EUR-Lex Access to European Union law

Back to EUR-Lex homepage

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document 62014TJ0353

Arrest van het Gerecht (Achtste kamer) van 15 september 2016 (Uittreksels).
Italiaanse Republiek tegen Europese Commissie.
Regeling van het taalgebruik – Aankondigingen van algemene vergelijkende onderzoeken voor de aanwerving van administrateurs – Keuze van de tweede taal uit drie talen – Verordening nr. 1 – Artikelen 1 quinquies, lid 1, 27 en 28, onder f), van het Statuut – Discriminatieverbod – Evenredigheid.
Zaken T-353/14 en T-17/15.

Court reports – general

ECLI identifier: ECLI:EU:T:2016:495

T‑353/14T‑17/1562014TJ0353EU:T:2016:4950001111616TARREST VAN HET GERECHT (Achtste kamer)15 september 2016 (

*1

)

„Regeling van het taalgebruik — Aankondigingen van algemene vergelijkende onderzoeken voor de aanwerving van administrateurs — Keuze van de tweede taal uit drie talen — Verordening nr. 1 — Artikelen 1 quinquies, lid 1, 27 en 28, onder f), van het Statuut — Discriminatieverbod — Evenredigheid”

In de zaken T‑353/14 en T‑17/15,

Italiaanse Republiek, vertegenwoordigd door G. Palmieri als gemachtigde, bijgestaan door P. Gentili, avvocato dello Stato,

verzoekster,

ondersteund door

Republiek Litouwen, vertegenwoordigd door D. Kriaučiūnas en V. Čepaitė als gemachtigden,

interveniënte in zaak T‑17/15,

tegen

Europese Commissie, aanvankelijk vertegenwoordigd door, in de zaken T‑353/14 en T‑17/15, J. Currall en G. Gattinara en, in zaak T‑17/15, F. Simonetti, vervolgens door G. Gattinara en F. Simonetti als gemachtigden,

verweerster,

betreffende, in zaak T‑353/14, een verzoek gebaseerd op artikel 263 VWEU en strekkende tot nietigverklaring van de aankondiging van algemeen vergelijkend onderzoek EPSO/AD/276/14, voor de vorming van een reserve voor de aanwerving van administrateurs (PB 2014, C 74 A, blz. 4), en, in zaak T‑17/15, een verzoek gebaseerd op artikel 263 VWEU en strekkende tot nietigverklaring van aankondiging van algemeen vergelijkend onderzoek EPSO/AD/294/14, voor de vaststelling van een reservelijst van administrateurs op het gebied van gegevensbescherming voor de Europese Toezichthouder voor gegevensbescherming (PB 2014, C 391 A, blz. 1),

wijst

HET GERECHT (Achtste kamer),

samengesteld als volgt: D. Gratsias (rapporteur), president, M. Kancheva en C. Wetter, rechters,

griffier: J. Palacio González, hoofdadministrateur,

gezien de stukken en na de terechtzitting op 17 maart 2016,

het navolgende

Arrest ( 1 )

Voorgeschiedenis van het geding

1

Het Europees Bureau voor personeelsselectie (EPSO) is een interinstitutioneel orgaan, opgericht bij besluit 2002/620/EG van het Europees Parlement, de Raad, de Commissie, het Hof van Justitie, de Rekenkamer, het Economisch en Sociaal Comité, het Comité van de Regio’s en de Europese Ombudsman van 25 juli 2002, betreffende de oprichting van EPSO (PB 2002, L 197, blz. 53). Krachtens artikel 2, derde alinea, van het Statuut van de ambtenaren van de Europese Unie (hierna: „Statuut”), in de versie vóór verordening (EG, Euratom) nr. 723/2004 van de Raad van 22 maart 2004 tot wijziging van het Statuut (PB 2004, L 124, blz. 1), hebben de instellingen die dat besluit hebben ondertekend, in artikel 2, lid 1, daarvan de uitoefening van de selectiebevoegdheden die krachtens artikel 30, eerste alinea, van het Statuut en bijlage III bij het Statuut toekomen aan hun tot aanstelling bevoegde gezag, toevertrouwd aan EPSO. Bovendien kan EPSO volgens artikel 2, lid 2, van dat besluit de in lid 1 bedoelde bevoegdheden ook uitoefenen wanneer deze toekomen aan het tot aanstelling bevoegde gezag van een van de organen of agentschappen die bij het Verdrag of krachtens het afgeleide recht zijn opgericht, wanneer het betrokken orgaan of agentschap daarom verzoekt. Artikel 4 van dat besluit bepaalt dat overeenkomstig artikel 91 bis van het Statuut, verzoeken en klachten die betrekking hebben op de uitoefening van de aan EPSO verleende bevoegdheden, bij EPSO dienen te worden ingediend. Beroepen op dit gebied worden tegen de Europese Commissie gericht.

2

Op 1 maart 2014 heeft EPSO in het Publicatieblad van de Europese Unie (PB 2014, C 60 A, blz. 1) de algemene bepalingen betreffende algemene vergelijkende onderzoeken (hierna: „algemene bepalingen”) bekendgemaakt.

3

In punt 1.3 van de algemene bepalingen, „Toelatingsvoorwaarden”, wordt onder het punt „Talenkennis” aangegeven:

„Afhankelijk van het vergelijkend onderzoek, moet u uw kennis van de officiële EU-talen aantonen. De algemene regel is dat u een grondige kennis moet bezitten van één officiële EU-taal en voldoende kennis van een andere EU-taal. In de aankondiging van het vergelijkend onderzoek (in het bijzonder voor linguïsten) kunnen echter meer specifieke eisen worden opgenomen. Tenzij in de aankondiging van vergelijkend onderzoek anders is bepaald, is de keuze van de tweede taal normaliter beperkt tot het Engels, het Frans of het Duits.”

4

In voetnoot 7 van de algemene bepalingen wordt gepreciseerd dat „overeenkomstig de uitspraak van het [Hof van Justitie] in zaak C‑566/10 P, Italië/Commissie, de instellingen [van de Europese Unie] verplicht zijn redenen op te geven voor de beperking van het aantal officiële EU-talen dat als tweede taal kan worden gekozen”.

5

Voorts wordt in punt 1.3 van de algemene bepalingen het volgende aangegeven:

„Bij de organisatie van algemene vergelijkende onderzoeken past EPSO de op 15 mei 2013 door het college van administratiehoofden goedgekeurde algemene richtsnoeren toe voor het gebruik van talen bij vergelijkende onderzoeken van EPSO.

Binnen de EU-instellingen worden reeds geruime tijd voor de interne communicatie voornamelijk het Engels, het Frans en het Duits gebruikt. Dat zijn ook de talen waaraan het meeste behoefte is voor de externe communicatie en de behandeling van dossiers.

De selectie van de tweede talen voor vergelijkende onderzoeken is gebaseerd op het belang van de dienst: nieuwe personeelsleden moeten onmiddellijk operationeel zijn en in hun dagelijks werk doeltreffend kunnen communiceren, anders zou het functioneren van de instellingen ernstig worden belemmerd.

Om ervoor te zorgen dat alle kandidaten gelijk worden behandeld, moet iedereen – ook degenen wier eerste taal een van deze drie talen is – bepaalde toetsen afleggen in zijn of haar tweede taal, waarbij uit deze drie talen kan worden gekozen. Door de specifieke vaardigheden op deze manier te toetsen, kunnen de instellingen nagaan of kandidaten in staat zijn onmiddellijk te functioneren in een omgeving die nauw aansluit bij de dagelijkse werksituatie in de EU-instellingen. Dit doet geen afbreuk aan de mogelijkheid later een taalopleiding te volgen om in een derde taal te kunnen werken, zoals bedoeld in artikel 45, lid 2, van het Statuut.

