wenen, Oostenrijk), die haar bij arrest van 30 juli 2014 gedeeltelijk heeft gewijzigd.

    19

    Zowel de vereniging als Inko heeft tegen dit arrest een beroep in Revision ingesteld bij de verwijzende rechter.

    20

    De verwijzende rechter merkt op dat een incassobureau als Inko bedrijfsmatig handelt en een vergoeding voor zijn werkzaamheden ontvangt door diverse kosten in rekening te brengen. Het biedt de schuldenaren in naam van de schuldeisers aan om regelingen te treffen die voorzien in uitstel van betaling of in een herschikking van de terugbetalingen.

    21

    Blijkens de verwijzingsbeslissing bestaat het ondernemingsdoel van Inko hoofdzakelijk in de inning van vorderingen. Tegen die achtergrond wenst de verwijzende rechter te vernemen of een incassobureau als Inko, waarvan de activiteiten als kredietbemiddelaar slechts van ondergeschikt belang zijn ten opzichte van zijn andere beroepsactiviteiten, die het in hoofdzaak uitoefent, kan worden aangemerkt als een „kredietbemiddelaar” in de zin van artikel 3, onder f), van richtlijn 2008/48.

    22

    Aangaande de financiële consequenties die de Oostenrijkse regelgeving aan de niet-tijdige voldoening van een schuld verbindt, merkt de verwijzende rechter op dat de schuldenaar niet alleen verplicht is de wettelijke interesten tegen een rentevoet van 4 % te betalen, maar ook de overige schade te vergoeden die de schuldeiser heeft geleden, daaronder begrepen de schade die verband houdt met de kosten voor de inning van de vordering, voor zover deze kosten evenredig zijn.

    23

    Blijkens de verwijzingsbeslissing heeft de vereniging niet aangetoond dat de bedragen van de interesten en kosten die Inko aan de in verzuim gekomen kredietnemers in rekening brengt, hoger zijn dan de bedragen waarop de schuldeisers krachtens de Oostenrijkse wetgeving recht hebben wanneer zij aan dergelijke schuldenaren uitstel van betaling verlenen.

    24

    De verwijzende rechter wenst dan ook te vernemen of de door Inko met de consumenten getroffen afbetalingsregelingen, waarbij uitstel van betaling wordt verleend, kunnen worden geacht „kosteloos” te zijn in de zin van artikel 2, lid 2, onder j), van richtlijn 2008/48 en derhalve buiten de werkingssfeer van deze richtlijn te vallen.

    25

    Daarop heeft het Oberste Gerichtshof (hoogste federale rechter in civiele en strafzaken, Oostenrijk) de behandeling van de zaak geschorst en het Hof verzocht om een prejudiciële beslissing over de volgende vragen:

    „1)

    Is een incassobureau dat in het kader van de bedrijfsmatige inning van vorderingen namens zijn opdrachtgevers overeenkomsten inzake betaling in termijnen aanbiedt aan de schuldenaren van deze opdrachtgevers en voor zijn werkzaamheden kosten in rekening brengt die uiteindelijk door de schuldenaren dienen te worden betaald, aan te merken als een ‚kredietbemiddelaar’ in de zin van artikel 3, onder f), van richtlijn 2008/48?

    2)

    Indien de eerste vraag bevestigend wordt beantwoord:

    Is een overeenkomst inzake betaling in termijnen die na bemiddeling van een incassobureau tot stand komt tussen een schuldenaar en diens schuldeiser, een ‚kosteloos uitstel van betaling’ in de zin van artikel 2, lid 2, onder j), van richtlijn 2008/48, indien de schuldenaar zich daarin slechts verbindt tot betaling van de uitstaande schuld en van de rente en kosten die hij ter zake van zijn betalingsverzuim toch al had moeten betalen op grond van de wet, dus ook zonder een dergelijke overeenkomst?”

