This document is an excerpt from the EUR-Lex website
Document 62014CJ0087
Judgment of the Court (Fourth Chamber) of 9 July 2015.#European Commission v Ireland.#Failure of a Member State to fulfil obligations — Directive 2003/88/EC — Organisation of working time — Organisation of working time of doctors in training.#Case C-87/14.
Arrest van het Hof (Vierde kamer) van 9 juli 2015.
Europese Commissie tegen Ierland.
Niet-nakoming – Richtlijn 2003/88/EG – Organisatie van de arbeidstijd – Organisatie van de arbeidstijd van artsen in opleiding.
Zaak C-87/14.
Arrest van het Hof (Vierde kamer) van 9 juli 2015.
Europese Commissie tegen Ierland.
Niet-nakoming – Richtlijn 2003/88/EG – Organisatie van de arbeidstijd – Organisatie van de arbeidstijd van artsen in opleiding.
Zaak C-87/14.
Court reports – general
ECLI identifier: ECLI:EU:C:2015:449
ARREST VAN HET HOF (Vierde kamer)
9 juli 2015 ( *1 )
„Niet-nakoming — Richtlijn 2003/88/EG — Organisatie van de arbeidstijd — Organisatie van de arbeidstijd van artsen in opleiding”
In zaak C‑87/14,
betreffende een beroep wegens niet-nakoming krachtens artikel 258 VWEU, ingesteld op 18 februari 2014,
Europese Commissie, vertegenwoordigd door M. van Beek en J. Enegren als gemachtigden, domicilie gekozen hebbende te Luxemburg,
verzoekster,
tegen
Ierland, vertegenwoordigd door E. Creedon, E. Mc Phillips, A. Joyce en B. Counihan als gemachtigden, bijgestaan door D. Fennelly, barrister,
verweerder,
wijst
HET HOF (Vierde kamer),
samengesteld als volgt: L. Bay Larsen, kamerpresident, K. Jürimäe, J. Malenovský, M. Safjan en A. Prechal (rapporteur), rechters,
advocaat-generaal: Y. Bot,
griffier: L. Hewlett, hoofdadministrateur,
gezien de stukken en na de terechtzitting op 4 maart 2015,
gehoord de conclusie van de advocaat-generaal ter terechtzitting van 19 maart 2015,
het navolgende
Arrest
1 |
De Europese Commissie verzoekt het Hof vast te stellen dat Ierland de bepalingen van richtlijn 2003/88/EG van het Europees Parlement en de Raad van 4 november 2003 betreffende een aantal aspecten van de organisatie van de arbeidstijd (PB L 299, blz. 9) niet toepast op de organisatie van de arbeidstijd van artsen in opleiding [niet-consulterende ziekenhuisartsen („non-consultant hospital doctors”; hierna: „NCHD’s”)], en bijgevolg de krachtens de artikelen 3, 5, 6 en 17, leden 2 en 5, van deze richtlijn op haar rustende verplichtingen niet is nagekomen. |
Toepasselijke bepalingen
Recht van de Unie
2 |
Artikel 2 van richtlijn 2003/88, „Definities”, bepaalt: „Voor de toepassing van deze richtlijn wordt verstaan onder:
[...]” |
3 |
In artikel 3 van richtlijn 2003/88, „Dagelijkse rusttijd”, is bepaald: „De lidstaten treffen de nodige maatregelen opdat alle werknemers in elk tijdvak van vierentwintig uur een rusttijd van ten minste elf aaneengesloten uren genieten.” |
4 |
Onder het opschrift „Wekelijkse rusttijd” bevat artikel 5 van voormelde richtlijn in de eerste alinea de volgende bepaling: „De lidstaten treffen de nodige maatregelen opdat alle werknemers voor elk tijdvak van zeven dagen een ononderbroken minimumrusttijd van vierentwintig uren genieten waaraan de in artikel 3 bedoelde elf uren dagelijkse rusttijd worden toegevoegd.” |
5 |
Artikel 6 van deze richtlijn, „Maximale wekelijkse arbeidstijd”, luidt als volgt: „De lidstaten treffen de nodige maatregelen opdat in verband met de noodzakelijke bescherming van de veiligheid en de gezondheid van de werknemers: [...]
