Este documento é um excerto do sítio EUR-Lex
Documento 62011TJ0453
Judgment of the General Court (First Chamber) of 21 October 2014. # Gilbert Szajner v Office for Harmonisation in the Internal Market (Trade Marks and Designs) (OHIM). # Case T-453/11.
Arrest van het Gerecht (Eerste kamer) van 21 oktober 2014.
Gilbert Szajner tegen Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen) (BHIM).
Zaak T-453/11.
Arrest van het Gerecht (Eerste kamer) van 21 oktober 2014.
Gilbert Szajner tegen Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen) (BHIM).
Zaak T-453/11.
Coletânea da Jurisprudência — Coletânea Geral
Identificador Europeu da Jurisprudência (ECLI): ECLI:EU:T:2014:901
Partijen
Overwegingen van het arrest
Dictum
In zaak T‑453/11,
Gilbert Szajner, wonende te Niort (Frankrijk), vertegenwoordigd door A. Lakits-Josse, advocaat,
verzoeker,
tegen
Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen) (BHIM) , vertegenwoordigd door A. Folliard-Monguiral als gemachtigde,
verweerder,
andere partij in de procedure voor de kamer van beroep van het BHIM, interveniënte voor het Gerecht:
Forge de Laguiole SARL, gevestigd te Laguiole (Frankrijk), vertegenwoordigd door F. Fajgenbaum, advocaat,
betreffende een beroep tegen de beslissing van de eerste kamer van beroep van het BHIM van 1 juni 2011 (zaak R 181/2007‑1) inzake een nietigheidsprocedure tussen Forge de Laguiole SARL en G. Szajner,
wijst
HET GERECHT (Eerste kamer),
samengesteld als volgt: H. Kanninen, president, I. Pelikánová (rapporteur) en E. Buttigieg, rechters,
griffier: C. Heeren, administrateur,
gezien het op 8 augustus 2011 ter griffie van het Gerecht neergelegde verzoekschrift,
gezien de op 25 november 2011 ter griffie van het Gerecht neergelegde memorie van antwoord van interveniënte,
gezien de op 12 december 2011 ter griffie van het Gerecht neergelegde memorie van antwoord van het BHIM,
gezien de op 20 april 2012 ter griffie van het Gerecht neergelegde repliek,
gezien de op 6 juli 2012 ter griffie van het Gerecht neergelegde dupliek van interveniënte,
na de terechtzitting op 11 februari 2014,
gezien de door partijen op uitnodiging van het Gerecht ingediende aanvullende schriftelijke opmerkingen, neergelegd ter griffie van het Gerecht op 24 en 25 februari en op 8 en 9 april 2014,
het navolgende
Arrest
Voorgeschiedenis van het geding
1. Verzoeker, Szajner, is houder van het gemeenschapswoordmerk LAGUIOLE, aangevraagd op 20 november 2001 en op 17 januari 2005 door het Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen) (BHIM) ingeschreven krachtens verordening (EG) nr. 40/94 van de Raad van 20 december 1993 inzake het gemeenschapsmerk (PB 1994, L 11, blz. 1), zoals gewijzigd [vervangen door verordening (EG) nr. 207/2009 van de Raad van 26 februari 2009 inzake het gemeenschapsmerk (PB L 78, blz. 1)].
2. De waren en diensten waarvoor het merk LAGUIOLE is ingeschreven, behoren na de gedeeltelijke afstand tijdens de procedure voor het BHIM onder meer tot de klassen 8, 14, 16, 18, 20, 21, 28, 34 en 38 in de zin van de Overeenkomst van Nice van 15 juni 1957 betreffende de internationale classificatie van de waren en diensten ten behoeve van de inschrijving van merken, zoals herzien en gewijzigd. Zij zijn met name omschreven als volgt:
– klasse 8: „Handgereedschappen en ‑instrumenten, met de hand te bedienen; lepels; zagen, schroevendraaiers; scheerapparaten, scheermesjes; scheeretuis; vijlen en nageltangen, nagelknippers; etuis voor manicures”;
– klasse 14: „Edele metalen en hun legeringen; juwelierswaren, bijouterieën, edelstenen; juwelenkistjes van edele metalen; tijdmeetinstrumenten, manchetknopen, dasspelden, sierspelden; sleutelhangers; portemonnees van edele metalen; horloges en horlogebanden, dozen, kandelaars, sigarenkokers, gerei en vaatwerk voor de huishouding of de keuken van edele metalen; tafelserviezen van edele metalen”;
– klasse 16: „Schoolbehoeften; briefopeners; potloden, potloodhouders, vlakgom; enveloppen; ordners; albums, boeken, almanakken, brochures, schriften, catalogussen; kalenders, litho’s, aanplakbiljetten”;
– klasse 18: „Leder en kunstleder; reiskoffers, aktetassen en koffers; wandelstokken; handtassen; strandtassen; tassen, reisnecessaires en reiskoffers; portefeuilles; kaartenhouders (portefeuilles), aktetassen; aktetassen en omslagen van leder; sleuteletuis (lederwaren); portemonnees, niet van edele metalen”;
– klasse 20: „Van hout, kurk, riet, bies, teen, hoorn, been, ivoor, balein, schildpad, barnsteen, parelmoer, meerschuim, vervangingsmiddelen van al deze stoffen of van plastic vervaardigde lijsten, kunst‑ of siervoorwerpen”;
– klasse 21: „Gerei voor de keuken en glas-, porselein‑ en aardewerk; vaatwerk, niet van edele metalen; kurkentrekkers; flesopeners, metalen dozen voor de afgifte van papieren servetten; zandlopers; scheerkwasten, beautycases”;
– klasse 28: „Gymnastiek‑ en sportartikelen (uitgezonderd zwemartikelen, kledingstukken, tapijten en schoeisel); golfhandschoenen”;
– klasse 34: „Artikelen voor rokers; lucifers, aanstekers voor rokers; sigaren‑ en sigarettendoosjes niet van edele metalen; sigarenknippers; pijpen; pijpenreinigers”;
– klasse 38: „Telecommunicatie; inlichtingen op het gebied van telecommunicatie; nieuwsdiensten; overbrenging van boodschappen; computerondersteunde verzending van berichten en beelden; communicatie met en/of tussen computers en computerterminals; telefonische communicatie; communicatie, overbrenging van gegevens uit databases of een telematicaserver; telefonische, elektronische of telematische verzending van boodschappen; communicatie en overbrenging van boodschappen, van informatie en van gegevens, online of in uitgesteld relais, vanuit gegevensverwerkende systemen, computernetwerken, waaronder het wereldwijde telecommunicatienetwerk (,internet’) en het wereldwijde netwerk (,web’); het overbrengen van informatie via telecommunicatienetwerken, waaronder het wereldwijde netwerk (,internet’)”.
3. Op 22 juli 2005 heeft interveniënte, Forge de Laguiole SARL, een vordering tot gedeeltelijke nietigverklaring van het merk LAGUIOLE ingediend, op grond van artikel 52, lid 1, sub c, van verordening nr. 40/94 juncto artikel 8, lid 4, van die verordening (thans artikel 53, lid 1, sub c, en artikel 8, lid 4, van verordening nr. 207/2009).
4. De vordering tot nietigverklaring was gebaseerd op de handelsnaam Forge de Laguiole, die interveniënte gebruikt voor werkzaamheden van „productie en verkoop van messenmakerswaren en scharen, cadeauartikelen en souvenirs, alle artikelen in verband met tafelaankleding”. Volgens interveniënte heeft zij op basis van deze handelsnaam, met een niet louter plaatselijke betekenis, overeenkomstig het Franse recht het recht om het gebruik van een recenter merk te verbieden.
5. De vordering tot gedeeltelijke nietigverklaring was gericht tegen alle in punt 2 supra vermelde waren en diensten.
6. Bij besluit van 27 november 2006 heeft de nietigheidsafdeling de vordering tot nietigverklaring afgewezen.
7. Op 25 januari 2007 heeft interveniënte uit hoofde van de artikelen 57 tot en met 62 van verordening nr. 40/94 (thans de artikelen 58 tot en met 64 van verordening nr. 207/2009) bij het BHIM beroep ingesteld tegen de beslissing van de nietigheidsafdeling.
8. Bij beslissing van 1 juni 2011 (hierna: „bestreden beslissing”) heeft de eerste kamer van beroep het beroep gedeeltelijk toegewezen en het merk LAGUIOLE nietig verklaard voor waren van de klassen 8, 14, 16, 18, 20, 21, 28 en 34. Zij heeft het beroep verworpen voor de diensten van klasse 38.
9. In het bijzonder heeft de kamer van beroep vastgesteld dat volgens de Franse rechtspraak een handelsnaam principieel was beschermd voor alle activiteiten die onder het ondernemingsdoel ervan vielen, waarbij de bescherming evenwel was beperkt tot de daadwerkelijk en concreet uitgeoefende activiteiten wanneer het ondernemingsdoel vaag was of de uitgeoefende activiteiten daar niet onder vielen. In casu is interveniëntes ondernemingsdoel evenwel voldoende duidelijk aangaande de „productie en verkoop van messenmakerswaren en scharen”. De kamer van beroep heeft daaraan toegevoegd dat zelfs wanneer wordt aangenomen dat de bewoordingen van het ondernemingsdoel „productie en verkoop van cadeauartikelen en souvenirs, alle artikelen in verband met tafelaankleding” vaag zijn, de handelsnaam van aldaar verzoekende partij bescherming verdiende, minstens in de sectoren waarin zij daadwerkelijk haar activiteiten had uitgeoefend vóór het merk LAGUIOLE werd aangevraagd.
10. Dienaangaande heeft de kamer van beroep vastgesteld dat interveniënte had aangetoond dat zij reeds vóór de aanvraag van het merk LAGUIOLE een commerciële activiteit had uitgeoefend op het gebied van de handel in waren die vielen onder „tafelaankleding”, „huisaankleding”, de wereld van wijn, scharen en artikelen voor rokers, golfers, jagers en voor de vrije tijd, alsook andere accessoires. Interveniënte heeft daarentegen geen commerciële activiteit aangetoond voor luxegoederen en reisartikelen, waarop haar ondernemingsdoel overigens geen betrekking had. Ten slotte heeft zij vastgesteld dat, behalve telecommunicatiediensten van klasse 38, alle door dat merk aangeduide waren op het terrein kwamen van de sectoren waarbinnen interveniënte actief was of binnen verbonden sectoren lagen.