[...]”

6

Volgens voetnoot 8 van de algemene bepalingen zijn de in punt 5 hierboven genoemde richtsnoeren als bijlage daarbij opgenomen (bijlage 2).

7

In punt 2.1.4. van de algemene bepalingen, „Vul het elektronische sollicitatieformulier in”, wordt gepreciseerd dat „[t]enzij anders is bepaald in de aankondiging van het vergelijkend onderzoek, alle delen van het elektronische [sollicitatiedossier], inclusief de ‚talent screener’, in het Engels, het Frans of het Duits moeten worden ingevuld”.

8

In punt 3.1.1. van de algemene bepalingen, „Mededelingen van EPSO aan de kandidaten”, wordt in de eerste alinea aangegeven:

„Zowel uw resultaten als eventuele oproepen ontvangt u uitsluitend via uw EPSO-account, in het Engels, het Frans of het Duits.”

9

Punt 3.1.2. van de algemene bepalingen, „Contact van de kandidaten met EPSO”, luidt:

„Voor u contact opneemt met EPSO, wordt u verzocht eerst na te gaan of de gewenste informatie niet te vinden is in de aankondiging van het vergelijkend onderzoek, in deze algemene bepalingen of op de website van EPSO, in het bijzonder bij de veelgestelde vragen [...]”

De contactgegevens staan op de website [...]. Vermeld bij alle correspondentie die betrekking heeft op een ingediende sollicitatie uw volledige naam, het nummer van het vergelijkend onderzoek en uw kandidaatnummer.

EPSO ziet erop toe dat de beginselen van de bestuurlijke gedragscode worden toegepast [...]. Op grond van diezelfde beginselen behoudt EPSO zich het recht voor de correspondentie te staken als zij van een kandidaat berichten ontvangt die als ongepast worden beschouwd, bijvoorbeeld omdat zij steeds hetzelfde onderwerp betreffen, het aantal brieven buitensporig groot is of de correspondentie irrelevant is.”

10

In punt 4 van de bestuurlijke gedragscode voor het personeel van de Europese Commissie bij de contacten met het publiek, die als bijlage is opgenomen bij besluit 2000/633/EG, EGKS, Euratom van de Commissie van 17 oktober 2000, tot wijziging van haar reglement van orde (PB 2000, L 267, blz. 63), waarnaar wordt verwezen in punt 9 hierboven (hierna: „bestuurlijke gedragscode”), wordt onder „Correspondentie” gepreciseerd:

„Overeenkomstig artikel 21 van het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap beantwoordt de Commissie brieven in de taal waarin deze zijn gesteld, mits het een van de officiële talen van de Gemeenschap betreft.”

11

Bijlage 2 bij de algemene bepalingen, „Algemene richtsnoeren van het college van administratiehoofden voor het taalgebruik bij vergelijkende onderzoeken van EPSO” (hierna: „algemene richtsnoeren”), luidt:

„Voor het taalgebruik bij vergelijkende onderzoeken van EPSO gelden de onderstaande algemene regels:

vaste onderdelen van de website van EPSO worden in alle officiële talen gesteld;

aankondigingen van vergelijkende onderzoeken, met inbegrip van vergelijkende onderzoeken voor tolken en vertalers in verband met de uitbreiding, en algemene voorschriften voor vergelijkende onderzoeken worden in alle officiële talen gepubliceerd;

de volgende toetsen zijn in alle officiële talen beschikbaar:

toegangstoetsen (verbaal en numeriek redeneervermogen),

taaltoetsen bij vergelijkende onderzoeken voor vertalers,

voorafgaande vertaaltoetsen bij vergelijkende onderzoeken voor juristen-vertalers,

tussentijdse tolkentoetsen (per computer) bij vergelijkende onderzoeken voor tolken,

competentietoetsen (vertaling of vertolking) bij vergelijkende onderzoeken voor vertalers en tolken.

[...]

het assessment vindt uitsluitend plaats in de door de kandidaten opgegeven tweede taal: het Engels, het Frans of het Duits.

Ook oproepen tot het indienen van blijken van belangstelling in het kader van door EPSO georganiseerde selectieprocedures voor arbeidscontractanten worden gepubliceerd in alle officiële talen.

Er zijn verschillende factoren die beperking van de keuze van de tweede taal rechtvaardigen.

Ten eerste vereist het belang van de dienst dat nieuwe medewerkers onmiddellijk operationeel zijn en de taken waarvoor zij zijn aangeworven doeltreffend kunnen uitvoeren.

Het Engels, het Frans en het Duits zijn in de instellingen de meest gebruikte talen. Traditioneel worden vergaderingen met leden van de instellingen in deze talen gehouden. Ook de communicatie, intern en met de buitenwereld, verloopt meestal in het Engels, het Frans of het Duits. Dat blijkt uit de statistische gegevens over de brontaal van de teksten die door de vertaaldiensten van de instellingen worden vertaald.

Gezien de huidige taalbehoeften van de instellingen voor de interne en externe communicatie noemt artikel 27, lid 1, eerste alinea, van het Statuut als een van de selectiecriteria een voldoende kennis van een van deze drie talen. Deze kennis moet worden getoetst door simulatie van een realistische arbeidssituatie. Later verworven kennis van een derde taal, zoals voorgeschreven in artikel 45, lid 2, van het Statuut, kan kennis van het Engels, het Frans of het Duits bij de aanwerving niet vervangen.

Ten tweede rechtvaardigt ook de aard van de toetsen dat het aantal talen in de volgende fasen van vergelijkende onderzoeken wordt beperkt. Overeenkomstig artikel 27 van het Statuut besloot het tot aanstelling bevoegd gezag van de instellingen de selectieprocedures te wijzigen. Vanaf 2010 werden beoordelingsmethoden ingevoerd die op competenties zijn gebaseerd, waarmee beter kan worden voorspeld of de kandidaten in staat zijn de gevraagde taken te vervullen.

Uitgebreid wetenschappelijk onderzoek heeft uitgewezen dat met een beoordeling die uitgaat van realistische simulaties van de werksituatie, de reële prestaties het best kunnen worden voorspeld. Dergelijke effectieve beoordelingsmethoden worden dan ook overal ter wereld toegepast. Gezien de lengte van de loopbanen bij de instellingen en de mate van mobiliteit, is dit type beoordeling essentieel. Aan de hand van een door het tot aanstelling bevoegde gezag vastgesteld competentiekader wordt een aantal geschikte oefeningen gekozen om de gevraagde competenties te beoordelen. Om ervoor te zorgen dat de kandidaten eerlijk kunnen worden beoordeeld en rechtstreeks met de beoordelaars en de andere kandidaten kunnen communiceren, is het met name noodzakelijk dat het assessment wordt uitgevoerd in een gemeenschappelijke taal of, in bepaalde omstandigheden, de hoofdtaal van het vergelijkend onderzoek. In het eerste geval moet als gemeenschappelijke taal een taal worden gekozen die de kandidaten met de meeste waarschijnlijkheid beheersen.

In verband hiermee moet discriminatie van kandidaten op alle manieren worden vermeden; daarom wordt iedereen getoetst in zijn of haar tweede taal. Maar omdat die taal ook als gemeenschappelijke taal moet dienen, gelden er beperkingen voor de keuze van de tweede taal. De keuze wordt beperkt tot het Engels, het Frans en het Duits, aangezien die talen vanouds ook het meest worden gebruikt voor de interne communicatie. Bij het assessment wordt de kennis van die talen niet getoetst; met een redelijke kennis van een van deze drie talen als tweede taal kunnen de toetsen heel goed worden afgelegd (dat is in overeenstemming met de minimumvereisten die in artikel 28 van het Statuut zijn vastgelegd). Het vereiste niveau van taalkennis is geenszins buitensporig, gezien de reële behoeften van de instellingen als eerder omschreven.