|
6 |
Artikel 16 van deze richtlijn bepaalt onder het opschrift „Referentieperioden” onder welke voorwaarden de lidstaten referentieperiodes mogen vaststellen voor de toepassing van onder meer de artikelen 5 en 6 van de richtlijn. |
7 |
Artikel 17 van richtlijn 2003/88 bevat in de leden 2 en 5 de volgende bepalingen: „2. Mits de betrokken werknemers gelijkwaardige compenserende rusttijden worden geboden of, in de uitzonderlijke gevallen waarin dit op objectieve gronden niet mogelijk is, een passende bescherming, kunnen bij wettelijke of bestuursrechtelijke bepaling, bij collectieve overeenkomst of bedrijfsakkoord tussen de sociale partners de in [lid 5] bedoelde afwijkingen worden vastgesteld. [...] 5. Overeenkomstig lid 2 van dit artikel kunnen afwijkingen van artikel 6 en artikel 16, onder b), worden toegestaan in het geval van artsen in opleiding, zulks overeenkomstig het bepaalde in de tweede tot en met de zevende alinea van dit lid. Met betrekking tot artikel 6 worden de in de eerste alinea bedoelde afwijkingen toegestaan voor een overgangsperiode van vijf jaar, gerekend vanaf 1 augustus 2004. De lidstaten kunnen, zo nodig, twee jaar meer tijd nemen om te werken aan oplossingen voor de moeilijkheden die zij ondervinden om inzake hun verantwoordelijkheden voor de organisatie en verstrekking van gezondheidsdiensten en medische zorg aan de arbeidstijdbepalingen te voldoen. [...] De lidstaten kunnen, zo nodig, nog één jaar extra tijd nemen om te werken aan oplossingen voor de bijzondere moeilijkheden die zij inzake de in de derde alinea bedoelde verantwoordelijkheden ondervinden. [...] De lidstaten zorgen ervoor dat de wekelijkse arbeidstijd in geen geval meer bedraagt dan gemiddeld 58 uur gedurende de eerste drie jaar van de overgangsperiode, gemiddeld 56 uur voor de volgende twee jaar en gemiddeld 52 uur voor de resterende periode. [...] Met betrekking tot artikel 16, onder b), worden de in de eerste alinea bedoelde afwijkingen toegestaan, op voorwaarde dat de referentieperiode tijdens het eerste gedeelte van de in de vijfde alinea bepaalde overgangsperiode niet meer dan twaalf maanden en daarna niet meer dan zes maanden bedraagt.” |
8 |
Artikel 19 van deze richtlijn, „Bepaling van de afwijking van referentieperioden”, bepaalt: „De [...] mogelijkheid om af te wijken van artikel 16, onder b), mag niet tot gevolg hebben dat er een referentieperiode wordt vastgesteld die langer is dan zes maanden. De lidstaten kunnen evenwel, met inachtneming van de algemene beginselen inzake de bescherming van de veiligheid en de gezondheid van de werknemers, toestaan dat om objectieve, technische of arbeidsorganisatorische redenen in collectieve overeenkomsten of bedrijfsakkoorden tussen de sociale partners langere referentieperioden worden vastgesteld, die echter in geen geval langer mogen zijn dan twaalf maanden. [...]” |
Iers recht
9 |
De European Communities (Organisation of Working Time) (Activities of Doctors in Training) Regulations 2004 [verordening van 2004 inzake de Europese Gemeenschappen (organisatie van de arbeidstijd) (artsen in opleiding), SI 2004, nr. 494], zoals gewijzigd bij de verordening van 2010 (SI 2010, nr. 533; hierna: „verordening van 2004”) strekt ertoe in Iers recht aan richtlijn 2003/88 uitvoering te geven met betrekking tot NCHD’s. |
Precontentieuze procedure
10 |