11. Wat de conflicterende tekens betreft, heeft de kamer van beroep vastgesteld dat de term „laguiole”, hoewel hij beschrijvend was en niet onderscheidend voor messen, toch het dominerende, of minstens mededominerende, element van de handelsnaam Forge de Laguiole was, zelfs wanneer deze handelsnaam werd gebruikt voor messen. Globaal beoordeeld vertonen de conflicterende tekens een zekere overeenstemming op fonetisch, visueel en begripsmatig vlak, die niet kan worden gecompenseerd door de enkele toevoeging van de generieke uitdrukking „forge de” (smederij van).
12. De kamer van beroep is op basis daarvan tot de slotsom gekomen, ten eerste, dat voor de Franse consument verwarringsgevaar bestond indien het merk LAGUIOLE werd gebruikt voor dezelfde of soortgelijke waren of diensten, bestemd voor dezelfde clientèle en verkocht in dezelfde winkels als „messenmakerswaren en scharen, cadeauartikelen en souvenirs, alle artikelen in verband met tafelaankleding”, die vallen binnen de sectoren waarin interveniënte actief is. Ten tweede heeft zij overwogen dat interveniëntes activiteiten zouden worden getroffen indien dat merk werd gebruikt voor complementaire waren die onlosmakelijk met deze activiteiten waren verbonden, of zelfs vielen onder verbonden sectoren waarbinnen deze activiteiten zich van nature kunnen ontwikkelen.
13. Ten slotte beschikte volgens de kamer van beroep de handelsnaam Forge de Laguiole, vanwege het prestige en de reputatie ervan, over een groot onderscheidend vermogen, en kon het een uitzonderlijke bescherming genieten, zelfs voor andere sectoren dan de sectoren die onder het ondernemingsdoel ervan vielen.
Conclusies van partijen
14. Verzoeker verzoekt het Gerecht:
– de bestreden beslissing te vernietigen;
– interveniënte te verwijzen in haar eigen en in zijn kosten.
15. Het BHIM verzoekt het Gerecht:
– het beroep te verwerpen;
– verzoeker te verwijzen in de kosten.
16. Interveniënte verzoekt het Gerecht:
– de beslissing van de kamer van beroep te bevestigen;
– verzoeker te verwijzen in de kosten.
In rechte
1. Voor het eerst voor het Gerecht overgelegde stukken
17. Vastgesteld zij dat verzoeker en interveniënte, in het kader van respectievelijk de repliek en de dupliek, een aantal stukken hebben overgelegd die geen deel uitmaakten van het procesdossier voor het BHIM.
18. Zo heeft verzoeker overgelegd:
– drie uittreksels uit een woordenboek (bijlagen 34, 35 en 39 bij de repliek);
– een uittreksel uit een veilingcatalogus (bijlage 36 bij de repliek);
– twee uittreksels uit resultaten van een internetzoekmachine (bijlagen 37 en 40 bij de repliek);
– een uittreksel uit een online-encyclopedie (bijlage 38 bij de repliek);
– twee krantenartikelen (bijlage 41 bij de repliek) ;
– uittreksels uit resultaten van onderzoeken naar merken in de gegevensbank van het institut national français de la propriété intellectuelle (INPI) (Frans nationaal instituut voor intellectuele eigendom) (bijlage 42 bij de repliek);
– vier kopieën van beslissingen van de oppositieafdeling van het BHIM (bijlagen 34 bis, 34 ter, 37 bis en 38 bis bij de repliek).
19. Interveniënte heeft overgelegd:
– uitspraken van verschillende Franse rechtbanken (bijlagen 55, 57, 58, 67, 68, 69, 70, 73 en 74 bij de dupliek);
– drie beslissingen van kamers van beroep en van de oppositieafdeling van het BHIM (bijlagen 56, 59 en 66 bij de dupliek);
– uittreksels uit de richtsnoeren van het BHIM betreffende de oppositieprocedure (bijlage 60 bij de dupliek);
– vier krantenartikelen, van het internet gehaald (bijlage 61 bij de dupliek);
– drie uittreksels van sites voor onlineverkoop (bijlagen 63‑65 bij de dupliek);
– een uittreksel uit de Code français de la consommation (Franse consumentenwet) (bijlage 71 bij de dupliek);
– uittreksels uit het activiteitenverslag 2011 van de direction générale de la concurrence, de la consommation et de la répression des fraudes française (DGCCRF) (Frans Directoraat-generaal voor mededinging, consumentenzaken en fraudebestrijding (bijlage 72 bij de dupliek).
20. Bovendien heeft het BHIM in zijn aanvullende opmerkingen van 21 februari 2014 gesteld dat het door verzoeker aangevoerde arrest van de Franse Cour de cassation van 10 juli 2012 (C.Cass. Ch. Com., Cœur de princesse/Mattel France, nr. 08‑2012.010) buiten beschouwing moet worden gelaten.
21. Dienaangaande zij eraan herinnerd dat een beroep bij het Gerecht is gericht op toetsing van de rechtmatigheid van de beslissingen van de kamers van beroep van het BHIM in de zin van artikel 65 van verordening nr. 207/2009, zodat het Gerecht niet tot taak heeft de feiten opnieuw te onderzoeken op basis van stukken die voor het eerst aan het Gerecht zijn overgelegd. De bijlagen 34 tot en met 42 bij de repliek en de bijlagen 61, 63 tot en met 65 en 72 bij interveniëntes dupliek dienen dus buiten beschouwing te worden gelaten, zonder dat de bewijskracht ervan hoeft te worden onderzocht [zie in die zin arrest Gerecht van 24 november 2005, Sadas/BHIM – LTJ Diffusion (ARTHUR ET FELICIE), T‑346/04, Jurispr. blz. II‑4891, punt 19 en aldaar aangehaalde rechtspraak].
22. De bijlagen 34 bis, 34 ter, 37 bis en 38 bis bij de repliek en de bijlagen 56, 59, 60 en 66 bij de dupliek, hoewel zij pas voor het eerst voor het Gerecht zijn overgelegd, zijn daarentegen geen eigenlijk bewijsmateriaal, maar hebben betrekking op de beslissingspraktijk van het BHIM, waarnaar een partij mag verwijzen, zelfs indien deze dateert van na de procedure voor het BHIM (arrest ARTHUR ET FELICIE, punt 21 supra, punt 20).
23. Dit geldt ook voor de bijlagen 55, 57, 58, 67 tot en met 71, 73 en 74 bij de dupliek, en voor het arrest van de Franse Cour de cassation van 10 juli 2012 (punt 20 supra), die ontvankelijk moeten worden verklaard, omdat zij de nationale regelgeving betreffen, alsook de rechterlijke praktijk van de nationale rechtbanken, waarnaar een partij mag verwijzen, zelfs indien deze dateert van na de procedure voor het BHIM. Niets belet partijen noch het Gerecht zelf immers zich bij de uitlegging van het nationale recht, waarnaar het Unierecht – zoals in casu – verwijst (zie punt 29 infra), te laten inspireren door elementen ontleend aan de nationale regelgeving of rechtspraak, aangezien het er niet om gaat de kamer van beroep te verwijten dat zij in een bepaalde uitspraak van een Franse rechterlijke instantie vermelde feitelijke elementen niet in aanmerking heeft genomen, maar om wettelijke bepalingen of uitspraken aan te voeren ter ondersteuning van een middel inzake de onjuiste toepassing door de kamers van beroep van een nationaalrechtelijke bepaling [zie naar analogie, arrest Gerecht van 12 juli 2006, Vitakraft-Werke Wührmann/BHIM – Johnson’s Veterinary Products (VITACOAT), T‑277/04, Jurispr. blz. II‑2211, punten 70 en 71].
24. Bovendien – voor zover het BHIM zich beroept op het arrest van het Hof van 5 juli 2011, Edwin/BHIM (C‑263/09 P, Jurispr. blz. I‑5853, punten 46‑57) om de ontvankelijkheid van het arrest van de Franse Cour de cassation van 10 juli 2012 (supra, punt 20) als bewijselement te betwisten – hoeft slechts te worden vastgesteld dat uit dat arrest niet blijkt dat het Gerecht geen rekening mag houden met de door een partij voor het eerst voor hem overgelegde elementen, om aan te tonen dat de kamer van beroep het voor haar aangevoerde nationale recht onjuist heeft toegepast. In dit arrest heeft het Hof immers enkel onderzocht, ten eerste, of het Gerecht een ten gronde op een geschil toegepaste nationale regel had geschonden en, ten tweede, of het Hof bevoegd was om een dergelijke schending vast te stellen (arrest Edwin/BHIM, reeds aangehaald, punt 44). In deze context heeft het Hof weliswaar aangegeven dat een partij die vroeg om een nationale regel toe te passen, de gegevens waaruit de inhoud ervan blijkt, moest verstrekken aan het BHIM (zie arrest Edwin/BHIM, reeds aangehaald, punt 50), maar dit betekent niet dat het Gerecht de toepassing van de nationale regel door het BHIM niet mag toetsen in het licht van een nationaal arrest dat dateert van na de vaststelling van de beslissing van het BHIM en waarop een partij bij de procedure zich beroept.
25. Ten slotte kan niet worden ingestemd met het argument van het BHIM dat het feit dat verzoeker het arrest van de Franse Cour de cassation van 10 juli 2012 (punt 20 supra) pas ter terechtzitting, en niet eerder, heeft overgelegd een „dilatoire procedurele kunstgreep” is. Dienaangaande zij er immers allereerst aan herinnerd dat dat arrest is uitgesproken enkele dagen na de indiening van interveniëntes dupliek, op een tijdstip waarop de schriftelijke procedure, hoewel nog niet formeel afgesloten, in beginsel was beëindigd. Verzoeker zou zich dus in zijn schrifturen niet nuttig hebben kunnen beroepen op het arrest van 10 juli 2012. Vervolgens zij benadrukt dat, anders dan het BHIM stelt, verzoeker zich reeds op het arrest van de Franse Cour de cassation van 10 juli 2012, punt 20 supra, heeft beroepen in het kader van de motivering van zijn verzoek om een mondelinge behandeling, dat werd neergelegd ter griffie van het Gerecht op 23 augustus 2012 en ter kennis werd gebracht van het BHIM op 11 september 2012, en niet enkel ter terechtzitting.
2. Ten gronde
26. Verzoeker voert één middel aan: schending van artikel 53, lid 1, sub c, van verordening nr. 207/2009 juncto artikel 8, lid 4, van deze verordening.