Het gebruik van het Engels, het Frans of het Duits als tweede taal in de latere fasen van het vergelijkend onderzoek houdt geen discriminatie op grond van de moedertaal in. Het behelst hier geen beperking op het gebruik van de moedertaal. Het feit dat de kandidaten een tweede taal moeten kiezen (het Engels, het Frans of het Duits) die verschilt van hun eerste taal (gewoonlijk de moedertaal of equivalent) zorgt ervoor dat zij op gelijke voorwaarden kunnen worden vergeleken. Het niveau waarop de tweede taal wordt beheerst, hangt bovendien voornamelijk van de kandidaten zelf af.

Deze eis is in ieder geval in overeenstemming met de reële behoeften van de instellingen. De beperking van de keuze van de tweede taal stemt overeen met de talenkennis van de Europeanen. Het Engels, het Frans en het Duits zijn niet alleen de talen van verschillende lidstaten van de Europese Unie, het zijn ook de vreemde talen die de meeste mensen kennen. Deze talen leren mensen het vaakst, omdat ze als het nuttigst worden beoordeeld. De feitelijke behoeften van de Europese instellingen lijken derhalve redelijk overeen te stemmen met de talenkennis die van de kandidaten wordt verwacht, met name omdat taalkennis in strikte zin (zoals grammatica, spelling of woordenschat) niet wordt getoetst. Het feit dat de keuze van de tweede taal wordt beperkt tot Engels, Frans en Duits is dan ook geen onevenredige hindernis voor personen die aan een vergelijkend onderzoek willen deelnemen. Voor zover bekend is deze situatie zelfs wat mensen verwachten en waaraan zij gewend zijn.

Gezien de statistische gegevens is de conclusie gerechtvaardigd dat deze beperking van de keuzemogelijkheden voor de tweede taal in bepaalde fasen van vergelijkende onderzoeken evenredig en niet-discriminerend is. Het Engels, het Frans of het Duits werden bijvoorbeeld het vaakst gekozen toen de kandidaten een tweede taal konden kiezen uit elf officiële talen bij de grote algemene vergelijkende onderzoeken voor administrateurs en assistenten in 2005 (EU25). De statistieken voor vergelijkende onderzoeken van na de hervorming van 2010 wijzen niet op een voordeel voor kandidaten uit landen waar het Engels, het Frans of het Duits een officiële taal is. Ook uit de statistieken voor de vergelijkende onderzoeken voor administrateurs in 2010 blijkt dat een aanzienlijk aantal kandidaten een van deze drie talen als tweede taal kiest.

Om dezelfde reden wordt het redelijk geacht dat de kandidaten voor de communicatie met EPSO en het invullen van de talent screener een van deze drie talen moeten kiezen.

Om het evenwicht te bewaren tussen de belangen van de dienst en de mogelijkheden van de kandidaten moeten bepaalde toetsen dus worden aangeboden in een beperkt aantal EU-talen. Dit moet waarborgen dat de geslaagde kandidaten voldoende kennis hebben van een combinatie van talen die hen in staat stelt hun taken doeltreffend uit te voeren, en dat de selectiemethoden hun prestaties adequaat kunnen beoordelen. De aankondigingen van vergelijkende onderzoeken en de richtsnoeren voor de kandidaten worden gepubliceerd in de 24 talen van de Europese Unie en de kandidaten kunnen de belangrijke eerste fase van het onderzoek afleggen in elk van deze talen, naar keuze. Daarmee lijkt een goed evenwicht te zijn bereikt tussen de belangen van de dienst en het beginsel van meertaligheid en non-discriminatie op grond van taal.

Per geval moet dus een keuze worden gemaakt die in overeenstemming is met de door de raad van bestuur van EPSO vastgestelde taalregeling en de specifieke noodzaak dat de instellingen kandidaten kunnen aanwerven die onmiddellijk operationeel zijn. Er zijn dus twee mogelijke algemene gevallen:

één: algemene profielen of specifieke profielen waarbij de belangrijkste selectiefactor (naast de algemene competenties) deskundigheid of ervaring op een bepaald gebied of betreffende een bepaalde taak is. De voornaamste eis is hier dat de kandidaat moet kunnen werken en communiceren in een meertalige omgeving; de noodzaak om de in de instellingen het meest gebruikte talen te beheersen, rechtvaardigt in dit geval dat de taalkeuze in de selectieprocedure wordt beperkt;

twee: profielen waarbij kennis van één of meer specifieke talen van bijzonder belang is, bijvoorbeeld voor tolken en vertalers, of profielen waarbij de selectieprocedure per taal wordt georganiseerd. Naast de beoordeling van de algemene competenties, zoals in het eerste scenario aangegeven, moeten in dit geval de toetsen van de specifieke competenties in de taal of talen in kwestie worden georganiseerd.

Ook bij deze aanpak moeten besluiten om het aantal talen te beperken echter ruimte laten om bij elk afzonderlijk vergelijkend onderzoek een afweging te maken, zodat rekening kan worden gehouden met de specifieke behoeften van de instellingen ten aanzien van het profiel of de profielen in kwestie.”

12

Op 13 maart 2014 heeft EPSO in het Publicatieblad van de Europese Unie de aankondiging van algemeen vergelijkend onderzoek EPSO/AD/276/14 bekendgemaakt, voor de vorming van een reserve voor de aanwerving van administrateurs (PB 2014, C 74 A, blz. 4). Op 6 november 2014 heeft EPSO in het Publicatieblad van de Europese Unie de aankondiging van algemeen vergelijkend onderzoek EPSO/AD/294/14 bekendgemaakt, voor de vaststelling van een reservelijst van administrateurs op het gebied van gegevensbescherming voor de Europese Toezichthouder voor de gegevensbescherming (PB 2014, C 391 A, blz. 1). Het betreft de aankondigingen van vergelijkende onderzoeken waarvan in de onderhavige beroepen nietigverklaring wordt gevorderd (hierna gezamenlijk: „bestreden aankondigingen”).

13

In de inleiding van elk van de bestreden aankondigingen wordt vermeld dat de algemene bepalingen daarvan „integrerend onderdeel” uitmaken.

14

De toelatingseisen voor de in de bestreden aankondigingen bedoelde vergelijkende onderzoeken verlangen een grondige kennis van één van de officiële talen van de Europese Unie, aangeduid als „taal 1” van het vergelijkend onderzoek, en een behoorlijke kennis van een tweede taal, aangeduid als „taal 2” van het vergelijkend onderzoek, waarvoor de kandidaten konden kiezen uit het Duits, het Engels of het Frans, met dien verstande dat taal 2 diende te verschillen van taal 1 (deel III, punt 2.3 van de bestreden aankondigingen).

15

In punt 2.3 van onderdeel III van de bestreden aankondigingen worden preciseringen gegeven met betrekking tot het feit dat taal 2 slechts uit de drie genoemde talen kan worden gekozen. In aankondiging van algemeen vergelijkend onderzoek EPSO/AD/276/14 wordt dienaangaande opgemerkt:

„Overeenkomstig de uitspraak [van 27 november 2012, Italië/Commissie (C‑566/10 P, Jurispr., EU:C:2012:752)] zijn de Europese instellingen verplicht redenen op te geven voor de beperking van het aantal officiële EU-talen dat als tweede taal kan worden gekozen voor dit vergelijkend onderzoek.