    Prejudiciële vragen

    Tweede prejudiciële vraag

    26

    Met zijn tweede vraag, die in de eerste plaats dient te worden onderzocht, wenst de verwijzende rechter in wezen te vernemen of artikel 2, lid 2, onder j), van richtlijn 2008/48 aldus moet worden uitgelegd dat een regeling voor de afbetaling van een krediet, die na het intreden van het verzuim van de consument tussen deze en de kredietgever wordt getroffen door bemiddeling van een incassobureau, „kosteloos” is in de zin van die bepaling, wanneer de consument zich er bij die regeling toe verbindt het volledige bedrag van dat krediet terug te betalen alsook de interesten en kosten te betalen die hij zonder die regeling op grond van de nationale regelgeving had moeten betalen.

    27

    Ter beantwoording van deze vraag zij vooraf opgemerkt dat richtlijn 2008/48 ter zake van het consumentenkrediet op een aantal kerngebieden een volledige en dwingende harmonisatie tot stand brengt die nodig wordt geacht om te waarborgen dat alle consumenten in de Europese Unie een hoog en gelijkwaardig niveau van bescherming van hun belangen genieten, en om de totstandkoming van een goed functionerende interne markt voor consumentenkrediet te vergemakkelijken (zie arrest van 18 december 2014, CA Consumer Finance, C‑449/13, EU:C:2014:2464, punt 21).

    28

    Deze richtlijn is overeenkomstig artikel 2, lid 1, ervan van toepassing op kredietovereenkomsten, met uitzondering van onder meer – aldus artikel 2, lid 2, onder j) – kredietovereenkomsten die voorzien in kosteloos uitstel van betaling van een bestaande schuld.

    29

    Om te beginnen wordt het begrip „kredietovereenkomst” in artikel 3, onder c), van richtlijn 2008/48 gedefinieerd als een overeenkomst waarbij een kredietgever aan een consument krediet verleent of toezegt in de vorm van uitstel van betaling, een lening of een andere, soortgelijke betalingsfaciliteit, met uitzondering van overeenkomsten voor doorlopende dienstverlening en doorlopende levering van dezelfde goederen, waarbij de consument, zolang de diensten respectievelijk goederen worden geleverd, de kosten daarvan in termijnen betaalt.

    30

    Vastgesteld dient te worden dat het in die bepaling gedefinieerde begrip „kredietovereenkomst” bijzonder ruim is en zich uitstrekt tot een regeling als die welke in het hoofdgeding aan de orde is, die voorziet in een herschikking van de terugbetalingen ter zake van een bestaande schuld.

    31

    In dit verband blijkt uitdrukkelijk uit artikel 2, lid 6, van richtlijn 2008/48 dat deze in beginsel van toepassing is op overeenkomsten krachtens welke tussen kredietgever en consument een regeling voor uitstel of aflossing wordt getroffen als de consument zijn verplichtingen op grond van de oorspronkelijke kredietovereenkomst niet is nagekomen.

    32

    Bijgevolg moet een dergelijke regeling, die ofwel rechtstreeks door de kredietgever ofwel door een namens hem optredende kredietbemiddelaar met de consument wordt getroffen, worden aangemerkt als een „kredietovereenkomst” in de zin van artikel 3, onder c), van die richtlijn, onverminderd de afwijkingen waarin artikel 2, lid 2, ervan voorziet.

    33

    Voorts moet worden beoordeeld of een dergelijke overeenkomst „kosteloos” is in de zin van artikel 2, lid 2, onder j), van dezelfde richtlijn, wanneer de consument zich ertoe verbindt het volledige bedrag van het krediet terug te betalen alsook de interesten en kosten te betalen die hij zonder die overeenkomst op grond van de nationale regelgeving had moeten betalen.

    34

    Hoewel richtlijn 2008/48 geen specifieke definitie van het begrip „kosten” bevat, zij opgemerkt dat tot de totale kosten van het krediet voor de consument volgens artikel 3, onder g), van deze richtlijn alle kosten behoren die de consument in verband met de kredietovereenkomst moet betalen en die de kredietgever bekend zijn (zie arrest van 21 april 2016, Radlinger en Radlingerová, C‑377/14, EU:C:2016:283, punt 84).