27. Krachtens deze twee bepalingen kan het bestaan van een ander teken dan een merk leiden tot nietigverklaring van een gemeenschapsmerk wanneer dit andere teken cumulatief aan vier voorwaarden voldoet: het moet worden gebruikt in het economisch verkeer; het moet een meer dan alleen plaatselijke betekenis hebben; de rechten op dit teken moeten zijn verkregen overeenkomstig het recht van de lidstaat waar het teken vóór de indiening van de gemeenschapsmerkaanvraag werd gebruikt; tot slot moet dit teken de houder ervan het recht verlenen om het gebruik van een later merk te verbieden. Deze vier voorwaarden beperken het aantal andere tekens dan merken die kunnen worden aangevoerd ter bestrijding van de geldigheid van een gemeenschapsmerk op het gehele grondgebied van de Gemeenschap overeenkomstig artikel 1, lid 2, van verordening nr. 207/2009 [arrest Gerecht van 24 maart 2009, Moreira da Fonseca/BHIM – General Óptica (GENERAL OPTICA), T‑318/06–T‑321/06, Jurispr. blz. II‑649, punt 32].
28. De eerste twee voorwaarden, namelijk die inzake het gebruik en de betekenis – die niet alleen plaatselijk mag zijn – van het aangevoerde teken, volgen uit de bewoordingen van artikel 8, lid 4, van verordening nr. 207/2009 en moeten dus tegen de achtergrond van het Unierecht worden uitgelegd. Verordening nr. 207/2009 stelt derhalve uniforme maatstaven vast inzake het gebruik van tekens en hun betekenis, die in overeenstemming zijn met de beginselen die aan het door deze verordening opgezette stelsel ten grondslag liggen (arrest GENERAL OPTICA, punt 27 supra, punt 33).
29. Uit het gebruik van het zinsdeel „indien en voor zover krachtens het voor dat teken geldende recht van de lidstaat” volgt daarentegen dat de twee overige voorwaarden, die vervolgens in artikel 8, lid 4, sub a en b, van verordening nr. 207/2009 zijn genoemd, door die verordening vastgestelde voorwaarden zijn die, anders dan de voorgaande voorwaarden, moeten worden beoordeeld tegen de achtergrond van de criteria die zijn vastgesteld in het recht dat het aangevoerde teken beheerst. Deze verwijzing naar het recht dat het aangevoerde teken beheerst, is volkomen gerechtvaardigd, aangezien op basis van verordening nr. 207/2009 tekens die niet onder het stelsel van het gemeenschapsmerk vallen, kunnen worden aangevoerd tegen een gemeenschapsmerk. Bijgevolg kan alleen op basis van het recht dat het aangevoerde teken beheerst, worden bepaald of dit teken ouder is dan het gemeenschapsmerk en of het een verbod op het gebruik van een jonger merk kan rechtvaardigen (arrest GENERAL OPTICA, punt 27 supra, punt 34).
30. In casu wordt niet betwist dat de handelsnaam Forge de Laguiole een in het economisch verkeer gebruikt teken is in de zin van artikel 8, lid 4, van verordening nr. 207/2009, en dat de betekenis ervan de plaatselijke context overstijgt. Partijen hebben evenmin betwist, noch in de procedure voor het BHIM, noch in hun schrifturen voor het Gerecht, dat de rechten op deze handelsnaam volgens het Franse recht zijn verkregen vóór 20 november 2001, de datum waarop het merk LAGUIOLE is aangevraagd.
31. Voor zover verzoeker ter terechtzitting onder verwijzing naar zijn in 1993 aangevraagde Franse merken LAGUIOLE heeft gepoogd ter discussie te stellen dat interveniëntes handelsnaam in zijn huidige vorm ouder is dan het gemeenschapsmerk LAGUIOLE, hoeft slechts te worden opgemerkt dat in casu enkel de datum waarop dat gemeenschapsmerk is aangevraagd, namelijk 20 november 2001 (zie punt 1 supra), relevant is.
32. Partijen zijn het daarentegen niet eens over de vierde in punt 27 supra vermelde voorwaarde, inzake de vraag of, en in voorkomend geval, in welke mate, interveniënte op basis van haar handelsnaam verzoeker het gebruik van het latere merk LAGUIOLE kan verbieden. Overeenkomstig de in punt 29 supra aangehaalde rechtspraak hangt het antwoord op deze vraag enkel van het Franse recht af.
33. In casu heeft de kamer van beroep, tegen de achtergrond van de Franse rechtspraak die bestond op de datum waarop de bestreden beslissing werd vastgesteld, haar redenering op twee pijlers gebaseerd, die elk op zich werden geacht te volstaan als grondslag voor haar besluit dat interveniëntes handelsnaam voor alle in haar ondernemingsdoel vermelde activiteiten werd beschermd.
34. Ten eerste heeft de kamer van beroep in wezen overwogen dat interveniëntes ondernemingsdoel in voldoende nauwkeurige bewoordingen was gesteld om te kunnen erkennen dat de door haar handelsnaam verleende bescherming zich uitstrekt tot alle daarin vermelde activiteiten (bestreden beslissing, punten 87‑90). Ten tweede heeft zij overwogen dat zelfs wanneer wordt erkend dat dit niet het geval was voor de activiteit „productie en verkoop van [...] cadeauartikelen en souvenirs, alle artikelen in verband met tafelaankleding”, interveniënte had aangetoond dat zij vóór 20 november 2001 nieuwe activiteiten had ontplooid op het gebied van „tafelaankleding”, „huisaankleding”, „de wereld van wijn”, scharen, artikelen voor rokers, golfers, jagers en voor de vrije tijd, alsook „andere accessoires” (bestreden beslissing, punten 91‑94).
35. Elk van de twee pijlers waarop de bestreden beslissing berust, dient dus te worden onderzocht.
Omvang van de door de handelsnaam Forge de Laguiole verleende bescherming
36. De artikelen L. 714‑3 en L. 711‑4 van de Code de la propriété intellectuelle français (Frans wetboek intellectuele eigendom; hierna: „CPI”) luiden als volgt:
L. 714‑3
„De inschrijving van een merk dat niet in overeenstemming is met de bepalingen van de artikelen L. 711‑1 tot en met L. 711‑4 wordt bij rechterlijke beslissing nietig verklaard.
[...]
Enkel de houder van een ouder recht kan een vordering tot nietigverklaring op grond van artikel L. 711‑4 instellen. Zijn vordering is evenwel niet-ontvankelijk indien het merk te goeder trouw is aangevraagd en hij het gebruik ervan gedurende vijf jaar heeft gedoogd.
De nietigheidsbeslissing werkt absoluut.”
L. 711‑4
„Mogen niet als merk worden ingeschreven, tekens die afbreuk doen aan oudere rechten, en met name:
[...]
b) een handelsnaam, indien bij het publiek verwarringsgevaar bestaat;
[...]”
37. Niet betwist wordt dat het recht om een later merk nietig te doen verklaren op grond van een handelsnaam, a fortiori het recht omvat om zich te verzetten tegen het gebruik van dit merk, in de zin van de vierde in punt 27 supra vermelde voorwaarde.
38. Verzoeker stelt dat, naar Frans recht, de bescherming van de handelsnaam zich enkel uitstrekt tot de werkelijk geëxploiteerde activiteiten, in het bijzonder wanneer de in het ondernemingsdoel aangegeven activiteiten te ruim zijn omschreven.
39. Het BHIM meent dat naar Frans recht de beschermingsomvang van de handelsnaam nader wordt bepaald door de bewoordingen van de in het ondernemingsdoel gepreciseerde activiteiten, behalve wanneer deze bewoordingen te ruim of te vaag zijn en dat, in een dergelijk geval, deze beschermingsomvang is beperkt tot enkel de door de betrokken onderneming uitgeoefende concrete activiteiten.
40. Interveniënte voert in wezen aan dat de handelsnaam wordt beschermd voor elke in het ondernemingsdoel vermelde activiteit, zelfs indien dit doel ruim is geformuleerd, en los van de daadwerkelijk uitgeoefende activiteiten. Zij voegt daaraan toe dat de bescherming zich ook uitstrekt tot activiteiten die vallen onder economische sectoren waarbinnen de houder van de handelsnaam nog niet actief is, maar die zijn verbonden met de in het ondernemingsdoel vermelde economische sectoren.
41. In herinnering zij gebracht dat volgens de door de kamer van beroep in de bestreden beslissing voorgestelde uitlegging van artikel L. 711‑4, sub b, CPI, een handelsnaam principieel wordt beschermd voor alle activiteiten die onder het ondernemingsdoel vallen, waarbij de bescherming evenwel is beperkt tot de daadwerkelijk en concreet uitgeoefende activiteiten wanneer het ondernemingsdoel vaag is of de uitgeoefende activiteiten daar niet onder vallen.
42. De kamer van beroep heeft zich voor deze uitlegging gebaseerd op de relevante Franse rechtspraak, zoals deze bestond op de datum waarop de bestreden beslissing werd vastgesteld, 1 juni 2011. Deze rechtspraak was niet uniform en had aanleiding gegeven tot controverse in de gespecialiseerde doctrine, die partijen zowel voor het BHIM als voor het Gerecht uitvoerig hebben aangehaald.
43. Deze uiteenlopende rechtspraak en de controverse die zij in de doctrine heeft veroorzaakt, zijn evenwel door het arrest van de Franse Cour de cassation van 10 juli 2012 (punt 20 supra) op één lijn gebracht. In dit arrest, dat werd gewezen nadat de bestreden beslissing was vastgesteld, is immers geoordeeld dat de „handelsnaam slechts bescherming [genoot] voor de daadwerkelijk door de onderneming uitgeoefende activiteiten, en niet voor de in haar statuten opgesomde activiteiten.
44. Anders dan het BHIM en interveniënte stellen in hun respectievelijk op 24 en 25 februari 2014 ingediende aanvullende schriftelijke opmerkingen, is het in het arrest van de Franse Cour de cassation van 10 juli 2012 (punt 20 supra) vermelde beginsel ondubbelzinnig op het punt van de omvang van de aan een handelsnaam verleende bescherming en moet dit algemeen worden toegepast. Het klopt inderdaad dat de zaak die tot voornoemd arrest heeft geleid geen betrekking had op een beroep op grond van artikel L. 711‑4 CPI, maar op de nietigverklaring van een merk vanwege een bedrieglijke aanvraag en een vordering inzake oneerlijke mededinging. Opgemerkt dient echter te worden dat de in punt 43 supra aangehaalde passage wordt vermeld in het deel van voornoemd arrest waarin een middel werd afgewezen dat was aangevoerd tegen de nietigverklaring wegens bedrieglijke aanvraag van het merk cœur de princesse, welk middel was gebaseerd op het feit dat dit merk slechts de handelsnaam van de eisende vennootschap overnam, die dateerde van vóór de vennootschap Mattel France poppen in de handel bracht onder de naam „cœur de princesse”. Het is in deze context dat de Franse Cour de cassation deze passage heeft geformuleerd, om vervolgens op te merken dat de door het merk cœur de princesse aangeduide waren en diensten de tot dan daadwerkelijk door de betrokken vennootschap geëxploiteerde activiteiten ruim te buiten gingen, en aldus het door deze vennootschap aangevoerde middel als niet ter zake dienend af te wijzen. Kortom, deze passage bevat geen enkele beperking, noch in de bewoordingen, noch in de feitelijke of procedurele context ervan, die aanleiding zou kunnen geven tot de opvatting dat de toepasselijkheid ervan zou zijn voorbehouden tot de bijzondere omstandigheden van de beslechte zaak.
