EUR-Lex Access to European Union law

Back to EUR-Lex homepage

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document 62013CJ0043

Arrest van het Hof (Vierde kamer) van 3 april 2014.
Hauptzollamt Köln tegen Kronos Titan GmbH en Hauptzollamt Krefeld tegen Rhein-Ruhr Beschichtungs-Service GmbH.
Verzoeken van het Bundesfinanzhof om een prejudiciële beslissing.
Richtlijn 2003/96/EG – Belasting van energieproducten – Producten die in richtlijn 2003/96/EG niet worden vermeld – Begrip ‚gelijkwaardige motor- of verwarmingsbrandstof’.
Gevoegde zaken C‑43/13 en C‑44/13.

Court reports – general

ECLI identifier: ECLI:EU:C:2014:216

ARREST VAN HET HOF (Vierde kamer)

3 april 2014 ( *1 )

„Richtlijn 2003/96/EG — Belasting van energieproducten — Producten die in richtlijn 2003/96/EG niet worden vermeld — Begrip ‚gelijkwaardige motor‑ of verwarmingsbrandstof’”

In de gevoegde zaken C‑43/13 en C‑44/13,

betreffende twee verzoeken om een prejudiciële beslissing krachtens artikel 267 VWEU, ingediend door het Bundesfinanzhof (Duitsland) bij beslissingen van 14 november 2012, ingekomen bij het Hof op 28 januari 2013, in de procedures

Hauptzollamt Köln

tegen

Kronos Titan GmbH (C‑43/13),

en

Hauptzollamt Krefeld

tegen

Rhein-Ruhr Beschichtungs-Service GmbH (C‑44/13),

wijst

HET HOF (Vierde kamer),

samengesteld als volgt: L. Bay Larsen, kamerpresident, M. Safjan (rapporteur), J. Malenovský, A. Prechal en K. Jürimäe, rechters,

advocaat-generaal: N. Jääskinen,

griffier: A. Calot Escobar,

gezien de stukken,

gelet op de opmerkingen van:

het Hauptzollamt Köln, vertegenwoordigd door J. Krebs als gemachtigde,

Kronos Titan GmbH, vertegenwoordigd door W. Meilicke en D. E. Rabback, Rechtsanwälte,

het Hauptzollamt Krefeld, vertegenwoordigd door X. Konoplev als gemachtigde,

Rhein-Ruhr Beschichtungs-Service GmbH, vertegenwoordigd door D. Schiebold en N. Liebheit, Rechtsanwälte,

de Portugese regering, vertegenwoordigd door L. Inez Fernandes, A. Cunha en R. Collaço als gemachtigden,

de Europese Commissie, vertegenwoordigd door C. Barslev en W. Mölls als gemachtigden,

gehoord de conclusie van de advocaat-generaal ter terechtzitting van 12 december 2013,

het navolgende

Arrest

1

De verzoeken om een prejudiciële beslissing betreffen de uitlegging van artikel 2, lid 3, van richtlijn 2003/96/EG van de Raad van 27 oktober 2003 tot herstructurering van de communautaire regeling voor de belasting van energieproducten en elektriciteit (PB L 283, blz. 51).

2

Deze verzoeken zijn ingediend in het kader van twee gedingen tussen, enerzijds, het Hauptzollamt Köln (hoofdkantoor douane Keulen) en Kronos Titan GmbH (hierna: „Kronos”) en, anderzijds, het Hauptzollamt Krefeld (hoofdkantoor douane Krefeld) en Rhein-Ruhr Beschichtungs-Service GmbH (hierna: „RRBS”), over het belastingniveau dat moet worden toegepast op, ten eerste, methylbenzeen, en, ten tweede, white spirit en lichte stookolie Exxsol D60, die door Kronos respectievelijk RRBS als verwarmingsbrandstof worden gebruikt.