Daar de Commissie van oordeel was dat Ierland met betrekking tot NCHD’s niet had voldaan aan de verplichtingen die ingevolge de artikelen 3, 5 en 17 van richtlijn 2003/88 op haar rustten voor wat betreft de minimumrusttijden en ingevolge de artikelen 6 en 17, lid 5, van die richtlijn voor wat betreft de maximale wekelijkse arbeidstijd, heeft zij die lidstaat op 23 november 2009 een aanmaningsbrief gestuurd, die deze lidstaat op 25 januari 2010 heeft beantwoord. |
11 |
Op 30 september 2011 heeft de Commissie een met redenen omkleed advies uitgebracht, met het verzoek aan Ierland de maatregelen te treffen die noodzakelijk waren om binnen een termijn van twee maanden na ontvangst van het advies daaraan gevolg te geven. Deze lidstaat heeft daarop geantwoord bij brief van 13 januari 2012. |
12 |
Daar de Commissie nadat nog meer correspondentie was uitgewisseld de door Ierland verstrekte uitleg nog steeds ontoereikend achtte, heeft zij besloten het onderhavige beroep in te stellen. |
Beroep
Opmerkingen vooraf
13 |
De Commissie preciseert dat zij in het kader van het onderhavige beroep niet de uitvoering van richtlijn 2003/88 bij de verordening van 2004 aan de orde stelt. Zij voert echter aan dat de Ierse overheidsorganen die verordening niet toepassen, waardoor die lidstaat niet voldoet aan de verplichtingen die op hem rusten ingevolge de artikelen 3, 5, 6 en 17, leden 2 en 5, van die richtlijn. |
14 |
Tot staving van haar beroep wijst de Commissie erop dat de Irish Medical Organisation (Ierse artsenfederatie; hierna: „IMO”), die alle artsen die op Iers grondgebied als arts werkzaam zijn vertegenwoordigt, en de Health Service Executive (bestuur van de diensten voor gezondheidszorg; hierna: „HSE”), het overheidsorgaan dat de gezondheidsautoriteiten vertegenwoordigt, teneinde een geschil over de arbeidstijd van NCHD’s te beslechten op 22 januari 2010 een schikkingsovereenkomst hebben ondertekend waaraan een collectieve overeenkomst tussen deze partijen (hierna „collectieve overeenkomst”) en een standaardarbeidsovereenkomst voor NCHD’s (hierna: „standaardarbeidsovereenkomst”) zijn gehecht. |
15 |
Volgens de Commissie zijn clausule 3, onder a) en b), van de collectieve overeenkomst en sommige bepalingen van clausule 5 van de standaardarbeidsovereenkomst in strijd met richtlijn 2003/88. Meerdere en over de uitvoering van die richtlijn en een verklaring van de IMO bevestigen dat Ierland in de praktijk niet voldoet aan de uit die richtlijn voortvloeiende verplichtingen. |
Eerste grief: strijdigheid van clausule 3, onder a), van de collectieve overeenkomst met richtlijn 2003/88
16 |
Met haar eerste grief betoogt de Commissie dat clausule 3, onder a), van de collectieve overeenkomst, op grond waarvan bepaalde opleidingsuren van de NCHD’s niet zijn te beschouwen als „arbeidstijd”, indruist tegen de bepalingen van richtlijn 2003/88. Zij zet uiteen dat aangezien de betrokken opleidingsactiviteiten een vereiste van het opleidingsprogramma zijn en plaatsvinden op een in dat programma vastgelegde plaats, zij moeten worden gerekend tot de „arbeidstijd” in de zin van die richtlijn. |
17 |