45. Bovendien, anders dan het BHIM meent, kan het Gerecht rekening houden met het arrest van de Franse Cour de cassation van 10 juli 2012 (punt 20 supra) bij zijn onderzoek van de rechtmatigheid van de bestreden beslissing, zelfs indien het dateert van na deze beslissing.
46. Afgezien van de in de punten 23 en 24 supra bedoelde overwegingen van procedurele aard, dient immers te worden opgemerkt, ten eerste, dat dit arrest geen ommekeer in de rechtspraak betekende, maar dat daarin gewoon een omstreden juridische kwestie is verduidelijkt. Zoals blijkt uit de talrijke oudere arresten van Franse rechterlijke instanties, die partijen zowel voor het BHIM als voor het Gerecht hebben overgelegd, kon op basis van de rechtspraak van de lagere rechterlijke instanties vóór het arrest van de Franse Cour de cassation van 10 juli 2012 (punt 20 supra), hoewel deze niet uniform was, worden opgemaakt dat de bescherming van de handelsnaam was beperkt tot de activiteiten die de betrokken vennootschap daadwerkelijk uitoefende.
47. Ten tweede, zelfs gesteld dat het arrest van de Franse Cour de cassation van 10 juli 2012 (punt 20 supra) als een ommekeer in de rechtspraak moet worden begrepen, dan is een dergelijke ommekeer in beginsel met terugwerkende kracht van toepassing op bestaande situaties.
48. Dit beginsel vindt zijn rechtvaardiging in de overweging dat de jurisprudentiële uitlegging van een norm op een gegeven moment niet mag verschillen naargelang het tijdstip van de betrokken feiten, en niemand zich mag beroepen op een verworven recht op onveranderlijke rechtspraak. Hoewel het klopt dat dit beginsel kan worden verzacht doordat, in uitzonderlijke omstandigheden, rechterlijke instanties daarvan kunnen afwijken om de gevolgen in de tijd van de terugwerkende kracht van een ommekeer aan te passen, blijft de terugwerkende kracht van een ommekeer het beginsel. In casu bevat het arrest van de Franse Cour de cassation van 10 juli 2012 (punt 20 supra) geen enkele aanpassing of beperking in die zin.
49. Daaraan dient dienaangaande te worden toegevoegd dat de rechterlijke instanties van de Unie een analoog beginsel toepassen (arrest Hof van 11 augustus 1995, Roders e.a., C‑367/93–C‑377/93, Jurispr. blz. I‑2229, punten 42 en 43).
50. Ook al is het arrest van de Franse Cour de cassation van 10 juli 2012 (punt 20 supra) op zich een nieuw feit, het beperkt zich dus ertoe het Franse recht vast te stellen zoals de kamer van beroep het had moeten toepassen in de bestreden beslissing van 1 juni 2011, en zoals het Gerecht het overeenkomstig het in punt 29 supra in herinnering gebrachte beginsel moet toepassen.
51. Daaruit volgt dat de bescherming van de handelsnaam Forge de Laguiole zich uitsluitend uitstrekt tot de daadwerkelijk door interveniënte uitgeoefende activiteiten op de datum waarop het merk LAGUIOLE werd aangevraagd, zijnde 20 november 2001.
52. Bijgevolg kan de bestreden beslissing niet worden gebaseerd op de eerste pijler van de redenering van de kamer van beroep, die berust op de in interveniëntes ondernemingsdoel vermelde activiteiten, zonder dat wordt aangetoond dat deze activiteiten daadwerkelijk zijn uitgeoefend.
53. Bijgevolg moet nog de gegrondheid van de tweede pijler van de redenering van de kamer van beroep, gebaseerd op de daadwerkelijk door interveniënte uitgeoefende activiteiten, worden onderzocht.
Door interveniënte daadwerkelijk uitgeoefende activiteiten vóór de datum waarop het merk LAGUIOLE werd aangevraagd
54. In casu staat vast dat interveniënte actief is in de productie en de verkoop van messenmakerswaren.
55. Volgens de vaststellingen van de kamer van beroep heeft interveniënte bovendien aangetoond dat zij vóór de datum waarop het merk LAGUIOLE werd aangevraagd (namelijk 20 november 2001), nieuwe activiteiten had ontplooid in andere sectoren dan de messenmakerij.
56. Verzoeker voert dienaangaande aan, ten eerste, dat interveniëntes activiteit in werkelijkheid is beperkt tot de handel in messen, waarbij de beweerdelijke diversificatie bestaat in het verhandelen van messen met een accessoire en, ten tweede, dat deze diversificatie hoe dan ook in ruime mate dateert van na de datum waarop het merk LAGUIOLE werd aangevraagd.
57. Het BHIM stelt dat de activiteitengebieden van een vennootschap worden omschreven aan de hand van de clientèle waarvoor zij haar waren of diensten bestemt. Messen met een accessoire richten zich tot een andere clientèle dan gewone messen, hetgeen wordt aangetoond doordat de verschillende messen met accessoires onderscheiden distributiekanalen hebben. Bovendien is de diversificatie van interveniëntes activiteiten naar andere sectoren dan de messenmakerij begonnen vóór het merk LAGUIOLE werd aangevraagd.
58. Interveniënte voegt daaraan toe dat een waar twee verschillende functies kan hebben, waarbij de functie van mes de functie van het accessoire niet doet verdwijnen.
59. Wat betreft de bewijzen van de diversificatie van interveniëntes activiteiten naar andere sectoren dan de messenmakerij, heeft de kamer van beroep zich in punt 94 van de bestreden beslissing gebaseerd op een aantal door interveniënte voor het BHIM overgelegde stukken, die dateren uit de periode vóór de aanvraag van het merk LAGUIOLE, namelijk:
– interveniëntes prijslijst van 1 januari 2001 (stuk 38.1), waarin messen met verschillende accessoires – namelijk een kurkentrekker, priem, flesopener, sigarenknipper, pijpenstopper, sleutelhanger – „vorken” en het model „Jagersmes” worden vermeld,
– twee facturen van 15 oktober 1998 en 30 maart 2000, gericht aan klanten in Luxemburg en Oostenrijk, waarin het model „Sommelier”, met kurkentrekker en flesopener, en „Pitchvorken”, het model „Laguiole du routard” en een „koker” in leer worden vermeld,
– een factuur van 22 november 2000, gericht aan een klant in Frankrijk, waarin een „vork” wordt vermeld, en de modellen „Sommelier” en „Calumet”, met schraapmes, pijpenstopper en pin, alsook een „etui”.
60. In dat verband zij vastgesteld, ten eerste, dat de „cadeaukistjes” en „dozen” in geen van deze stukken zijn vermeld. Onderaan sommige bladzijden van interveniëntes prijslijst van 1 januari 2001 wordt daarentegen vermeld: „De messen worden geleverd met een cadeauverpakking en een certificaat van oorsprong”. De door de kamer van beroep in aanmerking genomen stukken vermelden dus dat interveniënte cadeauverpakkingen verkoopt, enkel om haar eigen waren te verpakken en niet als afzonderlijke waren. In deze omstandigheden heeft de kamer van beroep blijk gegeven van een onjuiste opvatting door in punt 93 van de bestreden beslissing vast te stellen dat interveniënte de „cadeaukistjes” en „dozen” te koop had aangeboden in het kader van de diversificatie van haar activiteiten in de sector van de „andere accessoires”.
61. Ten tweede bestaat het model „Laguiole du routard” in een vouwmes, zonder accessoire. Evenzo is het model „Jagersmes” volgens de beschrijving in de prijslijst van 1 januari 2001 een „niet-sluitend model, geleverd met een leren etui”. Bijgevolg dient te worden vastgesteld dat deze modellen niet kunnen dienen om een diversificatie van interveniëntes activiteiten naar andere sectoren dan de messenmakerij aan te tonen, zelfs gesteld dat zij bestemd zijn om te worden gebruikt in het kader van „vrijetijdsbesteding” of door jagers, zoals de kamer van beroep in punt 93 van de bestreden beslissing heeft gesteld.
62. Ten derde zijn de in de facturen en in de prijslijst vermelde „kokers” en „etuis”, vanwege het ontwerp en de vormgeving ervan, uitsluitend bestemd om de door interveniënte geproduceerde messen te bevatten. Hoogstens zouden zij, in voorkomend geval, kunnen dienen voor andere messen, afhankelijk van het formaat en de vorm ervan, maar niet voor andere dan messenmakerswaren. Bovendien worden deze kokers en etuis uitsluitend samen met de messen verkocht, en niet afzonderlijk. In deze omstandigheden dient te worden vastgesteld dat zij slechts accessoires zijn bij de door interveniënte verhandelde messenmakerswaren, zonder een onafhankelijk productgamma te zijn en, dientengevolge, niet kunnen dienen om een diversificatie van haar activiteiten naar andere sectoren dan de messenmakerij aan te tonen.
63. Ten vierde vallen vorken duidelijk niet onder messenmakerswaren. Op basis van de handel in vorken kan evenwel niet worden vastgesteld dat interveniënte actief is in de volledige sector van de „tafelaankleding”. Hoewel vorken zouden kunnen worden opgevat als onderdeel van „tafelaankleding”, gaat het daarbij immers om een te ruime categorie, die te heterogene productgroepen omvat om deze ter beoordeling van de soortgelijkheid ervan te kunnen vergelijken met de door het merk LAGUIOLE aangeduide waren en diensten. De handel in vorken toont daarentegen een concrete en effectieve diversificatie van interveniëntes activiteiten naar bestek in het algemeen aan, als subcategorie van „tafelaankleding” [zie naar analogie, arrest Gerecht van 13 februari 2007, Mundipharma/BHIM – Altana Pharma (RESPICUR), T‑256/04, Jurispr. blz. II‑449, punt 23].