Toepasselijke bepalingen

Richtlijn 2003/96

3

De punten 2 tot en met 6, 9, 17 en 18 van de considerans van richtlijn 2003/96 luiden als volgt:

„(2)

Het ontbreken van communautaire bepalingen om elektriciteit en andere energieproducten dan minerale oliën aan een minimumbelasting te onderwerpen, kan nadelig zijn voor de goede werking van de interne markt.

(3)

Voor de goede werking van de interne markt en de verwezenlijking van de doelstellingen van het communautaire beleid in andere sectoren is het nodig dat op communautair niveau minimumbelastingniveaus worden vastgesteld voor de meeste energieproducten, met inbegrip van elektriciteit, aardgas en kolen.

(4)

Aanmerkelijke verschillen tussen de door de lidstaten toegepaste nationale belastingniveaus kunnen nadelig blijken voor de goede werking van de interne markt.

(5)

Door vaststelling van passende communautaire minimumbelastingniveaus kunnen bestaande verschillen in de nationale belastingniveaus kleiner worden gemaakt.

(6)

Overeenkomstig artikel 6 van het [EG-]Verdrag moeten de eisen inzake milieubescherming worden geïntegreerd in de omschrijving en uitvoering van het beleid van de Gemeenschap op andere terreinen.

[...]

(9)

De lidstaten moeten de flexibiliteit krijgen die nodig is om een aan de nationale context aangepast beleid te bepalen en uit te voeren.

[...]

(17)

Er moeten verschillende communautaire minimumbelastingniveaus worden vastgesteld naargelang van het gebruik van de energieproducten en elektriciteit.

(18)

Energieproducten die worden gebruikt als motorbrandstof voor bepaalde industriële en commerciële doeleinden en energieproducten die worden gebruikt als brandstof voor verwarming, worden gewoonlijk lager belast dan energieproducten die voor de voortbeweging worden gebruikt.”

4

Artikel 1 van richtlijn 2003/96 bepaalt dat de lidstaten belasting heffen op energieproducten en elektriciteit overeenkomstig deze richtlijn.

5

Artikel 2 van deze richtlijn bevat in de leden 1, 3 en 5 ervan, de volgende bepalingen:

„1.   Voor de toepassing van deze richtlijn wordt onder ‚energieproducten’ verstaan de hieronder vermelde producten:

a)

[...]

b)

producten van de GN-codes [...] 2704 tot en met 2715;

c)

producten van de GN-codes 2901 en 2902;

[...]

3.   De energieproducten waarvoor in deze richtlijn geen belastingniveau is vastgesteld en die bestemd zijn voor gebruik, worden aangeboden voor verkoop of worden gebruikt als motor‑ of verwarmingsbrandstof, worden belast tegen het belastingniveau van de gelijkwaardige motor‑ of verwarmingsbrandstof, naargelang van het gebruik dat ervan gemaakt wordt.

Naast de in lid 1 genoemde belastbare producten wordt tegen het belastingniveau van de gelijkwaardige motorbrandstof belast, elk product dat bestemd is voor gebruik, wordt aangeboden voor verkoop of wordt gebruikt als motorbrandstof of als additief of vulstof in motorbrandstoffen.

Naast de in lid 1 genoemde belastbare producten wordt tegen het belastingniveau van het gelijkwaardige energieproduct belast elke andere koolwaterstof, turf uitgezonderd, die bestemd is voor gebruik, wordt aangeboden voor verkoop of wordt gebruikt als verwarmingsbrandstof.

[...]

5.   De in deze richtlijn vervatte verwijzingen naar codes van de gecombineerde nomenclatuur zijn verwijzingen naar verordening (EG) nr. 2031/2001 van de Commissie van 6 augustus 2001 tot wijziging van bijlage I van verordening (EEG) nr. 2658/87 van de Raad met betrekking tot de tarief‑ en statistieknomenclatuur en het gemeenschappelijk douanetarief [PB L 279, blz. 1].

[...]”

6

Artikel 4 van deze richtlijn luidt als volgt:

„1.   De belastingniveaus die de lidstaten toepassen op de in artikel 2 genoemde energieproducten en op elektriciteit, mogen niet onder de bij deze richtlijn voorgeschreven minimumbelastingniveaus liggen.