    35

    De bijzonder ruime definities van het begrip „kredietovereenkomst” in de zin van artikel 3, onder c), van richtlijn 2008/48 en van het begrip „totale kosten van het krediet voor de consument” in de zin van artikel 3, onder g), van deze richtlijn beantwoorden aan het in punt 27 van het onderhavige arrest in herinnering gebrachte doel van deze richtlijn, doordat zij het mogelijk maken een uitgebreide bescherming van de consumenten te waarborgen.

    36

    Evenzo moet elke beperking van de werkingssfeer van dezelfde richtlijn op grond van artikel 2, lid 2, ervan worden uitgelegd in het licht van dat doel.

    37

    Wanneer de consument zich er bij een regeling die voorziet in nieuwe betalingsvoorwaarden ter zake van een bestaande schuld, toe verbindt om niet alleen het volledige bedrag van het krediet terug te betalen, maar tevens interesten of kosten te betalen die niet zijn vermeld in de oorspronkelijke overeenkomst op grond waarvan het niet-terugbetaalde krediet is verleend, kan die regeling dan ook niet worden geacht „kosteloos” te zijn in de zin van artikel 2, lid 2, onder j), van richtlijn 2008/48.

    38

    In casu blijkt uit de verwijzingsbeslissing dat de regelingen voor de afbetaling van een krediet die door Inko worden aangeboden aan de in verzuim gekomen consumenten, bepalen dat deze zich ertoe verbinden hun schuld in maandelijkse termijnen te voldoen, waarbij de gedane betalingen eerst in mindering worden gebracht op de kosten van Inko en vervolgens op het uitstaande bedrag van de vordering en op de rente.

    39

    Dergelijke regelingen, waarbij aan de consument de verplichting wordt opgelegd de kosten van een incassobureau – in dit geval Inko – te betalen, welke kosten niet zijn vermeld in de oorspronkelijke kredietovereenkomst, kunnen niet worden geacht te voorzien in „kosteloos” uitstel van betaling in de zin van artikel 2, lid 2, onder j), van richtlijn 2008/48.

    40

    Gelet op de in punt 27 van dit arrest genoemde doelstelling, die erin bestaat te waarborgen dat alle consumenten een hoog niveau van bescherming van hun belangen genieten, wordt aan deze vaststelling niet afgedaan door de gecumuleerde bedragen van de interesten en de kosten waarin die regelingen voorzien, zelfs niet indien deze bedragen niet hoger zijn dan die welke zonder regeling tussen de partijen opeisbaar zouden zijn op grond van de nationale regelgeving die van toepassing is nadat een betalingsachterstand is ontstaan.

    41

    Gelet op een en ander dient op de tweede prejudiciële vraag te worden geantwoord dat artikel 2, lid 2, onder j), van richtlijn 2008/48 aldus moet worden uitgelegd dat een regeling voor de afbetaling van een krediet, die na het intreden van het verzuim van de consument tussen deze en de kredietgever wordt getroffen door bemiddeling van een incassobureau, niet „kosteloos” is in de zin van die bepaling, wanneer de consument zich er bij die regeling toe verbindt het volledige bedrag van dat krediet terug te betalen alsook interesten of kosten te betalen die niet zijn vermeld in de oorspronkelijke overeenkomst op grond waarvan dat krediet is verleend.

    Eerste prejudiciële vraag

    42

    Met zijn eerste vraag, die in de tweede plaats dient te worden onderzocht, wenst de verwijzende rechter in wezen te vernemen of artikel 3, onder f), en artikel 7 van richtlijn 2008/48 aldus moeten worden uitgelegd dat een incassobureau dat namens een kredietgever een regeling voor de afbetaling van een niet-terugbetaald krediet treft, maar slechts bij wijze van nevenactiviteit als kredietbemiddelaar optreedt, moet worden aangemerkt als een „kredietbemiddelaar” in de zin van het genoemde artikel 3, onder f), en moet worden geacht te zijn onderworpen aan de in de artikelen 5 en 6 van die richtlijn neergelegde verplichting om de consument precontractuele informatie te verstrekken.