64. Ten vijfde, wat betreft de verschillende (andere) artikelen die bestaan in een mes, in combinatie met één of twee accessoires (kurkentrekker, priem, flesopener, sigarenknipper, pijpenstopper, sleutelhanger, pitchvork), heeft de kamer van beroep in wezen vastgesteld dat deze multifunctionele artikelen de diversificatie van interveniëntes activiteiten in andere sectoren dan de messenmakerij aantoonden.
65. Zoals verzoeker terecht aanvoert, worden de door interveniënte verhandelde multifunctionele artikelen niet gekenmerkt door de functie van het accessoire, maar blijven het messen, ondanks de aanwezigheid van een of twee accessoires. De toevoeging van de verschillende accessoires wijzigt immers hun aard van messenmakerswaren niet.
66. Dienaangaande zij ten eerste opgemerkt dat in de door interveniënte verhandelde multifunctionele waren, het mes dominerend blijft en de aard van de waar in haar geheel bepaalt, zowel wat het gebruikte materiaal, als wat de volledige presentatie ervan betreft, hetgeen overigens goed zichtbaar is in de prijslijst van 1 januari 2001. Uit dit stuk blijkt dat interveniënte zelf deze waren als messen beschouwt. Het model met een kurkentrekker en een flesopener wordt daar immers vermeld onder de aanduiding „Sommeliermes-flesopener” en het model met een pitchvork onder de aanduiding „Golfersmes”. Bovendien worden de andere delen van deze waren dan het mes, zoals de priem en de kurkentrekker, er uitdrukkelijk voorgesteld onder de aanduiding „Accessoires”, en worden het materiaal van het mes en dat van deze accessoires afzonderlijk aangegeven, waarbij de kwaliteit van het staal van het mes wordt benadrukt (het model „Calumet” met schraapmes, pin en pijpenstopper vormt dienaangaande een uitzondering). Ten slotte, zoals in punt 60 supra reeds is vermeld, wordt onderaan sommige bladzijden met modellen met accessoires vermeld „De messen worden geleverd met een cadeauverpakking en een certificaat van oorsprong”.
67. Ten tweede, anders dan interveniënte stelt, bestaat de clientèle waartoe de betrokken multifunctionele waren zijn gericht niet uit golfers of rokers in het algemeen, maar ofwel uit kopers van messenmakerswaren die ook golfen of roken, of uit golfers of rokers die affiniteit hebben met messenmakerswaren. Dit geldt zowel vanuit functioneel oogpunt (een pitchvork of een sigarenknipper die deel uitmaken van een mes zijn minder gemakkelijk hanteerbaar en praktisch dan hetzelfde instrument zonder mes, vooral wanneer het mes zelf een kwaliteitsproduct met een zeker formaat is, zoals het geval is voor interveniëntes waren) als vanuit financieel oogpunt (aanzienlijke meerkosten van de multifunctionele artikelen in vergelijking met enkel het accessoire) of nog vanuit imago-oogpunt (een roker of een golfer die geen belangstelling heeft voor messenmakerswaren zal normaliter niet aan interveniëntes waren denken om zich rokers‑ of golfartikelen aan te schaffen, maar zal zich wenden tot gespecialiseerde producenten in deze sectoren).
68. Het argument van het BHIM dat de sectoren waarbinnen een rechtspersoon actief is vóór alles worden bepaald door de markten waarvoor deze zijn waren of diensten bestemt, dient dus te worden afgewezen. De door interveniënte verhandelde multifunctionele waren zijn immers juist niet gericht tot een publiek dat geen verband houdt met het doelpubliek van messenmakerswaren, maar tot een publiek van rokers of golfers die ook liefhebber zijn van die waren. Dienaangaande zij opgemerkt dat, anders dan de kamer van beroep in de punten 96 en 97 van de bestreden beslissing heeft gesteld, de omstandigheid dat de door interveniënte verhandelde multifunctionele waren niet enkel door messenverkopers, maar ook door wapenhandelaars, tabakswinkels, schrijfwarenwinkels, winkels voor „cadeaus – tafelaankleding”, warenhuizen en andere ondernemingen zijn verkocht, de aard van deze waren als messenmakerswaren niet kan wijzigen.
69. Ten zesde, wat betreft de „productie en verkoop van [...] cadeauartikelen en souvenirs”, vermeld in interveniëntes ondernemingsdoel, is het zo dat alle door haar verhandelde waren in beginsel kunnen dienen als cadeau of souvenir, zoals verzoeker terecht aanvoert. Zoals in punt 60 supra is opgemerkt, wordt bovendien minstens een deel van interveniëntes waren geleverd in cadeauverpakkingen, hetgeen de mogelijke bestemming ervan als cadeau bevestigt. Daaruit vloeit voort dat interveniënte daadwerkelijk actief is op het gebied van de handel in cadeauartikelen.
70. Evenwel dient te worden opgemerkt dat interveniënte niet heeft aangetoond dat zij cadeauartikelen of souvenirs zou produceren of verhandelen die geen messenmakerswaren of bestek zijn. Haar activiteit inzake cadeaus en souvenirs beperkt zich duidelijk tot het aanbieden van haar gebruikelijke waren, te weten messenmakerswaren of bestek, in cadeauverpakkingen. Bijgevolg zij vastgesteld dat hoewel interveniënte heeft aangetoond dat zij actief is geweest op het gebied van „productie en verkoop van cadeauartikelen en souvenirs”, deze activiteit beperkt is tot cadeaus en souvenirs die messenmakerswaren of bestek zijn.
71. Bijgevolg zij vastgesteld dat, anders dan de kamer van beroep in punt 93 van de bestreden beslissing heeft vastgesteld, een diversificatie van interveniëntes activiteiten naar andere sectoren dan de messenmakerij vóór 20 november 2001, niet werd aangetoond voor „scharen”, „tafelaankleding” – behalve bestek – „huisaankleding”, „de wereld van wijn”, artikelen voor rokers, golfers, jagers, vrije tijd of accessoires, zoals cadeaukistjes, etuis en dozen.
72. Daarentegen dient te worden vastgesteld dat een diversificatie van interveniëntes activiteiten naar andere sectoren dan de messenmakerij wordt aangetoond voor „bestek”, waartoe „vorken” behoren, die worden vermeld in de prijslijst van 1 januari 2001, alsook voor „cadeauartikelen en souvenirs”, voor zover het gaat om messenmakerswaren of bestek. Enkel voor deze activiteiten kan interveniënte dus aanspraak maken op de bescherming van haar handelsnaam ten aanzien van het merk LAGUIOLE.
73. Bijgevolg dient de bestreden beslissing te worden vernietigd voor zover de kamer van beroep daarin heeft vastgesteld dat sprake was van verwarringsgevaar in de zin van artikel L. 711‑4 CPI, voor „scharen”, „alle artikelen in verband met tafelaankleding”, en „[...] cadeauartikelen en souvenirs”, voor zover het gaat om artikelen die geen messenmakerswaren of bestek zijn.
74. Bijgevolg zal het onderstaande onderzoek van het verwarringsgevaar in de zin van artikel L. 711‑4 CPI enkel nog betrekking hebben op de productie en de verkoop van alle artikelen die behoren tot messenmakerswaren of bestek, en cadeaus en souvenirs, voor zover het messenmakerswaren of bestek betreft.
Verwarringsgevaar
75. Vooraf zij eraan herinnerd dat overeenkomstig de in punt 29 supra aangehaalde rechtspraak de voorwaarde dat het teken de houder ervan het recht moet verlenen om het gebruik van een later merk te verbieden, moeten worden beoordeeld tegen de achtergrond van de criteria die zijn vastgesteld in het recht dat het aangevoerde oudere teken beheerst, namelijk het Franse recht.
76. Volgens artikel L. 711‑4 CPI (weergegeven in punt 36 supra) heeft de houder van een oudere handelsnaam het recht om het gebruik van een later merk te verbieden, op voorwaarde dat „bij het publiek verwarringsgevaar bestaat”.
77. Zoals het BHIM terecht aanvoert, is het relevante publiek, rekening houdend met de aard van de door het merk LAGUIOLE aangeduide waren, het Franse grote publiek, met een gemiddeld aandachtsniveau.
78. Volgens de Franse rechtspraak hangt de beoordeling van het verwarringsgevaar af van verschillende factoren, waaronder de mate waarin de betrokken tekens (visueel, fonetisch en begripsmatig) overeenstemmen, de mate van soortgelijkheid van de economische sectoren waarop deze tekens betrekking hebben, en het grote of kleine onderscheidend vermogen van het oudere teken (CA Versailles, arrest van 25 oktober 2001, Flex’cible/SOS Flexibles en Sofirop, en TGI Paris, arrest van 8 juli 2011, RG 09/11931).
79. Het verwarringsgevaar neemt toe naarmate de oudere handelsnaam een groot onderscheidend vermogen heeft, met name omdat deze bij het publiek bekend is. De door het verwarringsgevaar ontstane schade vloeit niet enkel voort uit het afwerven van clientèle. Het kan ook gaan om een aantasting van het krediet of de reputatie (CA Paris, arrest van 13 oktober 1962, Ann. propr. ind. 1963, blz. 228).
80. Aangezien de beslechting van een conflict tussen een merk en een oudere handelsnaam afhangt van het bestaan van verwarringsgevaar, zal de nietigverklaring van het merk, indien het is aangevraagd voor verschillende waren of diensten van verschillende aard, betrekkelijk zijn en slechts geschieden voor de waren of diensten waarvoor verwarringsgevaar met de activiteit van de rechtspersoon zal zijn vastgesteld (CA Paris, arrest van 28 januari 2000, Revue Dalloz 2001, blz. 470).
Soortgelijkheid van de economische sectoren waarop de handelsnaam Forge de Laguiole en het merk LAGUIOLE betrekking hebben
81. Volgens de Franse rechtspraak dient om te bepalen of de economische sectoren waarop de handelsnaam Forge de Laguiole en het merk LAGUIOLE betrekking hebben, soortgelijk zijn, rekening te worden gehouden met alle relevante factoren die de verhouding tussen de waren of diensten kenmerken. Deze factoren omvatten inzonderheid de aard, de bestemming en het gebruik ervan, alsook het concurrerende dan wel complementaire karakter ervan (TGI Paris, arrest van 25 november 2009, RG 09/10986).
82. In casu heeft de kamer van beroep overwogen dat de door het merk LAGUIOLE aangeduide waren in grote mate op het terrein kwamen van de sectoren waarbinnen interveniënte actief was of binnen verbonden sectoren lagen, een overweging die zij in de punten 107 tot en met 114 van de bestreden beslissing uitvoerig heeft beschreven.