De selectie van talen die voor dit vergelijkend onderzoek als tweede taal kunnen worden gekozen, hangt samen met het belang van de dienst: het is noodzakelijk dat nieuwe collega’s onmiddellijk operationeel zijn en in hun dagelijks werk doeltreffend kunnen communiceren, anders zou het functioneren van de instellingen ernstig worden belemmerd.

Gezien de geschiedenis binnen de EU-instellingen wat betreft de talen die worden gebruikt voor de interne communicatie en ook gezien de behoeften op het gebied van externe communicatie en de behandeling van dossiers, zijn het Engels, het Frans en het Duits nog steeds de meest gebruikte talen. Dit bevestigt de huidige praktijk in het onderwijs en de gangbare normen op de arbeidsmarkt en verwacht mag worden dat kandidaten voor functies bij de Europese Unie ten minste een van deze talen beheersen. Rekening houdend met het belang van de dienst en met de behoeften en capaciteiten van de kandidaten, ook gezien het specifieke vakgebied van dit vergelijkend onderzoek, is het gewettigd om tests te organiseren in deze drie talen, om ervoor te zorgen dat de kandidaten, ongeacht hun hoofdtaal, in ieder geval in een van deze drie officiële talen kunnen werken. Door de specifieke vaardigheden op deze manier te toetsen, kunnen de instellingen nagaan of kandidaten in staat zijn onmiddellijk te functioneren in een omgeving die nauw aansluit bij de dagelijkse werksituatie in de EU-instellingen.

Om dezelfde redenen worden ook de talen voor de communicatie tussen de kandidaten en de instellingen beperkt en dus ook de talen waarin de sollicitatiedossiers kunnen worden opgesteld. Dit biedt ook een betere garantie voor uniformiteit [bij het vergelijken en controleren van de sollicitatiedossiers].

Om ervoor te zorgen dat alle kandidaten gelijk worden behandeld, moet iedereen, ook degenen wier eerste taal een van deze drie talen is, de test afleggen in zijn tweede taal, waarbij uit deze drie talen kan worden gekozen.

Dit doet geen afbreuk aan een eventuele latere taalopleiding om het vermogen te ontwikkelen om in een derde taal te werken, zoals beschreven in artikel 45, lid 2, van het Statuut van de ambtenaren van de Europese Unie.”

16

Aankondiging van algemeen vergelijkend onderzoek EPSO/AD/294/14 geeft in wezen dezelfde preciseringen.

17

Onderdeel IV van de aankondiging van algemeen vergelijkend onderzoek EPSO/AD/276/14 bepaalt dat de toegangstoetsen worden afgenomen per computer. Het gaat om toetsen voor het verbaal redeneervermogen [toets a)], voor het numeriek redeneervermogen [toets b)], voor het abstract redeneervermogen [toets c)] en voor de situatiebeoordeling [toets d)]. In punt 3 van dit onderdeel van de aankondiging wordt gepreciseerd dat de taal van de toetsen a), b) en c) taal 1 is, en dat de taal voor de toets d) taal 2 van het vergelijkend onderzoek is.

18

Onderdeel IV van de aankondiging van algemeen vergelijkend onderzoek EPSO/AD/294/14 voorziet eveneens in de organisatie van de toegangstoetsen. Het betreft toetsen voor het verbaal redeneervermogen [toets a)], het numeriek redeneervermogen [toets b)] en het abstract redeneervermogen [toets c)]. In punt 3 van dit onderdeel van de aankondiging wordt gepreciseerd dat de taal van de toetsen a), b) en c) taal 1 van het vergelijkend onderzoek is.

19

Onderdeel V van de aankondiging van algemeen vergelijkend onderzoek EPSO/AD/294/14 omschrijft de procedure voor toelating tot het vergelijkend onderzoek en de selectie op basis van kwalificaties. Het bepaalt dat het onderzoek van de algemene en de specifieke voorwaarden en de selectie op basis van kwalificaties in eerste instantie geschiedt op basis van de door de kandidaten in het sollicitatieformulier verstrekte gegevens. De antwoorden van de kandidaten op de vragen over de algemene en specifieke voorwaarden worden bekeken om te bepalen of zij behoren tot de kandidaten die voldoen aan alle voorwaarden om te worden toegelaten tot het vergelijkende onderzoek, overeenkomstig hetgeen is bepaald in punt III van aankondiging EPSO/AD/294/14. Vervolgens bepaalt de jury voor de kandidaten die voldoen aan de toelatingsvoorwaarden voor het vergelijkend onderzoek, wie over de meest relevante kwalificaties beschikken (met name diploma’s en werkervaring) ten opzichte van de functieomschrijving en de selectiecriteria die in aankondiging EPSO/AD/294/14 zijn omschreven. Deze selectie wordt uitsluitend op basis van de verklaringen van de kandidaten in het onderdeel „talent screener” uitgevoerd, volgens een beoordeling vastgesteld in onderdeel V, punt 1, onder b), van aankondiging EPSO/AD/294/14.

20

De criteria waarmee de jury bij de selectie op basis van de kwalificaties rekening houdt worden in punt 2 van onderdeel V van aankondiging EPSO/AD/294/14 als volgt omschreven:

„1.

Een universitair diploma in Europees recht.

2.

Een universitair diploma met een specialisatie op het gebied van gegevensbescherming.

3.

Een erkende opleiding op het gebied van de gegevensbescherming [...] naast de getuigschriften en diploma’s die toegang geven tot het vergelijkende onderzoek.

4.

Werkervaring van ten minste één jaar en een half op het gebied van gegevensbescherming, verworven binnen de Europese instellingen of een nationale autoriteit voor gegevensbescherming of een nationaal overheidsorgaan, naast de ervaring die toegang geeft tot het vergelijkende onderzoek.

5.

Werkervaring op het gebied van het opstellen van adviezen, besluiten of conclusies voor het Hof van Justitie van de Europese Unie met betrekking tot Europese wetgeving inzake gegevensbescherming.

6.

Werkervaring op het gebied van het opstellen van verslagen inzake voorafgaande onderzoeken, raadplegingen en klachten op het gebied van gegevensbescherming.

7.

Werkervaring op het gebied van het opstellen van adviezen met betrekking tot Europese wetgeving inzake gegevensbescherming [...].

8.

Werkervaring op het gebied van onderzoeken of audits om de naleving van de geldende regelgeving na te gaan inzake de behandeling van persoonsgegevens.

9.

Werkervaring op het gebied van moderne informatie- en communicatietechnologieën (ICT) teneinde het effect van het gebruik ervan op de bescherming van persoonsgegevens te kunnen evalueren.”

21

De laatste etappe van de in de bestreden aankondigingen bedoelde selectieprocedures bestaat in een „assessment” (onderdeel V van aankondiging EPSO/AD/276/14; onderdeel VI van aankondiging EPSO/AD/294/14).

22

In punt 3 van onderdeel V van aankondiging EPSO/AD/276/14 wordt aangegeven dat de taal van het assessment taal 2 van het vergelijkend onderzoek is.

23

Volgens punt 2 van onderdeel VI van aankondiging EPSO/AD/294/14 worden tijdens het assessment drie vaardigheden van de kandidaten getoetst die bedoeld zijn ter beoordeling van:

hun redeneervermogen aan de hand van een toets voor het verbaal redeneervermogen [toets a)], een toets voor het numeriek redeneervermogen [toets b)] en een toets voor het abstract redeneervermogen [toets c)];

hun specifieke vaardigheden aan de hand van een gestructureerd interview over de vaardigheden op het vakgebied [toets d)];

hun algemene vaardigheden aan de hand van een casestudy [toets e)], een groepsoefening [toets f)] en een gestructureerd interview [toets g)].