Ierland merkt op dat de betrokken opleidingsuren een „beschermde” opleidingsperiode vormen waarin de NCHD’s niet beschikbaar zijn om hun beroepswerkzaamheden te verrichten. Voorts verschilt de verhouding tussen de NCHD’s en hun opleidingsorganisme van die tussen de NCHD’s en hun werkgever. De opleidingsvereisten voor de NCHD’s vallen niet onder hun dienstverband. De werkgever heeft niet de zeggenschap over een dergelijke opleiding, hij bepaalt niet de activiteiten die de NCHD’s in het kader van die opleiding dienen te verrichten en evenmin hoe de NCHD’s in het kader van de opleiding vooruitgang boeken, en hij bepaalt de plaats van de opleiding niet. |
18 |
Dienaangaande staat vast dat ingevolge clausule 3, onder a), van de collectieve overeenkomst niet als arbeidstijd worden beschouwd de opleidingsuren vermeld in punt 1 van bijlage 1 bij de collectieve overeenkomst, waarin het volgende is bepaald: „Er kunnen drie categorieën opleidingsuren worden onderscheiden:
|
19 |
Ter terechtzitting is uiteengezet dat de duur van die opleidingsuren varieert tussen 2,5 en 17 uur per maand, afhankelijk van het opleidingsstadium waarin de NCHD zich bevindt en de betrokken activiteiten. In repliek heeft de Commissie opgemerkt dat de opleidingsuren vermeld in bijlage 1, punt 1, onder A en B, van de collectieve overeenkomst (hierna: „opleidingsuren A en B”), met uitsluiting van de categorie uren vermeld in bedoeld punt 1, onder C, moeten worden beschouwd als „arbeidstijd” in de zin van artikel 2, punt 1, van richtlijn 2003/88. |
20 |
In de eerste plaats wordt volgens vaste rechtspraak de kwalificatie als arbeidstijd in de zin van richtlijn 2003/88 van een tijdvak van aanwezigheid van de werknemer bepaald door de verplichting van de werknemer om ter beschikking van zijn werkgever te staan (arrest Dellas e.a., C‑14/04, EU:C:2005:728, punt 58, en beschikking Grigore, C‑258/10, EU:C:2011:122, punt 53). |
21 |
Bepalend is dat de werknemer fysiek aanwezig moet zijn op de door de werkgever aangewezen plaats en zich er tot diens beschikking moet houden teneinde zo nodig onmiddellijk de adequate prestaties te kunnen verlenen (arrest Dellas e.a., C‑14/04, EU:C:2005:728, punt 48, en beschikkingen Vorel, C‑437/05, EU:C:2007:23, punt 28, en Grigore, C‑258/10, EU:C:2011:122, punt 53). |
22 |
In de tweede plaats is het in een niet-nakomingsprocedure aan de Commissie om de gestelde niet-nakoming aan te tonen en de feiten en omstandigheden aan te dragen die het Hof nodig heeft om uit te maken of er sprake is van niet-nakoming, en kan de Commissie zich daarbij niet baseren op een of ander vermoeden (zie onder meer arrest Commissie/Polen, C‑356/13, EU:C:2014:2386, punt 104 en aldaar aangehaalde rechtspraak). |
23 |
Met betrekking tot inzonderheid een grief betreffende de uitvoering van een nationale regeling dienen bovendien voor het bewijs van niet-nakoming bewijzen te worden overgelegd die specifieker zijn dan die welke gewoonlijk in aanmerking worden genomen in het kader van een beroep wegens niet-nakoming dat uitsluitend tegen de inhoud van een nationale bepaling is gericht, en in deze omstandigheden kan de niet-nakoming alleen worden aangetoond door een voldoende omstandig en gedocumenteerd bewijs van de aan het nationale orgaan verweten praktijk die aan de betrokken lidstaat kan worden toegerekend (zie arresten Commissie/België, C‑287/03, EU:C:2005:282, punt 28, en Commissie/Duitsland, C‑441/02, EU:C:2006:253, punt 49). |
24 |
