EUR-Lex Access to European Union law

Back to EUR-Lex homepage

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document 62012CA0391

Zaak C-391/12: Arrest van het Hof (Derde kamer) van 17 oktober 2013 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Bundesgerichtshof — Duitsland) — RLvS Verlagsgesellschaft mbH/Stuttgarter Wochenblatt GmbH (Richtlijn 2005/29/EG — Oneerlijke handelspraktijken — Personele werkingssfeer — Misleidende omissies in advertorials — Regeling van lidstaat die iedere publicatie tegen betaling zonder aanduiding „advertentie” ( „Anzeige” ) verbiedt — Volledige harmonisatie — Strengere maatregelen — Vrijheid van drukpers)

PB C 367 van 14.12.2013, p. 18–19 (BG, ES, CS, DA, DE, ET, EL, EN, FR, HR, IT, LV, LT, HU, MT, NL, PL, PT, RO, SK, SL, FI, SV)

14.12.2013   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 367/18


Arrest van het Hof (Derde kamer) van 17 oktober 2013 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Bundesgerichtshof — Duitsland) — RLvS Verlagsgesellschaft mbH/Stuttgarter Wochenblatt GmbH

(Zaak C-391/12) (1)

(Richtlijn 2005/29/EG - Oneerlijke handelspraktijken - Personele werkingssfeer - Misleidende omissies in advertorials - Regeling van lidstaat die iedere publicatie tegen betaling zonder aanduiding „advertentie” („Anzeige”) verbiedt - Volledige harmonisatie - Strengere maatregelen - Vrijheid van drukpers)

2013/C 367/31

Procestaal: Duits

Verwijzende rechter

Bundesgerichtshof

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partij: RLvS Verlagsgesellschaft mbH

Verwerende partij: Stuttgarter Wochenblatt GmbH

Voorwerp

Verzoek om een prejudiciële beslissing — Bundesgerichtshof — Uitlegging van richtlijn 2005/29/EG van het Europees Parlement en de Raad van 11 mei 2005 betreffende oneerlijke handelspraktijken van ondernemingen jegens consumenten op de interne markt en tot wijziging van richtlijn 84/450/EEG van de Raad, richtlijnen 97/7/EG, 98/27/EG en 2002/65/EG van het Europees Parlement en de Raad en van verordening (EG) nr. 2006/2004 van het Europees Parlement en de Raad (PB L 149, blz. 22) en met name van de artikelen 3, lid 5, 4, en 7, lid 2, en van punt 11 van bijlage I ervan — Misleidende omissies in advertorials — Regeling van een lidstaat die publicaties tegen betaling zonder aanduiding „advertentie” („Anzeige”) verbiedt

Dictum

In omstandigheden als aan de orde in het hoofdgeding is het niet mogelijk zich jegens krantenuitgevers op richtlijn 2005/29/EG van het Europees Parlement en de Raad van 11 mei 2005 betreffende oneerlijke handelspraktijken van ondernemingen jegens consumenten op de interne markt en tot wijziging van richtlijn 84/450/EEG van de Raad, richtlijnen 97/7/EG, 98/27/EG en 2002/65/EG van het Europees Parlement en de Raad en van verordening (EG) nr. 2006/2004 van het Europees Parlement en de Raad („richtlijn oneerlijke handelspraktijken”) te beroepen, zodat deze richtlijn in die omstandigheden aldus moet worden uitgelegd dat zij zich niet verzet tegen de toepassing van een nationale bepaling op grond waarvan deze uitgevers bij elke publicatie waarvoor zij een vergoeding ontvangen, een specifieke aanduiding moeten vermelden, in casu het woord „advertentie” („Anzeige”), tenzij deze publicatie door vorm en indeling algemeen herkenbaar is als reclame.


(1)  PB C 343 van 10.11.2012.


Top