2.   Voor de toepassing van deze richtlijn wordt onder ‚belastingniveau’ verstaan het totaal van alle geheven indirecte belastingen (BTW uitgezonderd), rechtstreeks of niet-rechtstreeks berekend over de hoeveelheid energieproducten en elektriciteit op het tijdstip van uitslag tot verbruik.”

7

De artikelen 7 en 8 van deze richtlijn bepalen dat de minimumbelastingniveaus voor motorbrandstoffen en voor producten die als motorbrandstof worden gebruikt, worden vastgesteld zoals beschreven in bijlage I.A., respectievelijk bijlage I.B., bij deze richtlijn. Volgens artikel 9 van deze richtlijn vermeldt bijlage I.C. bij deze richtlijn de minimumbelastingniveaus voor verwarmingsbrandstoffen.

8

Geen van deze bijlagen bevat een belastingniveau voor methylbenzeen (GN-code 2902 30 00) of voor white spirit of lichte stookolie (beide met GN-code 2710 11 21).

9

Bijlage I.C. bij richtlijn 2003/96 ziet er als volgt uit:

C. – Minimumbelastingniveaus voor verwarmingsbrandstoffen en elektriciteit

 

Zakelijk gebruik

Niet-zakelijk gebruik

Gasolie

(euro per 1 000 l)

GN-codes 2710 19 41 tot en met 2710 19 49

21

21

Zware stookolie

(euro per 1 000 kg)

GN-codes 2710 19 61 tot en met 2710 19 69

15

15

Kerosine

(euro per 1 000 l)

GN-codes 2710 19 21 en 2710 19 25

0

0

LPG

(euro per 1 000 kg)

GN-codes 2711 12 11 tot en met 2711 19 00

0

0

Aardgas

(euro per gigajoule bovenste verbrandingswaarde)

GN-code 2711 11 00 en 2711 21 00

0,15

0,3

Kolen en cokes

(euro per gigajoule)

GN-code 2701, 2702 en 2704

0,15

0,3

Elektriciteit

(euro per MWh)

GN-code 2716

0,5

1,0

Duits recht

10

§ 2 Energiesteuergesetz (wet betreffende de belasting op energie) van 15 juli 2006 (hierna: „EnergieStG”), in de versie die gold in 2007 en 2008, tijdstip waarop de feiten van de hoofdgedingen zich hebben voorgedaan, luidt als volgt:

„(1)   De belasting bedraagt,

1.

voor 1000 liter benzine van de postonderverdelingen 2710 11 41 tot en met 2710 11 49 van de [GN]

[...]

b)

met een zwavelgehalte van ten hoogste 10 mg/kg: 654,50 EUR

[...]

(3)   In afwijking van de punten 1 en 2 bedraagt de belasting [...] [volgt een gedetailleerde lijst met vijf posten – deels met onderverdelingen – waarin met name dieselolie van de onderverdelingen 2710 19 41 tot en met 2710 19 49 van de GN en stookolie van de onderverdelingen 2710 19 61 tot en met 2710 19 69 van de GN, en de veel lagere belastingtarieven die voor deze producten gelden, zijn vermeld],

wanneer zij voor verwarming worden gebruikt [...] of voor dit doel zijn aangegeven. [...]

(4)   Andere dan de in de leden 1 tot en met 3 bedoelde producten zijn aan dezelfde belasting onderworpen als de energieproducten die zij naar hun kenmerken en gebruiksdoel het dichtst benaderen. [...]”

Hoofdgedingen en prejudiciële vragen

Feiten in het hoofdgeding in zaak C‑43/13

11

Kronos produceert titaandioxidepoeder („titaanwit” genaamd). Om de gewenste chemische reactie op gang te brengen, moet een temperatuur van 1650 graden Celsius worden bereikt. Kronos bereikt deze temperatuur door methylbenzeen te verstuiven in zuurstof die in een brander wordt geblazen.