Om te beginnen wordt de verklaring van Ierland dat het bij de betrokken opleidingsuren gaat om een „beschermde” opleidingsperiode, waarin de NCHD’s niet beschikbaar zijn om medische zorg aan de patiënten te verstrekken, door de Commissie niet bestreden. Daarentegen vallen de opleidingsactiviteiten van de NCHD’s volgens de Commissie onder hun dienstverband, aangezien de NCHD’s ze moeten uitoefenen met inachtneming van hun arbeidsovereenkomst. |
25 |
Dienaangaande moet worden opgemerkt dat, zoals Ierland onweersproken heeft betoogd, de verhouding tussen de NCHD’s en hun opleidingsorganisme een andere is dan die tussen de NCHD’s en hun werkgever. Inzonderheid heeft de Commissie ter terechtzitting geen bewijs aangevoerd voor haar bewering dat de betrokken opleidingsorganismen en de werkgevers van de NCHD’s alle moesten worden vereenzelvigd met de Staat, de enige werkgever van de NCHD’s, in de zin van richtlijn 2003/88. |
26 |
De door de Commissie vermelde omstandigheid dat de opleidingsuren A en B „op grond van het opleidingsprogramma” vereist zijn en plaatsvinden op een „in dat programma” bepaalde plaats, wettigt dan ook niet de conclusie dat de NCHD’s fysiek aanwezig moeten zijn op de door de werkgever aangewezen plaats en er zich ter beschikking van deze laatste moeten houden om indien noodzakelijk onmiddellijk de adequate prestaties te kunnen verlenen in de zin van de in punt 21 van het onderhavige arrest bedoelde rechtspraak. |
27 |
Aan deze constatering wordt voorts niet afgedaan door de omstandigheid dat de Commissie naar de clausules 6 en 8 van de standaardarbeidsovereenkomst verwijst. |
28 |
Voor clausule 6, die de verplichtingen en taken van de NCHD’s in het kader van hun arbeidsovereenkomst opsomt, heeft de Commissie namelijk niet aangetoond dat de NCHD’s op grond van die clausule een opleidingsplicht hebben. |
29 |
Met betrekking tot clausule 8 van de standaardarbeidsovereenkomst, waarin is bepaald dat de werkgever „overeenkomstig de eisen van de wet van 2007 inzake praktiserend artsen (Medical Practicioner’s Act 2007) de voor de taken van NCHD’s vereiste opleiding/waarborg van bekwaamheid zal faciliteren”, en de NCHD’s aan de opleiding deelnemen „overeenkomstig de vereisten [van die wet]”, toont de Commissie evenmin aan dat die clausule een andere betekenis heeft dan de betekenis die Ierland eraan toekent, te weten dat de clausule enkel de door voormelde wet voorgeschreven vereisten overneemt en geen specifieke arbeidsvoorwaarden op het gebied van beroepsopleiding invoert of oplegt. |
30 |
Tot slot voert de Commissie geen argumenten aan voor haar – door Ierland bestreden – standpunt dat de NCHD’s door hun werkgever ontslagen kunnen worden indien zij de opleiding in het kader van de opleidingsuren A en B niet volgen. |
31 |
Uit het voorgaande volgt dat de Commissie in die omstandigheden niet heeft aangetoond dat de opleidingsuren A en B „arbeidstijd” in de zin van richtlijn 2003/88 vormen. Bijgevolg heeft zij met betrekking tot clausule 3, onder a), van de collectieve overeenkomst niet aangetoond dat er een met die richtlijn strijdige praktijk bestaat. De eerste grief moet dan ook worden verworpen. |
Tweede grief: strijdigheid van clausule 3, onder b), van de collectieve overeenkomst met richtlijn 2003/88
32 |