    43

    Dienaangaande zij eraan herinnerd dat een „kredietbemiddelaar” volgens artikel 3, onder f), een natuurlijke persoon of rechtspersoon is die niet optreedt als kredietgever en die in het kader van zijn bedrijfs- of beroepsactiviteiten – tegen een vergoeding in de vorm van geld of een andere overeengekomen financiële beloning – aan consumenten kredietovereenkomsten voorstelt of aanbiedt, consumenten bijstaat bij de voorbereiding van het sluiten van kredietovereenkomsten, of namens de kredietgever met consumenten kredietovereenkomsten sluit.

    44

    Een incassobureau als Inko, dat namens een kredietgever handelt met het oog op het treffen van een regeling voor de afbetaling van een niet-terugbetaald krediet, waarbij de consument zich ertoe verbindt het volledige bedrag van het krediet terug te betalen alsook interesten en kosten te betalen, moet dan ook worden aangemerkt als een „kredietbemiddelaar” in de zin van voornoemde bepaling.

    45

    Het hoofdgeding betreft de vraag of een incassobureau als Inko bij de uitoefening van zijn activiteiten als kredietbemiddelaar gehouden is de consumenten de precontractuele informatie te verstrekken als bedoeld in § 6 VKrG, waarbij artikel 5 van richtlijn 2008/48 is omgezet in het Oostenrijkse recht.

    46

    Dienaangaande zij opgemerkt dat kredietbemiddelaars in beginsel onderworpen zijn aan de in de artikelen 5 en 6 van deze richtlijn neergelegde verplichting om de consumenten precontractuele informatie te verstrekken.

    47

    Op grond van artikel 7, eerste volzin, van richtlijn 2008/48 zijn leveranciers van goederen of aanbieders van diensten die bij wijze van nevenactiviteit als kredietbemiddelaar optreden, evenwel niet aan deze verplichting onderworpen. In dit verband kunnen deze leveranciers of aanbieders volgens overweging 24 van deze richtlijn bijvoorbeeld als kredietbemiddelaars in een nevenfunctie worden beschouwd als zij bedrijfs- of beroepsmatig niet in hoofdzaak als kredietbemiddelaar optreden.

    48

    Het staat aan de verwijzende rechter om na te gaan of de betrokken kredietbemiddelaar, gelet op alle omstandigheden van het hoofdgeding en met name het hoofddoel van zijn activiteiten, kan worden geacht bij wijze van nevenactiviteit als kredietbemiddelaar op te treden in de zin van artikel 7, eerste volzin, van richtlijn 2008/48.

    49

    Tegelijk zij opgemerkt dat de eventueel aan kredietbemiddelaars toegestane uitzondering op de verplichting om de consumenten precontractuele informatie te verstrekken, geen invloed heeft op het begrip „kredietbemiddelaar” in de zin van artikel 3, onder f), van richtlijn 2008/48, maar enkel tot gevolg heeft dat personen die slechts bij wijze van nevenactiviteit als kredietbemiddelaar optreden, niet zijn onderworpen aan de in de artikelen 5 en 6 van deze richtlijn neergelegde verplichting om precontractuele informatie te verstrekken, terwijl de overige bepalingen van die richtlijn – met name artikel 21 ervan, dat betrekking heeft op bepaalde verplichtingen van kredietbemiddelaars tegenover consumenten – op die personen van toepassing blijven.

    50

    Die uitzondering doet evenmin afbreuk aan het door richtlijn 2008/48 geboden niveau van consumentenbescherming.

