This document is an excerpt from the EUR-Lex website
Document 62014CN0001
Case C-1/14: Request for a preliminary ruling from the Grondwettelijk Hof (Belgium) lodged on 2 January 2014 — KPN Group Belgium NV and Mobistar NV v Ministerraad Intervener: Belgacom NV
Zaak C-1/14: Verzoek om een prejudiciële beslissing, ingediend door het Grondwettelijk Hof (België) op 2 januari 2014 — KPN Group Belgium NV & Mobistar NV tegen Ministerraad, tussenkomende partij: Belgacom NV
Zaak C-1/14: Verzoek om een prejudiciële beslissing, ingediend door het Grondwettelijk Hof (België) op 2 januari 2014 — KPN Group Belgium NV & Mobistar NV tegen Ministerraad, tussenkomende partij: Belgacom NV
PB C 102 van 7.4.2014, p. 12–13
(BG, ES, CS, DA, DE, ET, EL, EN, FR, HR, IT, LV, LT, HU, MT, NL, PL, PT, RO, SK, SL, FI, SV)
7.4.2014 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 102/12 |
Verzoek om een prejudiciële beslissing, ingediend door het Grondwettelijk Hof (België) op 2 januari 2014 — KPN Group Belgium NV & Mobistar NV tegen Ministerraad, tussenkomende partij: Belgacom NV
(Zaak C-1/14)
2014/C 102/16
Procestaal: Nederlands
Verwijzende rechter
Grondwettelijk Hof
Partijen in het hoofdgeding
Verzoeksters: KPN Group Belgium NV & Mobistar NV
Verweerder: Ministerraad
Tussenkomende partij: Belgacom NV
Prejudiciële vragen
1) |
Dient richtlijn 2002/22/EG (1) van het Europees Parlement en de Raad van 7 maart 2002 inzake de universele dienst en gebruikersrechten met betrekking tot elektronische-communicatienetwerken en -diensten (Universeledienstrichtlijn), en inzonderheid de artikelen 9 en 32 ervan, zo te worden geïnterpreteerd dat het sociale tarief voor de universele diensten alsook het compensatiemechanisme waarin artikel 13, lid 1, onder b), van de Universeledienstrichtlijn voorziet, niet alleen van toepassing zijn op elektronische communicatie door middel van een telefoonaansluiting op een vaste locatie op een openbaar communicatienetwerk, maar ook op elektronische communicatie door middel van mobiele communicatiediensten en/of internetabonnementen? |
2) |
Dient artikel 9, lid 3, van de Universeledienstrichtlijn zo te worden geïnterpreteerd dat het de lidstaten toestaat om bijzondere tariefopties voor andere diensten dan die omschreven in artikel 9, lid 2, van de Universeledienstrichtlijn, toe te voegen aan de universele dienst? |
3) |
Indien het antwoord op de eerste en de tweede vraag ontkennend is, zijn de desbetreffende bepalingen van de Universeledienstrichtlijn verenigbaar met het gelijkheidsbeginsel, zoals dat onder meer is vervat in artikel 20 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie (2)? |