Met haar tweede grief merkt de Commissie op dat clausule 3, onder b), van de collectieve overeenkomst, waarin is bepaald dat „de referentieperiode van de NCHD’s die arbeidsovereenkomsten van meer dan twaalf maanden hebben, van zes maanden moet worden gebracht op twaalf maanden”, indruist tegen de bepalingen van richtlijn 2003/88. Zij geeft toe dat ingevolge artikel 19 van die richtlijn bij collectieve overeenkomst kan worden bepaald dat de referentieperiode voor de berekening van de maximale wekelijkse arbeidsduur wordt vastgesteld op twaalf maanden. Die instelling brengt echter in herinnering dat een dergelijke verlenging op grond van die bepaling slechts mogelijk is met inachtneming van de algemene beginselen op het gebied van de bescherming van de veiligheid en de gezondheid van de werknemers en uitsluitend om objectieve of technische redenen of om redenen verband houdend met de organisatie van het werk. |
33 |
Ierland merkt op dat de verlenging van de referentieperiode van zes tot twaalf maanden voor de NCHD’s met een arbeidsovereenkomst van meer dan twaalf maanden verenigbaar is met voormelde richtlijn, meer in het bijzonder met artikel 19 daarvan. Deze lidstaat preciseert dat de betrokken collectieve overeenkomst de objectieve reden of de reden in verband met de organisatie van het werk vermeldt op grond waarvan de referentieperiode moet worden verlengd, te weten de bezorgdheid van de HSE aangaande de mogelijkheid, de NCHD’s voldoende flexibel op het dienstrooster te kunnen inschrijven om volledig te voldoen aan haar wettelijke verplichtingen. |
34 |
In dit verband moet worden opgemerkt dat de Commissie, ofschoon zij toegeeft dat de referentieperiode kan worden vastgesteld op twaalf maanden krachtens artikel 19 van richtlijn 2003/88, enkel de voorwaarden voor een dergelijke verlenging in herinnering brengt zonder uit te leggen in hoeverre, anders dan Ierland betoogt, die voorwaarden in casu niet vervuld zijn. |
35 |
Bijgevolg heeft de Commissie met betrekking tot clausule 3, onder b), van de collectieve overeenkomst het bestaan van een met richtlijn 2003/88 strijdige praktijk niet aangetoond. De tweede grief moet dus worden verworpen. |
Derde grief: sommige bepalingen van clausule 5 van de standaardarbeidsovereenkomst zijn in strijd met richtlijn 2003/88
36 |
Met haar derde grief voert de Commissie aan dat sommige bepalingen van clausule 5 van de standaardarbeidsovereenkomst in strijd zijn met richtlijn 2003/88. Zo verwijst zij in de eerste plaats naar clausule 5, onder a), van de standaardarbeidsovereenkomst, op grond waarvan de basiswerkweek 39 uur bedraagt, en naar clausule 5, onder e) en f), van die overeenkomst, op grond waarvan NCHD’s niet mag worden gevraagd meer dan 24 uur achter elkaar ter plaatse werkzaam te zijn en waarin is bepaald dat de werkgever erop toeziet dat NCHD’s, behalve in uitzonderlijke gevallen, niet meer dan een op de vijf keer waarnemen voor een arbeidstijd van 24 uur. Volgens deze instelling wijst niets erop dat de artsen recht hebben op de minimumrusttijden per dag en per week die zijn vastgelegd in richtlijn 2003/88 en op de gelijkwaardige compenserende rustperiodes. |
37 |
In de tweede plaats wijst de Commissie op clausule 5, onder i), van de standaardarbeidsovereenkomst, op grond waarvan van NCHD’s kan worden verlangd dat zij overuren (waarneming ter plaatse) maken boven hun 39 uur, dat zij waarnemen op een andere plaats en buiten het door de directeur /werkgever vastgestelde rooster en/of overuren maken, en dat zij buiten de op het rooster vastgelegde tijden werken in verband met de vereisten van de dienst, ook al moet de werkgever ervoor zorgen dat hiervan slechts bij wijze van uitzondering gebruik zal worden gemaakt. Volgens de Commissie is er echter geen duidelijke beperking gesteld aan de totale wekelijkse arbeidsduur. |