    51

    In dit verband draagt de bij de artikelen 5 en 6 van deze richtlijn aan de kredietgever en in voorkomend geval de kredietbemiddelaar opgelegde verplichting om de consument precontractuele informatie te verstrekken – zoals de advocaat-generaal in de punten 28 tot en met 30 van haar conclusie in wezen heeft opgemerkt – bij aan de verwezenlijking van de in punt 27 van dit arrest bedoelde doelstelling, die erin bestaat te waarborgen dat alle consumenten een hoog niveau van bescherming van hun belangen genieten (zie in die zin arresten van 18 december 2014, CA Consumer Finance, C‑449/13, EU:C:2014:2464, punt 21, en 21 april 2016, Radlinger en Radlingerová, C‑377/14, EU:C:2016:283, punt 61).

    52

    Zoals blijkt uit artikel 7, tweede volzin, van richtlijn 2008/48, gelezen in het licht van overweging 24 ervan, doet de in artikel 7, eerste volzin, van deze richtlijn neergelegde uitzondering voor leveranciers van goederen of aanbieders van diensten die bij wijze van nevenactiviteit als kredietbemiddelaar optreden, niet af aan de verplichting van de kredietgever ervoor te zorgen dat de consument de in de artikelen 5 en 6 van die richtlijn bedoelde precontractuele informatie ontvangt.

    53

    Gelet op een en ander dient op de eerste prejudiciële vraag te worden geantwoord dat artikel 3, onder f), en artikel 7 van richtlijn 2008/48 aldus moeten worden uitgelegd dat een incassobureau dat namens een kredietgever een regeling voor de afbetaling van een niet-terugbetaald krediet treft, maar slechts bij wijze van nevenactiviteit als kredietbemiddelaar optreedt, hetgeen aan de verwijzende rechter staat om na te gaan, moet worden aangemerkt als een „kredietbemiddelaar” in de zin van het genoemde artikel 3, onder f), en niet onderworpen is aan de in de artikelen 5 en 6 van die richtlijn neergelegde verplichting om de consument precontractuele informatie te verstrekken.

    Kosten

    54

    Ten aanzien van de partijen in het hoofdgeding is de procedure als een aldaar gerezen incident te beschouwen, zodat de verwijzende rechter over de kosten heeft te beslissen. De door anderen wegens indiening van hun opmerkingen bij het Hof gemaakte kosten komen niet voor vergoeding in aanmerking.

     

    Het Hof (Derde kamer) verklaart voor recht:

     

    1)

    Artikel 2, lid 2, onder j), van richtlijn 2008/48/EG van het Europees Parlement en de Raad van 23 april 2008 inzake kredietovereenkomsten voor consumenten en tot intrekking van richtlijn 87/102/EEG van de Raad moet aldus worden uitgelegd dat een regeling voor de afbetaling van een krediet, die na het intreden van het verzuim van de consument tussen deze en de kredietgever wordt getroffen door bemiddeling van een incassobureau, niet „kosteloos” is in de zin van die bepaling, wanneer de consument zich er bij die regeling toe verbindt het volledige bedrag van dat krediet terug te betalen alsook interesten of kosten te betalen die niet zijn vermeld in de oorspronkelijke overeenkomst op grond waarvan dat krediet is verleend.

     

    2)

    Artikel 3, onder f), en artikel 7 van richtlijn 2008/48 moeten aldus worden uitgelegd dat een incassobureau dat namens een kredietgever een regeling voor de afbetaling van een niet-terugbetaald krediet treft, maar slechts bij wijze van nevenactiviteit als kredietbemiddelaar optreedt, hetgeen aan de verwijzende rechter staat om na te gaan, moet worden aangemerkt als een „kredietbemiddelaar” in de zin van het genoemde artikel 3, onder f), en niet onderworpen is aan de in de artikelen 5 en 6 van die richtlijn neergelegde verplichting om de consument precontractuele informatie te verstrekken.

     

    ondertekeningen


    ( *1 ) Procestaal: Duits.

    Top