24

Voorts wordt in punt 3 van hetzelfde onderdeel van aankondiging EPSO/AD/294/14 aangegeven dat de talen van het assessment voor de toetsen a), b) en c) taal 1 is en voor de toetsen d), e), f) en g) taal 2 van het vergelijkend onderzoek.

Procedure en conclusies van partijen

25

Bij verzoekschrift, neergelegd ter griffie van het Gerecht op 23 mei 2014, heeft de Italiaanse Republiek het beroep in zaak T‑353/14 ingesteld. Zij verzoekt het Gerecht:

aankondiging EPSO/AD/276/14 nietig te verklaren;

de Commissie te verwijzen in de kosten.

26

De Commissie verzoekt het Gerecht:

het beroep te verwerpen;

de Italiaanse Republiek te verwijzen in de kosten.

27

Bij verzoekschrift, neergelegd ter griffie van het Gerecht op 15 januari 2015, heeft de Italiaanse Republiek het beroep in zaak T‑17/15 ingesteld.

28

Bij akte, neergelegd ter griffie van het Gerecht op 30 april 2015, heeft de Republiek Litouwen verzocht om toelating tot interventie aan de zijde van de Italiaanse Republiek. Bij beschikking van 1 juni 2015 heeft de president van de Achtste kamer van het Gerecht deze interventie toegestaan. Op 13 juli 2015 heeft de Republiek Litouwen haar memorie in interventie neergelegd.

29

In zaak T‑17/15 verzoekt de Italiaanse Republiek het Gerecht:

aankondiging EPSO/AD/294/14 nietig te verklaren;

de Commissie te verwijzen in de kosten.

30

De Republiek Litouwen ondersteunt de conclusie van de Italiaanse Republiek tot nietigverklaring van de in zaak T‑17/15 bestreden aankondiging.

31

De Commissie verzoekt het Gerecht:

het beroep te verwerpen;

de Italiaanse Republiek te verwijzen in de kosten.

vast te stellen dat de Republiek Litouwen haar eigen kosten draagt.

32

Op voorstel van de rechter-rapporteur heeft het Gerecht (Achtste kamer) besloten de mondelinge behandeling in de onderhavige zaken te openen en deze daarvoor te voegen. In het kader van maatregelen tot organisatie van de procesgang voorzien in artikel 89 van het Reglement voor de procesvoering heeft het Gerecht de Commissie verzocht schriftelijk een aantal vragen te beantwoorden. Zij heeft binnen de gestelde termijn aan dit verzoek voldaan.

33

Ter terechtzitting van 17 maart 2015, waarbij de Republiek Litouwen niet aanwezig was, zijn partijen gehoord in hun pleidooien en in hun antwoorden op de mondelinge vragen van het Gerecht.

In rechte

34

Nadat partijen ter terechtzitting daarover waren gehoord, heeft het Gerecht besloten om de onderhavige zaken overeenkomstig artikel 68 van het Reglement voor de procesvoering te voegen voor de beslissing waarmee een einde aan het geding komt.

35

Ter onderbouwing van de beroepen voert de Italiaanse Republiek zeven middelen aan: ten eerste, schending van de artikelen 263, 264 en 266 VWEU; ten tweede, schending van artikel 342 VWEU en van de artikelen 1 en 6 van verordening nr. 1 van de Raad van 15 april 1958, tot regeling van het taalgebruik in de Europese Economische Gemeenschap (PB 1958, 17, blz. 385), zoals gewijzigd; ten derde, schending van artikel 6, lid 3, EU, van artikel 18 VWEU, van artikel 22 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie, van de artikelen 1 en 6 van verordening nr. 1, van artikel 1 quinquies, leden 1 en 6, artikel 27, tweede alinea, en artikel 28, onder f), van het Statuut alsmede van artikel 1, leden 2 en 3, van bijlage III bij het Statuut; ten vierde, schending van artikel 6, lid 3, EU en van het beginsel van bescherming van het gewettigd vertrouwen; ten vijfde, misbruik van bevoegdheid alsmede schending van „wezenlijke normen die inherent zijn aan de aard en het doel van aankondigingen van een vergelijkend onderzoek”, met name van artikel 1 quinquies, leden 1 en 6, artikel 27, tweede alinea, artikel 28, onder f), artikel 34, lid 3, en artikel 45, lid 1, van het Statuut alsmede van het evenredigheidsbeginsel; ten zesde, schending van artikel 18 VWEU, van artikel 24, vierde alinea, VWEU, van artikel 22 van het Handvest van de grondrechten, van artikel 2 van verordening nr. 1 alsmede van artikel 1 quinquies, leden 1 en 6, van het Statuut en, ten zevende, schending van artikel 296, tweede alinea, VWEU, van de artikelen 1 en 6 van verordening nr. 1, van artikel 1 quinquies, leden 1 en 6, en artikel 28, onder f), van het Statuut, van artikel 1, lid 1, onder f), van bijlage III bij het Statuut en van het evenredigheidsbeginsel alsmede „verkeerde opvatting van de feiten”.

36

Vastgesteld zij dat de Italiaanse Republiek met haar middelen opkomt tegen de wettigheid van twee onderdelen van de taalregeling van de in de bestreden aankondigingen bedoelde vergelijkende onderzoeken, zoals die haars inziens bij die aankondigingen is ingevoerd. Zij betwist dus de bepalingen van de bestreden aankondigingen die de keuze van de tweede taal van die vergelijkende onderzoeken alsmede de keuze van de taal die kan worden gebruikt in de contacten tussen de kandidaten en EPSO, beperken tot het Duits, het Engels en het Frans.

37

Alvorens de wettigheid van deze twee onderdelen van de bestreden aankondigingen te onderzoeken in het licht van de door de Italiaanse Republiek aangevoerde middelen, moet eerst het niet-ontvankelijkheidsmiddel worden onderzocht dat de Commissie in haar verweerschriften tegen elk van de onderhavige beroepen heeft aangevoerd, zonder echter formeel een exceptie van niet-ontvankelijkheid op te werpen.

Ontvankelijkheid

38

De Commissie betoogt in de verweerschriften dat de Italiaanse Republiek in casu geen rekening heeft gehouden met de bekendmaking, in het Publicatieblad van de Europese Unie, van de algemene richtsnoeren waaraan onderdeel III van de bestreden aankondigingen slechts uitvoering geeft en dat de Italiaanse Republiek nooit, noch primair noch incidenteel, die algemene richtsnoeren heeft betwist. De grieven van de Italiaanse Republiek moeten derhalve niet-ontvankelijk worden verklaard, daar „de algemene richtsnoeren niet tijdig zijn betwist”.

39

In repliek voert de Italiaanse Republiek aan dat zowel de algemene richtsnoeren als de algemene bepalingen interne handelingen zijn die als zodanig niet behoren tot één van de categorieën handelingen waartegen een autonoom beroep in de zin van artikel 263 VWEU kan worden ingesteld. In dat opzicht verschillen de algemene bepalingen niet van de „leidraad voor vergelijkende onderzoeken” die daaraan voorafgingen. De inhoud ervan heeft dus pas bindende juridische waarde wanneer deze daadwerkelijk is opgenomen in een aankondiging van vergelijkend onderzoek. Meer bepaald, de rechtsgrondslag van de algemene bepalingen, die zijn bekendgemaakt in serie C van het Publicatieblad van de Europese Unie, is daarin niet aangegeven, terwijl dat noodzakelijk is voor handelingen van afgeleid recht die rechtstreekse bindende gevolgen teweegbrengen. Zij leidt hieruit af dat de betrokken bepalingen los van de aankondigingen van vergelijkende onderzoeken die daarnaar verwijzen, geen bindende juridische waarde hebben.