38 |
De Commissie merkt op dat de lidstaten bij de omzetting in nationaal recht van een richtlijn een duidelijk rechtskader moeten vastleggen, zodat particulieren weten wat hun rechten zijn. In clausule 5 van de standaardarbeidsovereenkomst is van een dergelijk rechtskader geen sprake. Deze constatering vindt overigens bevestiging in clausule 5, onder m), van de standaardarbeidsovereenkomst, waarin is bepaald dat „niet buiten het in de overeenkomst vastgelegde kader mag worden gewerkt indien de werktijd in verband met deze dienstbetrekking samen met die van enige andere dienstbetrekking de in [de verordening van 2004] vastgelegde maximale wekelijkse arbeidstijd overschrijdt”. Volgens de Commissie kan uit deze bepaling a contrario worden afgeleid dat de in de verordening van 2004 vastgelegde limieten niet gelden voor de standaardarbeidsovereenkomst. |
39 |
Ierland betoogt dat de in de verordening van 2004 en in richtlijn 2003/88 neergelegde bescherming weliswaar niet met zoveel woorden in de standaardarbeidsovereenkomst is opgenomen, maar er ingevolge de schikkingsovereenkomst van 22 januari 2010 wel deel van uitmaakt. Die bescherming is hoe dan ook bindend voor de werkgevers van de NCHD’s krachtens de verordening van 2004. |
40 |
Ierland merkt op dat de Commissie zich op enkele losse bepalingen van clausule 5 van de standaardarbeidsovereenkomst baseert, hetgeen in strijd is met het duidelijke rechtskader van die overeenkomst in het algemeen en met die bepalingen in het bijzonder. Met betrekking tot clausule 5, onder m), van de standaardarbeidsovereenkomst betoogt Ierland dat die bepaling voorziet in uitdrukkelijke bescherming van de in de verordening van 2004 vastgelegde beperkingen van de arbeidstijd. |
41 |
In dit verband zij in herinnering gebracht dat de bepalingen ter uitvoering van een richtlijn particulieren in staat moeten stellen, zich op een duidelijk, nauwkeurig en ondubbelzinnig rechtskader te beroepen (zie in die zin arrest Commissie/Ierland, C‑282/02, EU:C:2005:334, punt 80). |
42 |
In het kader van het onderhavige beroep betwist de Commissie echter niet de uitvoering van richtlijn 2003/88 bij de verordening van 2004. Onder verwijzing naar onder meer een aantal bepalingen van clausule 5 van de standaardarbeidsovereenkomst betoogt zij enkel dat die verordening in de praktijk niet wordt toegepast. |
43 |
Bovendien zijn partijen het erover eens dat het rechtskader zoals dat voortvloeit uit de wetgeving ter uitvoering van richtlijn 2003/88, te weten de verordening van 2004, duidelijk en hoe dan ook toepasselijk is. |
44 |
Door zich te beroepen op enkele losse bepalingen van clausule 5 van de standaardarbeidsovereenkomst, waarvan de draagwijdte overigens voorwerp van discussie tussen partijen is, toont de Commissie bijgevolg niet aan dat er sprake is van een met richtlijn 2003/88 strijdige praktijk. De derde grief moet dus worden verworpen. |
De diverse rapporten over de uitvoering en de verklaring van de IMO
45 |
De Commissie verwijst ook naar diverse in de jaren 2013 en 2014 door de Ierse autoriteiten opgestelde en aan de Commissie meegedeelde rapporten over de uitvoering van richtlijn 2003/88 en naar een verklaring van de IMO, waaruit naar haar oordeel blijkt dat er weliswaar vooruitgang is geboekt met de toepassing van richtlijn 2003/88, maar dat Ierland nog steeds niet volledig aan de krachtens die richtlijn op haar rustende verplichtingen voldoet. |
