Choose the experimental features you want to try

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document 62013CA0580

    Zaak C-580/13: Arrest van het Hof (Vierde kamer) van 16 juli 2015 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Bundesgerichtshof — Duitsland) — Coty Germany GmbH/Stadtsparkasse Magdeburg [Prejudiciële verwijzing — Intellectuele en industriële eigendom — Richtlijn 2004/48/EG — Artikel 8, lid 3, onder e) — Verkoop van inbreukmakende goederen — Recht op informatie tijdens een gerechtelijke procedure wegens inbreuk op een intellectuele-eigendomsrecht — Regeling van een lidstaat die bankinstellingen toestaat een verzoek om inlichtingen met betrekking tot een bankrekening af te wijzen (bankgeheim)]

    PB C 302 van 14.9.2015, p. 4–4 (BG, ES, CS, DA, DE, ET, EL, EN, FR, HR, IT, LV, LT, HU, MT, NL, PL, PT, RO, SK, SL, FI, SV)

    14.9.2015   

    NL

    Publicatieblad van de Europese Unie

    C 302/4


    Arrest van het Hof (Vierde kamer) van 16 juli 2015 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Bundesgerichtshof — Duitsland) — Coty Germany GmbH/Stadtsparkasse Magdeburg

    (Zaak C-580/13) (1)

    ([Prejudiciële verwijzing - Intellectuele en industriële eigendom - Richtlijn 2004/48/EG - Artikel 8, lid 3, onder e) - Verkoop van inbreukmakende goederen - Recht op informatie tijdens een gerechtelijke procedure wegens inbreuk op een intellectuele-eigendomsrecht - Regeling van een lidstaat die bankinstellingen toestaat een verzoek om inlichtingen met betrekking tot een bankrekening af te wijzen (bankgeheim)])

    (2015/C 302/04)

    Procestaal: Duits

    Verwijzende rechter

    Bundesgerichtshof

    Partijen in het hoofdgeding

    Verzoekende partij: Coty Germany GmbH

    Verwerende partij: Stadtsparkasse Magdeburg

    Dictum

    Artikel 8, lid 3, onder e), van richtlijn 2004/48/EG van het Europees Parlement en de Raad van 29 april 2004 betreffende de handhaving van intellectuele-eigendomsrechten moet aldus worden uitgelegd dat het zich verzet tegen een nationale bepaling als die in het hoofdgeding, op grond waarvan een bankinstelling zich onbeperkt en onvoorwaardelijk mag beroepen op het bankgeheim om niet over te gaan tot het verstrekken, uit hoofde van artikel 8, lid 1, onder c), van die richtlijn, van informatie over de naam en het adres van een rekeninghouder.


    (1)  PB C 31 van 1.2.2014.


    Top