83. Deze overweging vloeit echter voort uit een onderzoek dat rekening houdt met alle in interveniëntes ondernemingsdoel vermelde activiteitengebieden. Zoals in de punten 71 tot en met 74 supra is opgemerkt, dient voor het verwarringsgevaar echter enkel rekening te worden gehouden met interveniëntes activiteiten in de sectoren van de messenmakerij en het bestek, en cadeaus en souvenirs, voor zover het messenmakerswaren of bestek betreft.
84. In deze omstandigheden moeten de vaststellingen van de kamer van beroep in de punten 107 tot en met 114 van de bestreden beslissing opnieuw worden onderzocht tegen de achtergrond van deze beperking van de door de handelsnaam Forge de Laguiole beschermde activiteitengebieden.
– Verband tussen „zagen, scheerapparaten, scheermesjes; vijlen en nageltangen, nagelknippers”, alsook „etuis voor manicures, scheeretuis” van klasse 8, „briefopeners” van klasse 16, en „scheerkwasten, beautycases” van klasse 21, en interveniëntes activiteiten
85. Wat „zagen, scheerapparaten, scheermesjes; vijlen en nageltangen, nagelknippers” van klasse 8 en „briefopeners” van klasse 16 betreft, heeft de kamer van beroep terecht vastgesteld dat het om scherpe voorwerpen ging, die behoorden tot de sector van de „messenmakerswaren”, waarop interveniëntes ondernemingsdoel betrekking had. Deze waren en interveniëntes activiteiten zijn dus zeer soortgelijk. Evenzo zijn „etuis voor manicures, scheeretuis” van klasse 8 en „scheerkwasten, beautycases” van klasse 21 complementair aan of bijkomend bij deze scherpe voorwerpen, aangezien zij samen worden gebruikt en gewoonlijk samen worden verkocht in dezelfde soort winkels en aan eenzelfde clientèle. Deze waren en interveniëntes activiteiten zijn dus soortgelijk.
– „Handgereedschappen en ‑instrumenten, met de hand te bedienen” en „schroevendraaiers” van klasse 8
86. Wat de door het merk LAGUIOLE aangeduide „handgereedschappen en ‑instrumenten, met de hand te bedienen” van klasse 8 betreft, dient te worden opgemerkt dat deze omschrijving messen omvat.
87. Die conclusie wordt niet ontkracht door de argumenten die verzoeker en interveniënte in hun respectievelijk op 9 en 8 april 2014 ingediende aanvullende schriftelijke opmerkingen hebben aangevoerd.
88. Ten eerste heeft het feit dat hoofdklasse 8 van de classificatie van Nice „Handgereedschappen en -instrumenten, met de hand te bedienen; messenmakerswaren, vorken en lepels; blanke wapens; scheerapparaten” luidt, niet tot gevolg dat deze verschillende categorieën elkaar niet gedeeltelijk overlappen. De classificatie van Nice heeft immers slechts een administratief doel en beoogt enkel het opstellen en de behandeling van merkaanvragen te vergemakkelijken, door bepaalde klassen en categorieën van waren en diensten voor te stellen. De hoofdklassen vormen daarentegen geen systeem waarin het is uitgesloten dat een waar of een dienst die is vervat in een klasse of categorie ook kan behoren tot een andere klasse of categorie, zoals met name blijkt uit regel 2, lid 4, van verordening (EG) nr. 2868/95 van de Commissie van 13 december 1995 tot uitvoering van verordening (EG) nr. 40/94 van de Raad inzake het gemeenschapsmerk (PB L 303, blz. 1).
89. In zijn beslissing van 14 mei 2003 inzake het merk LAGUIOLE heeft de onderzoeker van het BHIM dus terecht kunnen aannemen dat „[vaststond] dat een blank wapen een ,handwapen [was] waarvan de werking [voortvloeide] uit een stuk metaal” en dat „[onder] deze term dus messen [vielen], terwijl deze twee categorieën van waren werden vermeld in hoofdklasse 8 van de classificatie van Nice.
90. Ten tweede ontleent verzoeker een argument aan de beslissing van de onderzoeker van het BHIM van 14 mei 2003 voor zover deze een onderscheid heeft gemaakt tussen „blanke wapens”, die hij heeft gelijkgesteld met messen en waarvoor hij heeft geweigerd om dat merk in te schrijven omdat het beschrijvend was, en „handgereedschappen en ‑instrumenten, met de hand te bedienen”, waarvoor hij dat merk heeft ingeschreven.
91. Dienaangaande zij opgemerkt dat de beslissing van de onderzoeker van het BHIM van 14 mei 2003 het Gerecht niet kan binden bij zijn beoordeling van de waren die onder die categorie vallen (zie in die zin arrest Hof van 26 april 2007, Alcon/BHIM, C‑412/05 P, Jurispr. blz. I‑3569, punt 65, en arrest ARTHUR ET FELICIE, punt 21 supra, punt 71). Bovendien zij opgemerkt dat verzoeker reeds tijdens de nietigheidsprocedure voor het BHIM zich ervan bewust was dat messen zouden kunnen vallen onder de categorie „handgereedschappen en ‑instrumenten, met de hand te bedienen”, aangezien hij zich meermaals bereid heeft verklaard om de bewoordingen van de lijst van de door het merk LAGUIOLE aangeduide waren van met name klasse 8 op de volgende manier te preciseren: „Handgereedschappen en ‑instrumenten, met de hand te bedienen, met uitzondering van messen”. De beslissingen van de nietigheidsafdeling en de kamer van beroep waren evenwel gebaseerd op gronden waarvoor deze vraag niet diende te worden onderzocht, en verzoeker heeft de lijst van waren niet daadwerkelijk op deze wijze gepreciseerd.
92. Bijgevolg moet worden vastgesteld dat „handgereedschappen en ‑instrumenten, met de hand te bedienen”, voor zover het gaat om messen, dezelfde zijn als interveniëntes activiteiten in de sector van de messenmakerij – en niet enkel als het model „Laguiole du routard”, zoals de kamer van beroep heeft vastgesteld.
93. Anders dan de kamer van beroep heeft kunnen vaststellen, zijn „schroevendraaiers” van klasse 8 daarentegen geenszins soortgelijk aan het door interveniënte verhandelde model „Laguiole du routard”, dat niets anders is dan een gewoon vouwmes zonder accessoires.
– „Lepels” van klasse 8
94. „Lepels” van klasse 8 maken deel uit van het door interveniënte verhandelde „bestek” (zie punten 62 en 72 supra) en behoren dus tot dezelfde economische sector als een van de economische sectoren waarop de handelsnaam Forge de Laguiole betrekking heeft.
– „Gerei voor de keuken en glas-, porselein‑ en aardewerk; vaatwerk, niet van edele metalen; kurkentrekkers; flesopeners, metalen dozen voor de afgifte van papieren servetten; zandlopers” van klasse 21, en „gerei en vaatwerk voor de huishouding of de keuken van edele metalen; tafelserviezen van edele metalen” van klasse 14
95. De kamer van beroep heeft deze waren aangemerkt als „tafelaankleding” en daaruit afgeleid dat zij op het terrein kwamen van interveniëntes activiteiten op dit gebied.
96. Dienaangaande zij eraan herinnerd dat, zoals in punt 63 supra is opgemerkt, de categorie „tafelaankleding” te ruim en vaag is om te dienen als referentiepunt om het bestaan van verwarringsgevaar vast te stellen. Anders dan de kamer van beroep heeft vastgesteld, zijn deze waren dus niet soortgelijk aan de economische sectoren waarop de handelsnaam Forge de Laguiole betrekking heeft.
97. „Kurkentrekkers; flesopeners” zijn echter zeer soortgelijk aan het model „Sommelier”, met kurkentrekker en flesopener, en ook aan de andere door interveniënte verhandelde modellen van messen met een kurkentrekker. Hoewel het verhandelen van deze waren, als „afgeleide waren” van messenmakerswaren, geen diversificatie van interveniëntes activiteiten naar de „tafelaankleding” of de „wereld van wijn” kan aantonen, zoals in de punten 65 en 69 supra is uiteengezet, neemt dit immers niet weg dat zij als afzonderlijke waren, bekeken uit het oogpunt van de functionaliteit, overeenkomen met de door het merk LAGUIOLE aangeduide „kurkentrekkers; flesopeners”. Naast de verkoop in dezelfde winkels, volstaat dit feit om tot de conclusie te komen dat deze waren onder eenzelfde economische sector vallen als één van de economische sectoren waarop de handelsnaam Forge de Laguiole betrekking heeft.
– „Edele metalen en hun legeringen”, „edelstenen” en „dozen, kandelaars” van klasse 14
98. Wat „edele metalen en hun legeringen” en „edelstenen” van klasse 14 betreft, heeft de kamer van beroep vastgesteld dat deze waren „zeer gewaardeerd” werden voor fijne scharen en voor talrijke voorwerpen die vielen onder „tafelaankleding”, en dus zeer complementair waren aan interveniëntes activiteiten. Bovendien worden „dozen, kandelaars” van klasse 14 verkocht in dezelfde soort etablissementen voor „tafelaankleding en decoratie” als bepaalde beweerdelijk door interveniënte verhandelde artikelen.
99. Dienaangaande dient er allereerst aan te worden herinnerd dat in casu „scharen” en „tafelaankleding” niet behoren tot de economische sectoren waarop de handelsnaam Forge de Laguiole betrekking heeft (zie punten 73 en 74 supra). Vervolgens kan op basis van het enkele feit dat edele metalen en edelstenen kunnen worden gebruikt voor interveniëntes activiteiten inzake messenmakerij, niet tot de conclusie worden gekomen dat zij voor de Franse consument vallen onder een economische sector die soortgelijk is aan een van de economische sectoren waarop de handelsnaam Forge de Laguiole betrekking heeft. Ten eerste zijn edele metalen en edelstenen immers voornamelijk bestemd voor de productie-industrie en niet voor de eindconsument zoals messenmakerswaren. Ten tweede worden dergelijke materialen bij messen in beginsel enkel gebruikt als decoratie en accessoire, zonder verband met de functionaliteit van een mes.
– „Leder en kunstleder” en „reiskoffers, aktetassen en koffers” van klasse 18, en „dozen”
100. De kamer van beroep heeft opgemerkt dat „leder en kunstleder” en „aktetassen en koffers” van klasse 18 veelal werden gebruikt voor de productie van door interveniënte verhandelde etuis, kokers en dozen, of konden worden gebruikt om messenmakerswaren te verpakken en te vervoeren, vooral wanneer het ging om luxewaren, bestemd om als „cadeauobjecten” te worden aangeboden. Daaruit heeft zij afgeleid dat deze waren complementair waren aan interveniëntes activiteiten en „in de lijn lagen van de ontwikkeling van haar accessoiregamma”.