12

In 2007 heeft Kronos bij het Hauptzollamt Köln ongeveer 1,1 miljoen EUR als energiebelasting wegens het gebruik van methylbenzeen aangegeven. Zij heeft daarbij nauwgezet het juridische standpunt van het Hauptzollamt Köln gevolgd door een belastingtarief van 654,50 EUR/1 000 kg toe te passen. Dit tarief is in § 2, lid 1, punt 1, sub b, EnergieStG vastgesteld voor de onder de postonderverdelingen 2710 11 41 tot en met 2710 11 49 van de GN vallende benzine met een zwavelgehalte van maximaal 10 mg/kg. Kronos heeft tegelijkertijd bezwaar ingediend tegen haar aangifte, waarbij zij heeft verzocht om de toepassing van het veel lagere belastingtarief dat in § 2, lid 3, EnergieStG is vastgesteld voor een aantal andere als verwarmingsbrandstof gebruikte energieproducten.

13

Kronos heeft aangevoerd dat methylbenzeen in § 2 EnergieStG niet was vermeld, zodat overeenkomstig lid 4 van die bepaling op dit product het belastingtarief diende te worden toegepast voor het energieproduct dat naar zijn aard en gebruiksdoel methylbenzeen het dichtst benaderde.

14

Het na afwijzing van het bezwaar ingestelde beroep is voor het Finanzgericht gekomen, dat heeft geoordeeld dat het artikel 2, lid 3, eerste en derde alinea, van richtlijn 2003/96 in zijn beoordeling moest betrekken. Volgens deze rechterlijke instantie kon het belastingtarief, bij een uitlegging van § 2 EnergieStG conform die bepaling van richtlijn 2003/96, niet uit § 2, lid 1, EnergieStG worden afgeleid, maar moest het worden vastgesteld op basis van § 2, lid 3, van deze wet. Het methylbenzeen was immers als verwarmingsbrandstof gebruikt en alleen in deze laatste bepaling waren belastingtarieven voor verwarmingsbrandstoffen vastgelegd.

15

Het Hauptzollamt Köln heeft tegen de beslissing van het Finanzgericht beroep in „Revision” bij het Bundesfinanzhof ingesteld.

Feiten in het hoofdgeding in zaak C‑44/13

16

RRBS produceert afwerkingsbekledingen via een thermisch procedé. Daarvoor verbrandt zij in vaten aangekochte white spirit (postonderverdeling 2710 11 21 van de GN) waarover geen belasting is geheven, en onder dezelfde post vallende lichte stookolie Exxsol D60.

17

Bij belastingaanslagen van 1 december 2008 en 7 december 2009 voor de jaren 2007 en 2008 heeft het Hauptzollamt Krefeld voor de white spirit en de lichte stookolie Exxsol D60 een bedrag van in totaal 134747,70 EUR energiebelasting vastgesteld op basis van een belastingtarief van 654,50 EUR/1 000 kg. Dit tarief is in § 2, lid 1, punt 1, sub b, EnergieStG vastgesteld voor onder de postonderverdelingen 2710 11 41 tot en met 2710 11 49 van de GN vallende benzine met een zwavelgehalte van maximaal 10 mg/kg. Nadat haar bezwaar tegen deze belastingaanslagen was afgewezen, heeft RRBS een beroep ingesteld, waarin zij heeft verzocht om de toepassing van een van de veel lagere belastingtarieven die in § 2, lid 3, EnergieStG zijn vastgesteld voor een aantal andere als verwarmingsbrandstof gebruikte energieproducten.

18

RRBS heeft aangevoerd dat white spirit en lichte stookolie Exxsol D60 in § 2 EnergieStG niet waren vermeld, zodat overeenkomstig lid 4 van die bepaling op deze producten het belastingtarief moest worden toegepast voor het energieproduct dat naar zijn aard en gebruiksdoel deze producten het dichtst benaderde.