40

Overigens wordt in de algemene richtsnoeren gepreciseerd dat het alleen „algemene regel” is dat de tweede taal van de kandidaten moet worden gekozen uit het Engels, het Duits en het Frans. De Italiaanse Republiek concludeert derhalve dat daar de taalregeling van het in de aankondiging bedoelde vergelijkend onderzoek bij die aankondiging is vastgesteld, zij niet daartegen had kunnen opkomen door om nietigverklaring van de algemene richtsnoeren te vragen.

41

De Commissie stelt in dupliek dat de door de Italiaanse Republiek genoemde criteria betrekking hebben op louter formele aspecten en geen verband houden met de gevolgen van de bestreden aankondigingen. Zij beklemtoont dat er slechts één juridisch bindende taalregeling van vergelijkende onderzoeken bestaat, welke volledig autonoom is van de bestreden aankondigingen, namelijk die welke in de algemene richtsnoeren en de algemene bepalingen voorkomt. De bestreden aankondigingen zijn vastgesteld „ter strikte uitvoering” van de algemene richtsnoeren en „bevestigen slechts de bepalingen” van die algemene richtsnoeren.

42

Uit het betoog van de Commissie in de verweerschriften, dat in dupliek en ter terechtzitting nader is uiteengezet, leidt het Gerecht af dat het door haar aangevoerde niet-ontvankelijkheidsmiddel gebaseerd is op het uitgangspunt dat de bestreden aankondigingen hetzij bevestigende handelingen vormen hetzij handelingen louter ter uitvoering van de algemene bepalingen en de algemene richtsnoeren. Voor de beantwoording van het betoog van de Commissie is het derhalve noodzakelijk om de aard en de juridische strekking van die teksten te onderzoeken.

Aard en juridische strekking van de algemene bepalingen en de algemene richtsnoeren

43

Ter terechtzitting heeft de Italiaanse Republiek betoogd dat de algemene bepalingen en de algemene richtsnoeren louter mededelingen vormden die alleen een bindend gevolg hebben voor de opsteller ervan, namelijk EPSO, doordat zij een grens aan zijn discretionaire bevoegdheid stellen. Voorts heeft zij gesteld dat indien moet worden aangenomen dat de algemene bepalingen en richtsnoeren bindende regels bevatten, die algemeen en abstract van toepassing zijn op door EPSO georganiseerde vergelijkende onderzoeken, het gaat om handelingen vastgesteld door een gezag dat niet bevoegd was om dergelijke regels vast te stellen.

44

De Commissie heeft ter terechtzitting gepreciseerd dat EPSO, die alle instellingen van de Unie vertegenwoordigt, met de vaststelling van de algemene regels en de algemene richtsnoeren duidelijke, objectieve en voorzienbare criteria had gedefinieerd voor de keuze van de tweede taal in door hem georganiseerde vergelijkende onderzoeken, in de zin van punt 91 van het arrest van 27 november 2012, Italië/Commissie (C‑566/10 P, EU:C:2012:752). EPSO heeft bovengenoemde handelingen vastgesteld op basis van de artikelen 29 en 30 van het Statuut en bijlage III bij het Statuut, die hem de bevoegdheid verlenen om procedures voor vergelijkende onderzoeken te organiseren. Die teksten bevatten overigens een voor een bepaald moment geldende beoordeling van de taalkundige behoeften van de instellingen.

45

Bij lezing van de algemene bepalingen en de algemene richtsnoeren stelt het Gerecht in navolging van de Commissie vast dat daaruit de criteria blijken voor de keuze van de tweede taal van door EPSO georganiseerde vergelijkende onderzoeken en voor de taal waarin de kandidaten en EPSO met elkaar communiceren. Uit de algemene bepalingen kan immers worden afgeleid dat die keuze moet plaatsvinden rekening houdend met de praktijk van de instellingen van de Unie op het gebied van de interne en externe communicatie en de behandeling van de dossiers, het belang van de dienst en de behoeften verband houdende met de organisatie van vergelijkende onderzoeken en de beoordeling van de kandidaten (zie punt 5 hierboven).

46

Ditzelfde geldt voor de algemene richtsnoeren. Daarin wordt in het bijzonder verwezen naar het dienstbelang, naar de praktijk van de instellingen van de Unie, de reële behoeften van hun diensten, de aard van de toetsen die de optimale beoordeling van de kandidaten zouden waarborgen, de talenkennis van de Europese bevolking in het algemeen en, ten slotte, naar de keuzes op taalgebied die de kandidaten van eerder door EPSO georganiseerde vergelijkende onderzoeken hebben gemaakt (zie punt 11 hierboven).

47

Vastgesteld moet echter worden dat bovengenoemde teksten zich niet tot die criteria beperken. Zij bevatten eveneens een reeks vaststellingen volgens welke de keuze van de tweede taal van door EPSO georganiseerde vergelijkende onderzoeken en de taal voor de communicatie tussen EPSO en de kandidaten beperkt wordt tot het Duits, het Engels en het Frans. De Commissie stelt in wezen dat die vaststellingen melding maken van de taalregeling die in beginsel die van die vergelijkende onderzoeken moet zijn, indien de in de algemene bepalingen en richtsnoeren aangekondigde criteria op het moment van hun vaststelling werden toegepast, zonder verwijzing naar specifieke procedures voor vergelijkende onderzoeken.

48

Derhalve moet worden ingegaan op de vraag of de algemene bepalingen en de algemene richtsnoeren, gelet op de in punt 47 hierboven genoemde vaststellingen, aldus moeten worden uitgelegd dat zij bindende regels bevatten die de taalregeling voor alle door EPSO georganiseerde vergelijkende onderzoeken vastleggen.

49

Die uitlegging van bovengenoemde teksten kan echter niet worden aanvaard. Om te beoordelen of de betrokken teksten dergelijke bindende regels beogen vast te leggen, moet volgens de rechtspraak de inhoud ervan worden onderzocht (zie in die zin en naar analogie, arrest van 20 mei 2010, Duitsland/Commissie, T‑258/06, Jurispr., EU:T:2010:214, punt 27en aldaar aangehaalde rechtspraak). Bij gebreke van de vaststelling van specifieke of nieuwe verplichtingen, is de bekendmaking van een mededeling op zich immers niet voldoende om te concluderen dat zij een handeling vormt die bindende rechtsgevolgen teweeg kan brengen (zie in die zin en naar analogie, arrest van 20 mei 2010, Duitsland/Commissie, T‑258/06, Jurispr., EU:T:2010:214, punt 31).

50

Uit de bewoordingen van die teksten blijkt immers dat EPSO met de bekendmaking ervan niet definitief de taalregeling heeft vastgesteld van alle vergelijkende onderzoeken die het moet organiseren. Ondanks de in punt 47 hierboven genoemde vaststellingen, behouden de algemene bepalingen en de algemene richtsnoeren de keuze van de taalregeling van elk vergelijkend onderzoek immers uitdrukkelijk voor aan de aankondiging van het vergelijkend onderzoek die zal worden opgesteld op het moment waarop de procedure voor dat vergelijkend onderzoek wordt opgestart.

51

Zo wordt in punt 1.3 van de algemene bepalingen weliswaar aangegeven dat de keuze van de tweede taal en van de taal waarin de sollicitatieformulieren zullen worden opgesteld „normaliter beperkt is tot het Engels, het Frans of het Duits”, doch daarin wordt eveneens aangegeven dat dit het geval zal zijn „tenzij in de aankondiging van vergelijkend onderzoek anders is bepaald” (zie de punten 3 en 4 hierboven).

