Choose the experimental features you want to try

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document 62013CN0314

    Zaak C-314/13: Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Lietuvos vyriausiasis administracinis teismas (Litouwen) op 7 juni 2013 — Užsienio reikalų ministerija/Vladimir Peftiev, BelTechExport ZAO, Sport-pari ZAO, BT Telecommunications PUE

    PB C 233 van 10.8.2013, p. 3–4 (BG, ES, CS, DA, DE, ET, EL, EN, FR, IT, LV, LT, HU, MT, NL, PL, PT, RO, SK, SL, FI, SV)
    PB C 233 van 10.8.2013, p. 2–2 (HR)

    10.8.2013   

    NL

    Publicatieblad van de Europese Unie

    C 233/3


    Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Lietuvos vyriausiasis administracinis teismas (Litouwen) op 7 juni 2013 — Užsienio reikalų ministerija/Vladimir Peftiev, BelTechExport ZAO, Sport-pari ZAO, BT Telecommunications PUE

    (Zaak C-314/13)

    2013/C 233/05

    Procestaal: Litouws

    Verwijzende rechter

    Lietuvos vyriausiasis administracinis teismas

    Partijen in het hoofdgeding

    Verzoekende partijen: Užsienio reikalų ministerija (Ministerie van Buitenlandse Zaken)

    Verwerende partijen: Vladimir Peftiev, BelTechExport ZAO, Sport-pari ZAO, BT Telecommunications PUE

    Andere partij in de procedure: Finansinių nusikaltimų tyrimų tarnyba prie Vidaus reikalų ministerijos (dienst onderzoek financiële criminaliteit, verbonden aan het Ministerie van Binnenlandse Zaken)

    Prejudiciële vragen

    1)

    Moet artikel 3, lid 1, sub b, van verordening (EG) nr. 765/2006 (1) aldus worden uitgelegd dat de autoriteit die bevoegd is voor de toepassing van de vrijstelling als bedoeld in artikel 3, lid 1, sub b, van die verordening, bij haar beslissing om die vrijstelling al dan niet te verlenen over een absolute beoordelingsvrijheid beschikt?

    2)

    Indien de eerste vraag ontkennend wordt beantwoord, door welke criteria moet die autoriteit zich laten leiden en door welke criteria is zij gebonden bij haar beslissing om de in artikel 3, lid 1, sub b, van verordening (EG) nr. 765/2006 van de Raad van 18 mei 2006 opgenomen vrijstelling al dan niet te verlenen?

    3)

    Moet artikel 3, lid 1, sub b, van verordening (EG) nr. 765/2006 van de Raad van 18 mei 2006 aldus worden uitgelegd dat de autoriteit die bevoegd is voor de verlening van voornoemde vrijstelling, bij de beoordeling of de gevraagde vrijstelling al dan niet moet worden verleend, onder andere rekening mag of moet houden met de omstandigheid dat de verzoekers die het verzoek indienen, hun grondrechten (in dit geval het recht op een beroep in rechte) willen doen gelden, maar ook moet verzekeren dat, indien de vrijstelling in het specifieke geval wordt verleend, de doelstelling van de vastgestelde sanctie niet wordt doorkruist en de vrijstelling niet wordt misbruikt (bijvoorbeeld indien het geldbedrag dat bestemd is voor het verzekeren van een beroep in rechte, kennelijk onevenredig zou zijn in verhouding tot de omvang van de verleende juridische diensten)?

    4)

    Moet artikel 3, lid 1, sub b, van verordening (EG) nr. 765/2006 van de Raad van 18 mei 2006 aldus worden uitgelegd dat het feit dat de voor de betaling van juridische diensten bestemde tegoeden waarop de vrijstelling betrekking heeft, onrechtmatig zijn verkregen, een mogelijke rechtvaardiging kan opleveren om de in die bepaling opgenomen vrijstelling te weigeren?


    (1)  Verordening (EG) nr. 765/2006 van de Raad van 18 mei 2006 betreffende beperkende maatregelen tegen president Loekasjenko en bepaalde functionarissen van Belarus (PB L 134, blz. 1).


    Top