19

Het beroep is voor het Finanzgericht gekomen, dat heeft geoordeeld dat het artikel 2, lid 3, eerste en derde alinea, van richtlijn 2003/96 in zijn beoordeling moest betrekken. Volgens deze rechterlijke instantie kon het belastingtarief, bij een uitlegging van § 2 EnergieStG conform die bepaling van deze richtlijn, niet uit § 2, lid 1, EnergieStG worden afgeleid, maar moest het worden vastgesteld op basis van § 2, lid 3, EnergieStG. De white spirit en de lichte stookolie Exxsol D60 waren immers als verwarmingsbrandstof gebruikt en alleen in deze laatste bepaling waren belastingtarieven voor verwarmingsbrandstoffen vastgelegd.

20

Het Hauptzollamt Krefeld heeft tegen de beslissing van het Finanzgericht beroep in „Revision” ingesteld bij de verwijzende rechterlijke instantie.

Prejudiciële vraag

21

De verwijzende rechterlijke instantie neigt weliswaar tot het oordeel dat, ofschoon de betrokken producten als verwarmingsbrandstof zijn gebruikt, de hoge belasting ervan in overeenstemming is met de eisen van richtlijn 2003/96, maar heeft toch nog twijfels hierover.

22

In die omstandigheden heeft het Bundesfinanzhof de behandeling van de zaken geschorst en het Hof verzocht om een prejudiciële beslissing over de volgende vraag, die in de twee zaken in dezelfde bewoordingen is geformuleerd:

„Vereist artikel 2, lid 3, van [richtlijn 2003/96] dat bij de belasting van andere energieproducten dan die waarvoor in de richtlijn een belastingniveau is vastgesteld, een belastingtarief wordt toegepast dat naar nationaal recht geldt voor het gebruik van een energieproduct als verwarmingsbrandstof, indien dat andere energieproduct tevens als verwarmingsbrandstof wordt gebruikt? Of kan, wanneer het andere energieproduct bij gebruik als verwarmingsbrandstof gelijkwaardig is aan een bepaald energieproduct, het naar nationaal recht voor dit energieproduct geldende belastingtarief worden toegepast, ook al gaat het om een uniform belastingtarief dat geldt ongeacht of dit energieproduct als motorbrandstof dan wel als verwarmingsbrandstof wordt gebruikt?”

Procedure bij het Hof

23

Bij beschikking van de president van het Hof van 7 februari 2013 zijn de zaken C‑43/13 en C‑44/13 gevoegd voor de schriftelijke en de mondelinge behandeling alsmede voor het arrest.

Beantwoording van de prejudiciële vraag

24

Met zijn vraag wenst de verwijzende rechterlijke instantie in wezen te vernemen hoe artikel 2, lid 3, van richtlijn 2003/96, waarin wordt bepaald dat andere energieproducten dan die waarvoor in deze richtlijn een belastingniveau is vastgesteld, tegen het tarief voor gelijkwaardige motor‑ of verwarmingsbrandstof worden belast naargelang het gebruik dat ervan wordt gemaakt.

25

Allereerst moet in herinnering worden gebracht dat voor de vaststelling van de draagwijdte van een bepaling van Unierecht rekening moet worden gehouden met zowel de bewoordingen en de context als de doelstellingen van deze bepaling (arrest Spedition Welter, C‑306/12, EU:C:2013:650, punt 17 en aldaar aangehaalde rechtspraak).

26

Wat de bewoordingen van artikel 2, lid 3, van richtlijn 2003/96 betreft, is het juist dat verschillende taalversies, met name de Spaanse, de Duitse, de Engelse, de Franse en de Italiaanse taalversie, „het gebruik” als eerste criterium voor het bepalen van het toepasselijke belastingniveau vermelden, terwijl het criterium van „gelijkwaardig” product pas daarna wordt vermeld. Deze volgorde kan erop wijzen dat in de eerste plaats moet worden onderzocht hoe het betrokken product concreet wordt gebruikt, en pas in de tweede plaats moet worden bepaald welk referentieproduct „gelijkwaardig” is.