52

De algemene richtsnoeren bevatten soortgelijke bewoordingen. Ofschoon daarin wordt aangeven dat de tweede taal van de vergelijkende onderzoeken en de taal waarin EPSO en de kandidaten communiceren het Engels, het Frans of het Duits zal zijn, wordt daarin ook gepreciseerd dat zelfs in een dergelijke context „besluiten om het aantal talen te beperken echter ruimte moeten laten om bij elk afzonderlijk vergelijkend onderzoek een afweging te maken, zodat rekening kan worden gehouden met de specifieke behoeften van de instellingen” (zie punt 11 hierboven). Derhalve kan er niet van worden uitgegaan dat de hier aan de orde zijnde teksten specifieke of nieuwe verplichtingen vastleggen in de zin van de rechtspraak (zie in die zin arrest van 20 mei 2010, Duitsland/Commissie, T‑258/06, Jurispr., EU:T:2010:214, punt 28en aldaar aangehaalde rechtspraak).

53

Voorts kunnen de in punt 47 hierboven genoemde vaststellingen in geen geval aldus worden uitgelegd dat zij een taalregeling invoeren voor alle door EPSO georganiseerde vergelijkende onderzoeken, aangezien geen enkele bepaling EPSO of het college van administratiehoofden de bevoegdheid heeft verleend om een dergelijke algemeen toepasselijke regeling vast te stellen dan wel om principiële regels vast te stellen waaraan een aankondiging van vergelijkend onderzoek slechts bij uitzondering niet hoeft te voldoen (zie in die zin en naar analogie, arrest van 29 november 2011, Birkhoff/Commissie, T‑10/11 P, EU:T:2011:699, punten 30 en 31 en aldaar aangehaalde rechtspraak).

54

Zoals in punt 1 van dit arrest is opgemerkt, oefent EPSO volgens artikel 2, leden 1 en 2, van besluit 2002/620 de selectiebevoegdheden uit die krachtens artikel 30, eerste alinea, van het Statuut en bijlage III bij het Statuut toekomen aan het tot aanstelling bevoegde gezag (hierna: „TABG”) van de instellingen die het betrokken besluit hebben ondertekend alsmede van de organen of agentschappen van de Unie, wanneer zij daarom verzoeken.

55

Geen van die of van de door de Commissie genoemde bepalingen (zie punt 44 hierboven) geeft EPSO echter de bevoegdheid om algemene en abstracte bindende regels vast te stellen voor vergelijkende onderzoeken die in de toekomst op basis van de bepalingen van het Statuut worden georganiseerd.

56

Het is juist dat de instellingen volgens artikel 7, lid 1, van bijlage III bij het Statuut EPSO na raadpleging van het comité voor het Statuut belasten met het nemen van de nodige maatregelen om te verzekeren dat uniforme maatstaven worden toegepast bij de selectieprocedures voor ambtenaren. In artikel 7, lid 2, onder a) en b), wordt echter gepreciseerd dat de taken van EPSO, voor wat de selectieprocedures voor ambtenaren betreft, zich beperken tot het organiseren van algemene vergelijkende onderzoeken en het verlenen van technische ondersteuning bij interne vergelijkende onderzoeken, op verzoek van de betreffende afzonderlijke instellingen. Voorts moet worden vastgesteld dat bovenvermelde bepaling slechts de mogelijkheid biedt om EPSO de verantwoordelijkheid toe te vertrouwen voor het nemen van toepassingsmaatregelen van uniforme normen, maar niet die van het vaststellen van algemene en abstracte bindende normen. Maar zelfs al was dat wel het geval, de Commissie heeft noch in haar geschriften noch ter terechtzitting verwezen naar een handeling van de instellingen waarbij deze, na raadpleging van het comité van het Statuut, aan EPSO de verantwoordelijkheid zouden hebben toevertrouwd om algemene en abstracte bindende regels vast te stellen op het gebied van de taalregeling van door hem georganiseerde vergelijkende onderzoeken.

57

Ofschoon de in de punten 54 tot en met 56 hierboven genoemde bepalingen EPSO niet de bevoegdheid verlenen om bindende regels vast te stellen met betrekking tot de taalregeling van door hem georganiseerde vergelijkende onderzoeken, verhindert dit EPSO niet om, teneinde de gelijke behandeling en de rechtszekerheid te waarborgen, handelingen vast te stellen en bekend te maken zoals de algemene bepalingen en de algemene richtsnoeren teneinde aan te kondigen hoe het in bepaalde situaties gebruik wil maken van de beoordelingsbevoegdheid die deze bepalingen hem verlenen. EPSO is aan die teksten echter alleen gebonden voor zover deze niet afwijken van de algemene regels die voor zijn bevoegdheden gelden en op voorwaarde dat het met de vaststelling van die regels niet afziet van de uitoefening van de bevoegdheid die hem is toegekend bij de beoordeling van de behoeften van de instellingen en de organen van de Unie, daaronder begrepen hun taalkundige behoeften, bij de organisatie van de verschillende vergelijkende onderzoeken (zie in die zin en naar analogie, arrest van 8 maart 2016, Griekenland/Commissie, C‑431/14 P, EU:C:2016:145, punten 69 en 71 en aldaar aangehaalde rechtspraak).

58

Gelet op het voorgaande, moet worden vastgesteld dat de algemene bepalingen en de algemene richtsnoeren aldus moeten worden uitgelegd dat zij hoogstens mededelingen vormen in de zin van punt 91 van het arrest van 27 november 2012, Italië/Commissie (C‑566/10 P, EU:C:2012:752), waarin de criteria worden aangekondigd aan de hand waarvan EPSO de taalregeling zal kiezen van de vergelijkende onderzoeken die het moet organiseren.

59

In het licht van deze vaststellingen moet de rechtsaard van de bestreden aankondigingen worden onderzocht teneinde een uitspraak te doen over de ontvankelijkheid van de onderhavige beroepen.

Rechtsaard van de bestreden aankondigingen

60

Zoals in punt 42 hierboven is uiteengezet, is de Commissie van mening dat de bestreden aankondigingen hetzij bevestigende handelingen vormen hetzij handelingen louter ter uitvoering van de algemene bepalingen en de algemene richtsnoeren.

61

Dienaangaande zij er ten eerste aan herinnerd dat, zoals blijkt uit artikel 263, eerste alinea, VWEU, het beroep tot nietigverklaring openstaat tegen alle handelingen van de instellingen van de Unie, ongeacht de aard of vorm ervan, die rechtsgevolgen beogen teweeg te brengen (zie arrest van 5 april 2000, Spanje/Commissie, C‑443/97, EU:C:2000:190, punt 27en aldaar aangehaalde rechtspraak), dat wil zeggen die een wijziging brengen in de rechtssituatie zoals die vóór de vaststelling ervan bestond (zie in die zin arrest van 29 juni 1995, Spanje/Commissie, C‑135/93, EU:C:1995:201, punt 21).

62

Uit die rechtspraak volgt dat elke handeling die geen bindende rechtsgevolgen teweeg brengt welke de belangen van de justitiabele kunnen raken, zoals bevestigende handelingen of handelingen louter ter uitvoering, niet onder het in artikel 263 VWEU voorziene rechterlijk toezicht vallen [zie in die zin beschikking van 14 mei 2012, Sepracor Pharmaceuticals (Ierland)/Commissie, C‑477/11 P, niet gepubliceerd, EU:C:2012:292, punt 52en aldaar aangehaalde rechtspraak].