46 |
Ierland geeft toe dat het in de praktijk onmogelijk is gebleken, een situatie te bereiken die in alle gevallen volledig strookt met richtlijn 2003/88, maar ontkent dat dit komt doordat het niet heeft voldaan aan zijn verplichting de maatregelen te treffen die daartoe noodzakelijk waren. Ierland beklemtoont dat het voortdurende, afgestemde inspanningen heeft gedaan om een volledige conformiteit in de praktijk tot stand te brengen en dat het blijft optreden tegen alle gevallen van niet-eerbiediging, mede door de oplegging van geldboetes. |
47 |
Volgens deze lidstaat komt het argument van de Commissie er in hoofdzaak op neer dat de enkele omstandigheid dat de regels ter uitvoering van richtlijn 2003/88 niet in alle gevallen worden geëerbiedigd, volstaat om te constateren dat de betrokken lidstaat niet aan de ingevolge het recht van de Unie op hem rustende verplichtingen heeft voldaan. |
48 |
Dienaangaande moet worden opgemerkt dat de Commissie in haar verzoekschrift niet aangeeft of zij naar de betrokken rapporten en de betrokken verklaring uitsluitend verwijst om een beeld te schetsen van de problemen die zouden zijn ontstaan door de beweerde schending van richtlijn 2003/88 als gevolg van clausule 3, onder a) en b), van de collectieve overeenkomst en van sommige bepalingen van clausule 5 van de standaardarbeidsovereenkomst, dan wel als zelfstandige indicatie voor de niet-toepassing van die richtlijn in de praktijk. |
49 |
Hoe dan ook kan de Commissie niet volstaan met te wijzen op de betrokken rapporten en de verklaring van de IMO ten betoge dat Ierland richtlijn 2003/88 niet heeft toegepast. Zoals blijkt uit de in de punten 22 en 23 van het onderhavige arrest genoemde rechtspraak dient zij tevens aan te tonen, zonder zich te kunnen baseren op enig vermoeden, dat de beweerdelijk met die richtlijn strijdige praktijk op enige wijze aan Ierland kan worden toegerekend. |
50 |
In casu vermeldt de Commissie in dat verband slechts dat de HSE uitgaat van de Staat. Zij zet echter niet uiteen welke rol dat orgaan speelt afgezien van de omstandigheid dat het de in punt 14 van het onderhavige arrest bedoelde schikkingsovereenkomst waaraan de collectieve overeenkomst en de standaardarbeidsovereenkomst zijn gehecht heeft ondertekend. Zoals volgt uit de punten 16 tot en met 44 van het onderhavige arrest heeft de Commissie echter niet aangetoond dat die twee laatste documenten een tegen richtlijn 2003/88 indruisende praktijk opleveren. |
51 |
Uit al het voorgaande volgt dat de Commissie met betrekking tot Ierland niet heeft aangetoond dat er op het gebied van de organisatie van de arbeidstijd van de NCHD’s sprake is van een met de artikelen 3, 5, 6 en 17, leden 2 en 5, van richtlijn 2003/88 strijdige praktijk. |
52 |
Het beroep moet daarom worden verworpen. |
Kosten
53 |
Volgens artikel 138, lid 1, van het Reglement voor de procesvoering van het Hof wordt de in het ongelijk gestelde partij in de kosten verwezen, voor zover dat is gevorderd. Aangezien de Commissie in het ongelijk is gesteld, moet zij overeenkomstig de vordering van Ierland worden verwezen in de kosten. |
Het Hof (Vierde kamer) verklaart: |
|
|
ondertekeningen |
( *1 ) Procestaal: Engels.