27

Aangezien de volgorde van deze criteria echter niet dezelfde is in alle taalversies van richtlijn 2003/96, moet worden nagegaan of de context en de doelstellingen van de in het hoofdgeding aan de orde zijnde bepaling bevestigen dat het criterium van het concrete gebruik van het product voorrang heeft boven het criterium van de gelijkwaardigheid.

28

Aangaande de context van de in het hoofdgeding aan de orde zijnde bepaling staat vast dat de structuur van richtlijn 2003/96 berust op een duidelijk onderscheid tussen motor‑ en verwarmingsbrandstoffen. Dit onderscheid, dat is ingevoerd bij de punten 17 en 18 van de considerans van deze richtlijn, is met name toegepast in de artikelen 7 tot en met 9 van deze richtlijn, betreffende de wijze van vaststelling van de minimumbelastingniveaus die gelden voor, enerzijds, verwarmingsbrandstoffen en, anderzijds, motorbrandstoffen en producten die voor specifieke industriële en commerciële doeleinden als motorbrandstoffen worden gebruikt.

29

Door te verwijzen naar de producten die als motorbrandstof worden gebruikt, verduidelijkt artikel 8 van richtlijn 2003/96 de functie die het gebruikscriterium in de context van deze richtlijn heeft, namelijk ervoor zorgen dat een bepaald product als motor‑ of als verwarmingsbrandstof kan worden belast naargelang het gebruik dat ervan wordt gemaakt.

30

Bijgevolg moet worden geoordeeld dat de structuur van richtlijn 2003/96 berust op een duidelijk onderscheid tussen motor‑ en verwarmingsbrandstoffen dat met name wordt gemaakt op basis van het gebruikscriterium.

31

Aangaande de doelstellingen van de regeling waarvan de in het hoofdgeding aan de orde zijnde bepaling deel uitmaakt, blijkt uit de punten 3 tot en met 5 van de considerans van richtlijn 2003/96 dat de Uniewetgever door middel van het onderscheid tussen motorbrandstoffen en verwarmingsbrandstoffen en door te voorzien in een bepaald aantal minimumbelastingtarieven de goede werking van de interne markt heeft willen verzekeren.

32

Een uitlegging van artikel 2, lid 3, van deze richtlijn in die zin dat de lidstaten op elk product dat als motor‑ of als verwarmingsbrandstof wordt gebruikt een voor een andere motor‑ respectievelijk verwarmingsbrandstof geldend belastingtarief moeten toepassen, maakt een harmonisatie van de nationale belastingstelsels mogelijk waarbij wordt vermeden dat eenzelfde product in bepaalde lidstaten als motorbrandstof wordt belast terwijl het in andere lidstaten als verwarmingsbrandstof wordt belast. Aldus uitgelegd, draagt het door deze bepaling ingevoerde stelsel daadwerkelijk bij tot de goede werking van de interne markt.

33

Bovendien kunnen door een uitlegging van artikel 2, lid 3, van richtlijn 2003/96 in die zin dat het criterium van gebruik als motorbrandstof of als verwarmingsbrandstof bepalend is, eventuele verstoringen van de concurrentie tussen voor dezelfde doeleinden gebruikte producten worden uitgesloten.

34

Bijgevolg moet eerst worden bepaald of het betrokken product als motor‑ of als verwarmingsbrandstof wordt gebruikt, en vervolgens welke motor‑ of verwarmingsbrandstof, naargelang van het geval, daarmee gelijkwaardig is in de zin van die bepaling.

35

Zoals de advocaat-generaal in punt 48 van zijn conclusie heeft opgemerkt, moet het begrip „gelijkwaardigheid van het product” zoveel mogelijk worden uitgelegd vanuit het oogpunt van de onderlinge vervangbaarheid of uitwisselbaarheid van de betrokken energieproducten. In het hoofdgeding moet dus worden nagegaan of een van de producten van bijlage I.C. bij richtlijn 2003/96 als vervangingsmiddel voor deze energieproducten had kunnen worden gebruikt om het in casu beoogde resultaat te bereiken. Op die manier wordt verzekerd dat twee producten met dezelfde functie tegen hetzelfde niveau worden belast.