63

Wat meer bepaald bevestigende handelingen betreft, is het vaste rechtspraak dat een handeling louter als bevestiging van een eerdere individuele handeling moet worden beschouwd wanneer zij geen enkel nieuw element in vergelijking met die laatste handeling bevat en niet is voorafgegaan door een heronderzoek van de situatie van de adressaat ervan (zie in die zin arresten van 7 februari 2001, Inpesca/Commissie, T‑186/98, EU:T:2001:42, punt 44; 6 mei 2009, M/EMEA, T‑12/08 P, EU:T:2009:143, punt 47, en 15 september 2011, CMB en Christof/Commissie, T‑407/07, niet gepubliceerd, EU:T:2011:477, punt 89). Deze rechtspraak kan overigens worden toegepast op handelingen die niet als individuele handelingen kunnen worden aangemerkt (zie in die zin arrest van 13 november 2014, Spanje/Commissie, T‑481/11, EU:T:2014:945, punten 28 en 29 en aldaar aangehaalde rechtspraak), zoals een verordening of een aankondiging van vergelijkend onderzoek (zie arrest van 17 december 2015, Italië/Commissie, T‑295/13, niet gepubliceerd, EU:T:2015:997, punt 76en aldaar aangehaalde rechtspraak).

64

Wat handelingen louter ter uitvoering betreft, moet ervan worden uitgegaan dat dergelijke handelingen geen rechten en verplichtingen voor derden in het leven roepen, maar tot stand komen in het kader van de uitvoering van een eerdere handeling die bindende rechtsgevolgen beoogt teweeg te brengen, terwijl alle elementen van de in die handeling gestelde norm reeds zijn gedefinieerd en vastgelegd (zie in die zin arrest van 20 november 2008, Italië/Commissie, T‑185/05, EU:T:2008:519, punten 5153 en aldaar aangehaalde rechtspraak; zie eveneens in die zin en naar analogie, conclusie van advocaat-generaal Cruz Villalón in de zaak Commissie/Parlement en Raad, C‑427/12, EU:C:2013:871, punt 63).

65

Ten tweede zij eraan herinnerd dat een aankondiging van een vergelijkend onderzoek, zoals de bestreden aankondigingen, bij een vergelijkend onderzoek op de grondslag van een examen op grond van artikel 1, lid 1, onder e), van bijlage III bij het Statuut de aard van dit examen en de waardering der verschillende onderdelen hiervan moet aangeven. Volgens vaste rechtspraak vormen de bewoordingen van de aankondiging van een vergelijkend onderzoek zowel het wettigheidkader als het kader voor de beoordeling door de jury van een vergelijkend onderzoek. Voorts is de essentiële functie van een aankondiging van een vergelijkend onderzoek de belanghebbenden zo exact mogelijk op de hoogte te stellen van de aard van de vereiste voorwaarden om het betrokken ambt te vervullen, zodat zij kunnen beoordelen of zij moeten solliciteren (zie arrest van 17 december 2015, Italië/Commissie, T‑295/13, niet gepubliceerd, EU:T:2015:997, punt 49en aldaar aangehaalde rechtspraak).

66

Elke aankondiging van een vergelijkend onderzoek wordt derhalve vastgesteld teneinde regels te geven voor het verloop van één of meerdere specifieke vergelijkende onderzoeken, waarvan die aankondiging dus het normatieve kader vaststelt op basis van het door het TABG vastgestelde doel. Dit normatieve kader, dat eventueel is vastgesteld overeenkomstig de algemene regels die van toepassing zijn op de organisatie van vergelijkende onderzoeken, regelt dus de procedure van het betrokken vergelijkend onderzoek vanaf het moment van bekendmaking van die aankondiging tot de bekendmaking van de reservelijst met de namen van de voor dat vergelijkend onderzoek geslaagde kandidaten (zie in die zin arrest van 17 december 2015, Italië/Commissie, T‑295/13, niet gepubliceerd, EU:T:2015:997, punt 50).

67

Gelet op het voorgaande, moet worden vastgesteld dat een aankondiging van een vergelijkend onderzoek zoals de bestreden aankondigingen, die, rekening houdend met de specifieke behoeften van de betrokken instellingen of organen van de Unie, het normatieve kader van een specifiek vergelijkend onderzoek vastlegt, daaronder begrepen de taalregeling ervan, en aldus autonome rechtsgevolgen in het leven roept, in beginsel niet kan worden aangemerkt als een bevestigende handeling of als een handeling die louter uitvoering geeft aan eerdere handelingen. Ook al moet het TABG in het kader van de uitoefening van zijn functie bestaande in de vaststelling van een aankondiging van vergelijkend onderzoek in voorkomend geval de regels respecteren of toepassen die in eerdere algemene handelingen zijn opgenomen, dit neemt niet weg dat het normatieve kader van elk vergelijkend onderzoek wordt vastgesteld en gespecificeerd door de daarbij behorende aankondiging van het vergelijkend onderzoek, die dus de voorwaarden geeft waaraan voor de vervulling van het of de betrokken ambt(en) moet worden voldaan.

68

In elk geval, en zelfs al wordt ervan uitgegaan dat een aankondiging van een vergelijkend onderzoek in beginsel een bevestigende handeling kan zijn of een handeling die louter uitvoering geeft aan voorafgaande handelingen, blijkt uit de in de punten 62 en 63 van dit arrest genoemde rechtspraak dat een handeling alleen als een handeling ter bevestiging of louter ter uitvoering van een eerdere handeling kan worden aangemerkt indien laatstgenoemde handeling rechtsgevolgen in het leven beoogt te roepen. Zoals in de punten 48 tot en met 57 hierboven is uiteengezet, is dit niet het geval voor de algemene bepalingen en de algemene richtsnoeren.

69

Zoals in punt 58 hierboven is vastgesteld, moeten de algemene bepalingen en de algemene richtsnoeren immers hoogstens worden uitgelegd als mededelingen in de zin van punt 91 van het arrest van 27 november 2012, Italië/Commissie (C‑566/10 P, EU:C:2012:752), die de criteria geven op basis waarvan EPSO de taalregeling zal kiezen van elk vergelijkend onderzoek dat het dient te organiseren.

70

Gelet op het voorgaande, moet worden vastgesteld dat de bestreden aankondigingen handelingen vormen die bindende rechtsgevolgen hebben voor de taalregeling van de betrokken vergelijkende onderzoeken, zodat zij voor beroep vatbare handelingen vormen. Aan deze vaststelling wordt niet afgedaan door het feit dat EPSO bij de vaststelling ervan rekening moet houden met de criteria zoals uiteengezet in de algemene bepalingen en de algemene richtsnoeren, waarnaar de bestreden aankondigingen uitdrukkelijk verwijzen (zie punt 13 hierboven).

71

Derhalve moet het door de Commissie aangevoerde niet-ontvankelijkheidsmiddel worden afgewezen en moeten de beroepen ten gronde worden onderzocht.

[omissis]

 

HET GERECHT (Achtste kamer),

rechtdoende, verklaart:

 

1)

De zaken T‑353/14 en T‑17/15 worden gevoegd voor het arrest.

 

2)

Aankondiging van algemeen vergelijkend onderzoek EPSO/AD/276/14, voor de vorming van een reserve voor de aanwerving van administrateurs, en aankondiging van algemeen vergelijkend onderzoek EPSO/AD/294/14, voor de vaststelling van een reservelijst van administrateurs op het gebied van gegevensbescherming voor de Europese Toezichthouder voor gegevensbescherming, worden nietig verklaard.

 

3)

De Europese Commissie draagt haar eigen kosten en wordt verwezen in de kosten van de Italiaanse Republiek.

 

4)

De Republiek Litouwen draagt de eigen kosten in verband met haar interventie in zaak T‑17/15.

 

Gratsias

Kancheva

Wetter

Uitgesproken ter openbare terechtzitting te Luxemburg op 15 september 2016.

ondertekeningen


( *1 ) Procestaal: Italiaans.

( 1 ) Enkel de punten van dit arrest waarvan het Gerecht publicatie nuttig acht, worden weergegeven.

Top