101. Dienaangaande zij er ten eerste aan herinnerd dat in casu „cadeauartikelen” enkel vallen onder de economische sectoren waarop de handelsnaam Forge de Laguiole betrekking heeft, voor zover het gaat om messenmakerswaren of bestek (zie punten 71‑74 supra). Ten tweede kan het feit dat „leder en kunstleder” kunnen worden gebruikt als grondstoffen om de etuis en kokers te produceren die interveniënte samen met sommige van haar messen verkoopt, niet volstaan om soortgelijkheid te doen ontstaan met interveniëntes activiteiten in de sector van de messenmakerij, aangezien met name grondstoffen zijn gericht tot producenten, terwijl messenmakerswaren bestemd zijn voor de eindgebruiker. Ten derde dient er, inzonderheid met betrekking tot de beweerdelijk door interveniënte verhandelde „dozen”, aan te worden herinnerd dat de stukken waarop de kamer van beroep haar vaststellingen over interveniëntes activiteiten op 20 november 2001 heeft gebaseerd (zie punt 59 supra), geen gewag maken van dergelijke artikelen en dat deze hoe dan ook, aangezien zij uitsluitend zijn bestemd om interveniëntes messenmakerswaren te bevatten, slechts bijkomend van aard kunnen zijn, en zelfs slechts verpakking, ten aanzien van interveniëntes activiteiten in de sector van de messenmakerij.
102. Daaruit volgt dat „leder en kunstleder” en „reiskoffers, aktetassen en koffers” van klasse 18 niet soortgelijk zijn aan interveniëntes activiteiten in de sector van de messenmakerij.
– „Schoolbehoeften; potloden, potloodhouders, vlakgom; enveloppen; ordners; albums, boeken, almanakken, brochures, schriften, catalogussen; kalenders, litho’s, aanplakbiljetten” van klasse 16
103. De kamer van beroep heeft uiteengezet dat deze waren gewoonlijk werden verkocht in winkels voor schrijfwaren en worden gebruikt in dezelfde context als interveniëntes „briefopeners”, namelijk om te schrijven en te lezen, en dus op het terrein kwamen van dit activiteitengebied van interveniënte. Bovendien worden al deze waren doorgaans gebruikt in het zakenleven voor de communicatie van een onderneming met haar klanten en haar zakenrelaties, of met name aangeboden als bedrijfscadeau. Aangezien het door het merk LAGUIOLE aangeduide drukwerk, vanwege de inhoud daarvan, verwarringsgevaar met de handelsnaam Forge de Laguiole kan veroorzaken, dient dit merk volgens de kamer van beroep nietig te worden verklaard.
104. Dienaangaande zij opgemerkt, ten eerste, dat – anders dan de kamer van beroep heeft vastgesteld – het verband tussen die waren en de door interveniënte verhandelde „briefopeners” te zwak is om aanleiding te kunnen geven tot soortgelijkheid. Het enkele verband dat daarin bestaat dat de verkooppunten deels dezelfde zijn, volstaat immers niet opdat briefopeners soortgelijk zouden zijn aan een geheel van waren die eerder tot de sector van de papierhandel behoren, aangezien winkels voor schrijfwaren over het algemeen een grote keuze aan verschillende waren aanbieden, die zijn gericht tot een niet-gespecialiseerd publiek. Voorts zal het gebruik van de door interveniënte verhandelde briefopeners normaliter zijn beperkt tot het openen van enveloppen. Dit kan dus slechts aanleiding geven tot een geringe soortgelijkheid, vanwege een complementair gebruik, aan „enveloppen”, maar niet aan de andere in punt 103 supra aangehaalde waren. Ten tweede doet het enkele feit dat al deze waren doorgaans worden gebruikt in de communicatie van een onderneming met haar klanten en andere zakenrelaties, of aangeboden als bedrijfscadeau, geen soortgelijkheid met interveniëntes activiteiten in de sector van de messenmakerij ontstaan, aangezien die waren door de bestemming ervan volledig verschillen van deze activiteiten. Ten derde zal de verklaring van de kamer van beroep inzake het verwarringsgevaar dat het door het merk LAGUIOLE aangeduide drukwerk kan veroorzaken, worden behandeld in punt 165 infra, in het kader van de globale beoordeling van het verwarringsgevaar.
– Verschillende als „cadeauartikelen” gekwalificeerde waren van de klassen 14, 18 en 20
105. Met betrekking tot „juwelierswaren, bijouterieën, juwelenkistjes van edele metalen; tijdmeetinstrumenten, manchetknopen, dasspelden, sierspelden; sleutelhangers; portemonnees van edele metalen; horloges en horlogebanden” van klasse 14, „wandelstokken; handtassen; strandtassen; tassen, reisnecessaires en reiskoffers; portefeuilles; kaartenhouders (portefeuilles), aktetassen; aktetassen en omslagen van leder; sleuteletuis (lederwaren); portemonnees, niet van edele metalen” van klasse 18, en „van hout, kurk, riet, bies, teen, hoorn, been, ivoor, balein, schildpad, barnsteen, parelmoer, meerschuim, vervangingsmiddelen van al deze stoffen of van plastic vervaardigde lijsten, kunst‑ of siervoorwerpen” van klasse 20, heeft de kamer van beroep zich beperkt tot de vaststelling dat het „cadeauartikelen” betrof die doorgaans in allerlei winkels lagen of als bedrijfsgeschenk werden aangeboden, en tot de vaststelling dat zij dus in dezelfde etablissementen te vinden zijn als die waar interveniënte haar eigen waren verkocht.
106. Dienaangaande zij eraan herinnerd, ten eerste, dat interveniëntes activiteit van „productie en verkoop [van] cadeauartikelen” enkel valt onder de economische sectoren waarop de handelsnaam Forge de Laguiole betrekking heeft voor zover het messenmakerswaren of bestek betreft (zie punten 71‑74 supra). De in het vorige punt aangehaalde waren vallen echter niet onder messenmakerswaren of bestek en houden daarmee geen verband. Ten tweede, zelfs gesteld dat die waren als cadeau worden verkocht in eenzelfde winkel als de door interveniënte verhandelde messenmakerswaren, kan deze omstandigheid geen soortgelijkheid van die waren met laatstgenoemde waren doen ontstaan, aangezien cadeauwinkels een grote keuze aan heterogene waren aanbieden, die tot het grote publiek zijn gericht.
– „Golfhandschoenen” en „sportartikelen” van klasse 28, „sigarenkokers” van klasse 14, en „lucifers, aanstekers voor rokers; sigaren‑ en sigarettendoosjes niet van edele metalen; sigarenknippers; pijpen; pijpenreinigers” van klasse 34
107. De kamer van beroep heeft overwogen dat „golfhandschoenen” en „sportartikelen” van klasse 28, „sigarenkokers” van klasse 14, en „artikelen voor rokers, lucifers, aanstekers voor rokers; sigaren‑ en sigarettendoosjes niet van edele metalen; pijpen” van klasse 34 tot dezelfde clientèle waren gericht, in dezelfde winkels werden gekocht en in dezelfde context werden gebruikt als sommige door interveniënte ontwikkelde „cadeauartikelen”. Dit is bijvoorbeeld het geval voor het door interveniënte verhandelde model „Golfersmes” ten aanzien van „golfhandschoenen” of andere „sportartikelen”, en voor het model „Calumet” (met schraapmes, pin en pijpenstopper) en de sigarenknipper, beide verhandeld door interveniënte, ten aanzien van de door het merk LAGUIOLE aangeduide „sigarenkokers” en „lucifers, aanstekers voor rokers; sigaren‑ en sigarettendoosjes, pijpen”.
108. Dienaangaande hoeft er slechts aan te worden herinnerd dat de activiteit van „productie en verkoop [van] cadeauartikelen” enkel valt onder de economische sectoren waarop de handelsnaam Forge de Laguiole betrekking heeft voor zover het messenmakerswaren of bestek betreft (zie punten 71‑74 supra), hetgeen niet het geval is voor de in punt 107 supra aangehaalde waren.
109. „Sigarenknippers” en „pijpenreinigers” van klasse 34 zijn evenwel soortgelijk aan, respectievelijk, de door interveniënte verhandelde modellen „sigarenknipper” en „Calumet” (met schraapmes, pin en pijpenstopper). Ook al kan het verkopen van deze modellen, als „afgeleide waren” van messenmakerswaren, geen diversificatie van interveniëntes activiteiten naar „waren voor rokers” in het algemeen aantonen, zoals in de punten 65 tot en met 68 en 71 supra is uiteengezet, dit neemt immers niet weg dat zij als afzonderlijke waren, bekeken uit het oogpunt van de functionaliteit, dezelfde zijn als de door het merk LAGUIOLE aangeduide „sigarenknippers” en „pijpenreinigers”. Dit feit, naast de verkoop in dezelfde winkels, volstaat om een hoge mate van soortgelijkheid vast te stellen.
110. „Golfhandschoenen” van klasse 28 zijn daarentegen niet soortgelijk aan het door interveniënte verhandelde model „Golfersmes” (met pitchvork). Dit mes kan weliswaar samen met de door het merk LAGUIOLE aangeduide „golfhandschoenen” worden gebruikt, maar het gaat daarbij niet om een complementair verband dat een soortgelijkheid rechtvaardigt, aangezien deze waren afzonderlijk kunnen worden gebruikt en normaliter onafhankelijk van elkaar worden ontwikkeld en niet op basis van criteria die voortvloeien uit een gezamenlijk gebruik – anders dan zou kunnen worden overwogen voor, bijvoorbeeld, golfhandschoenen ten aanzien van golfclubs.
– Diensten van klasse 38
111. De kamer van beroep heeft in punt 114 van de bestreden beslissing vastgesteld dat diensten inzake „telecommunicatie” en naburige sectoren niet soortgelijk zijn aan interveniëntes activiteiten. Op deze voor verzoeker gunstige vaststelling, die interveniënte niet betwist, heeft het onderhavige geding in feite geen betrekking, zodat het Gerecht deze niet dient te onderzoeken.
– Conclusie inzake de soortgelijkheid van de economische sectoren waarop de handelsnaam Forge de Laguiole en het merk LAGUIOLE betrekking hebben
112. Concluderend dient te worden vastgesteld, ten eerste, dat de sectoren waarop de handelsnaam Forge de Laguiole betrekking heeft, dezelfde zijn als „handgereedschappen en ‑instrumenten, met de hand te bedienen” en „lepels” van klasse 8, en dat een grote soortgelijkheid bestaat van interveniëntes activiteiten met „zagen, scheerapparaten, scheermesjes; vijlen en nageltangen, nagelknippers” van klasse 8, „briefopeners” van klasse 16, „kurkentrekkers; flesopeners” van klasse 21, en „sigarenknippers” en „pijpenreinigers” van klasse 34.