36

Tevens moet worden gepreciseerd dat, indien er geen sprake is van vervanging in de zin van het voorgaande punt, naargelang van het geval de motor‑ of verwarmingsbrandstof moet worden geïdentificeerd die wegens haar kenmerken en gebruiksdoel het betrokken product het dichtst benadert. Aldus wordt, voor producten waarvoor op het niveau van de Europese Unie geen afzonderlijke minimumbelastingniveaus zijn vastgelegd, voldaan aan de verplichting om een onderscheid te maken tussen motorbrandstoffen en verwarmingsbrandstoffen.

37

Daaruit volgt dat de „gelijkwaardige motor‑ of verwarmingsbrandstof” in de zin van artikel 2, lid 3, van richtlijn 2003/96 eerst moet worden bepaald op basis van het gebruik, als verwarmingsbrandstof of als motorbrandstof, dat van het betrokken product wordt gemaakt, alvorens te bepalen welke motor‑ of verwarmingsbrandstof uit de relevante tabel van bijlage I bij richtlijn 2003/96 door dit product daadwerkelijk in zijn gebruik wordt vervangen of, indien er geen vervanging is, door zijn kenmerken en gebruiksdoel dat product het dichtst benadert.

38

Gelet op een en ander moet op de gestelde vraag worden geantwoord dat artikel 2, lid 3, van richtlijn 2003/96, waarin wordt bepaald dat andere energieproducten dan die waarvoor in deze richtlijn een belastingniveau is vastgesteld, tegen het tarief voor gelijkwaardige motor‑ of verwarmingsbrandstof worden belast naargelang het gebruik dat ervan wordt gemaakt, aldus moet worden uitgelegd dat eerst moet worden bepaald of het betrokken product als verwarmingsbrandstof dan wel als motorbrandstof wordt gebruikt, alvorens te bepalen welke motor‑ of verwarmingsbrandstof, naargelang het geval, uit de overeenkomstige tabel van bijlage I bij deze richtlijn door het betrokken product daadwerkelijk in zijn gebruik wordt vervangen of, indien er geen vervanging is, welke van deze motor‑ of verwarmingsbrandstoffen dit product door zijn kenmerken en gebruiksdoel het dichtst benadert.

Kosten

39

Ten aanzien van de partijen in het hoofdgeding is de procedure als een aldaar gerezen incident te beschouwen, zodat de verwijzende rechterlijke instantie over de kosten heeft te beslissen. De door anderen wegens indiening van hun opmerkingen bij het Hof gemaakte kosten komen niet voor vergoeding in aanmerking.

 

Het Hof (Vierde kamer) verklaart voor recht:

 

Artikel 2, lid 3, van richtlijn 2003/96/EG van de Raad van 27 oktober 2003 tot herstructurering van de communautaire regeling voor de belasting van energieproducten en elektriciteit, waarin wordt bepaald dat andere energieproducten dan die waarvoor in deze richtlijn een belastingniveau is vastgesteld, tegen het tarief voor gelijkwaardige motor‑ of verwarmingsbrandstof worden belast naargelang het gebruik dat ervan wordt gemaakt, moet aldus worden uitgelegd dat eerst moet worden bepaald of het betrokken product als verwarmingsbrandstof dan wel als motorbrandstof wordt gebruikt, alvorens te bepalen welke motor‑ of verwarmingsbrandstof, naargelang het geval, uit de overeenkomstige tabel van bijlage I bij deze richtlijn door het betrokken product daadwerkelijk in zijn gebruik wordt vervangen of, indien er geen vervanging is, welke van deze motor‑ of verwarmingsbrandstoffen dit product door zijn kenmerken en gebruiksdoel het dichtst benadert.

 

ondertekeningen


( *1 ) Procestaal: Duits.

Top