113. Ten tweede is er sprake van een gemiddelde soortgelijkheid van de sectoren waarop de handelsnaam Forge de Laguiole betrekking heeft, met „etuis voor manicures, scheeretuis” van klasse 8 en „scheerkwasten, beautycases” van klasse 21.
114. Ten derde bestaat een geringe soortgelijkheid van de sectoren waarop de handelsnaam Forge de Laguiole betrekking heeft, met „enveloppen” van klasse 16.
115. Ten vierde en ten slotte dient te worden vastgesteld dat geen sprake is van soortgelijkheid van de sectoren waarop de handelsnaam Forge de Laguiole betrekking heeft, met alle andere door het merk LAGUIOLE aangeduide waren en diensten.
Overeenstemming van de conflicterende tekens
116. De kamer van beroep heeft overwogen dat de term „laguiole”, hoewel beschrijvend en dus niet onderscheidend voor messen – zoals de cour d’appel (hof van beroep) te Parijs had vastgesteld in zijn arrest van 3 november 1999 (G.T.I.‑G.I.L. Technologies internationales/Commune de Laguiole et Association Le couteau de Laguiole) – toch het dominerende, of minstens mededominerende element van de handelsnaam Forge de Laguiole was, zelfs wanneer deze voor messen werd gebruikt. Volgens haar vertoonden de conflicterende tekens, globaal beoordeeld, dus een zekere fonetische, visuele en begripsmatige overeenstemming, die niet kan worden gecompenseerd door de enkele toevoeging van de generieke uitdrukking „forge de” („smederij van”).
117. Verzoeker voert in wezen aan dat de conflicterende tekens visuele, fonetische en begripsmatige verschillen vertonen.
118. Het BHIM stelt dat de term „laguiole” dominerend is in de handelsnaam Forge de Laguiole, ondanks het generieke karakter ervan. Aangezien het merk LAGUIOLE volledig is weergegeven in die handelsnaam, stemmen beide tekens in hoge mate overeen.
119. Interveniënte stelt dat de conflicterende tekens op visueel, fonetisch en begripsmatig vlak overeenkomsten vertonen.
120. Vooraf dient te worden onderzocht of – zoals de kamer van beroep heeft vastgesteld, daarin gevolgd door het BHIM en interveniënte – de term „laguiole” het dominerende element van de handelsnaam Forge de Laguiole vormt, ondanks het door de cour d’appel te Parijs in zijn arrest van 3 november 1999 (punt 116 supra) vastgestelde beschrijvende en zelfs generieke karakter ervan voor messen, en het beschrijvende karakter ervan voor interveniëntes vestigings‑ en productieplaats.
121. In de eerste plaats is het juist, zoals de kamer van beroep in punt 119 van de bestreden beslissing stelt, dat het beschrijvende en niet-onderscheidende karakter van de term „laguiole” voor messen niet noodzakelijk tot gevolg heeft dat deze term ook beschrijvend en niet onderscheidend is voor waren die geen messen zijn.
122. Dienaangaande zij er echter aan herinnerd dat het onderhavige onderzoek van het verwarringsgevaar uitsluitend betrekking heeft op de activiteiten van productie en verkoop van messenmakerswaren en bestek, alsook van cadeaus en souvenirs, voor zover het messenmakerswaren en bestek betreft (zie punt 74 supra). Interveniëntes daadwerkelijk uitgeoefende activiteiten zijn immers nagenoeg uitsluitend geconcentreerd binnen het domein van de messenmakerij, met inbegrip van sommige artikelen waaraan naast de functie van mes, andere functies zijn toegevoegd, en de verkoop van andere waren – in het bijzonder bestek – blijft ondergeschikt en bijkomstig. Dit blijkt zowel uit een onderzoek van de in interveniëntes prijslijst van 1 januari 2001 vermelde waren, als uit de lezing van verschillende persartikelen in het door interveniënte overgelegde „press-book” – voor zover deze duidelijk betrekking hebben op de periode vóór 20 november 2001 – waarin interveniënte systematisch wordt voorgesteld als een messenfabriek gespecialiseerd in de productie van messen van het type „Laguiole”, zonder dat de exploitatie van andere activiteiten daarin wordt vermeld. Hoewel sommige van deze artikelen vermelden dat interveniëntes directie voornemens is om de activiteiten te diversifiëren, heeft interveniënte, zoals hierboven is opgemerkt, niet aangetoond dat deze intenties vóór 20 november 2001 zijn uitgevoerd.
123. In deze omstandigheden dient te worden vastgesteld dat de term „Laguiole” beschrijvend en zelfs generiek is voor al interveniëntes activiteiten die relevant zijn voor het onderzoek van het verwarringsgevaar.
124. In de tweede plaats dient te worden ingestemd met de kamer van beroep voor zover zij eraan heeft herinnerd dat een beschrijvend element van een teken toch het dominerende of mededominerende element ervan kon zijn, indien, bijvoorbeeld, de andere elementen ook beschrijvend waren of even zwak of nog zwakker leken. In dit opzicht is het juist dat het element „Forge de” zelf beschrijvend is voor de door interveniënte uitgeoefende activiteiten in de sectoren van de messenmakerij en het bestek. Anders dan de kamer van beroep heeft overwogen, is dit element echter niet „semantisch gezien ondergeschikt aan de naam ,Laguiole’, die de specifieke betrokken smederij identificeert”. Het element dat de plaats – en de uitgeoefende activiteiten – beschrijft, is immers niet overheersend ten opzichte van het element dat de aard van het etablissement beschrijft. In deze omstandigheden kan geen dominerend element worden geïdentificeerd binnen de handelsnaam Forge de Laguiole, die volledig bestaat uit beschrijvende en zelfs generieke elementen voor interveniëntes activiteiten en/of vestigingsplaats.
125. In de derde plaats zij, wat de visuele vergelijking betreft, opgemerkt dat de handelsnaam Forge de Laguiole bestaat uit drie woorden die een geheel van vijftien letters vormen, terwijl het merk LAGUIOLE slechts acht letters telt. Elk van de conflicterende tekens bevat weliswaar het element „laguiole”, maar het staat aan het einde van die handelsnaam, zodat het element „forge de” aan het begin de door deze gedeeltelijke gelijkheid ontstane visuele indruk verzacht. Daarom dient te worden vastgesteld dat de conflicterende tekens gemiddeld visueel overeenstemmen.
126. In de vierde plaats, op fonetisch vlak, dient te worden opgemerkt dat de handelsnaam Forge de Laguiole vijf, zelfs zes lettergrepen telt, terwijl het merk LAGUIOLE er twee, zelfs drie telt, afhankelijk van de uitspraak van de term „laguiole”. Aangaande het gevolg van het feit dat de conflicterende tekens gedeeltelijk gelijk zijn, zijn de overwegingen inzake de visuele gelijkheid mutatis mutandis van toepassing en dient dus te worden vastgesteld dat er sprake is van een gemiddelde fonetische overeenstemming.
127. In de vijfde plaats zij, wat de begripsmatige vergelijking betreft, opgemerkt dat de handelsnaam Forge de Laguiole doet denken aan een atelier in de gemeente Laguiole (Frankrijk), zoals verzoeker terecht heeft aangevoerd, maar ook en tegelijk aan een atelier dat messen van het type Laguiole produceert. Het merk LAGUIOLE doet van zijn kant denken aan zowel die gemeente als het mes van het type Laguiole. Bijgevolg heeft de kamer van beroep op goede gronden vastgesteld dat aangezien de conflicterende tekens verwezen naar dezelfde begrippen, namelijk de stad of het mes, deze begripsmatig overeenstemden. Het Gerecht oordeelt zelfs dat de mate van begripsmatige overeenstemming als hoog moet worden aangemerkt.
Groot onderscheidend vermogen van de handelsnaam Forge de Laguiole wegens de bekendheid ervan bij het publiek
128. De kamer van beroep heeft in punt 130 van de bestreden beslissing overwogen dat de handelsnaam Forge de Laguiole een groot onderscheidend vermogen had wegens het prestige en de reputatie die interveniënte in Frankrijk en in het buitenland genoot voor de kwaliteit van haar messen.
129. Verzoeker is van mening dat niets in het dossier de vermeende bekendheid van de handelsnaam Forge de Laguiole aantoont en dat het mes van het type Laguiole bekend is, en niet de benaming „Forge de Laguiole”.
130. Het BHIM stelt dat de handelsnaam Forge de Laguiole een reputatie heeft verworven op het gebied van messenmakerswaren en interveniënte verklaart dat zij in Frankrijk en in het buitenland een zeer grote bekendheid geniet.
131. Vooraf zij eraan herinnerd dat het Franse merkenrecht wordt geregeld door de richtlijnen betreffende de aanpassing van het merkenrecht der lidstaten [Eerste richtlijn (89/104/EEG) van de Raad van 21 december 1988 betreffende de aanpassing van het merkenrecht der lidstaten (PB 1989, L 40, blz. 1), vervangen door richtlijn 2008/95/EG van het Europees Parlement en de Raad van 22 oktober 2008 betreffende de aanpassing van het merkenrecht der lidstaten (PB L 299, blz. 25)]. Bijgevolg geldt ook in het Franse merkenrecht het beginsel dat het gevaar voor verwarring toeneemt naarmate het onderscheidend vermogen van het oudere merk groter is, en dat merken die bijvoorbeeld wegens de bekendheid ervan bij het publiek een groter onderscheidend vermogen hebben, dus een ruimere bescherming genieten dan merken met een geringer onderscheidend vermogen (arresten Hof van 11 november 1997, SABEL, C‑251/95, Jurispr. blz. I‑6191, punt 24; 29 september 1998, Canon, C‑39/97, Jurispr. blz. I‑5507, punt 18, en 22 juni 1999, Lloyd Schuhfabrik Meyer, C‑342/97, Jurispr. blz. I‑3819, punt 20). Zoals blijkt uit de in punt 79 supra aangehaalde rechtspraak, wordt dit beginsel in het Franse recht ook toegepast bij de beoordeling van het gevaar voor verwarring met een handelsnaam, en dit sinds vóór de inwerkingtreding van de richtlijnen betreffende de aanpassing van het merkenrecht der lidstaten.
132. Het bestaan van een meer dan normaal onderscheidend vermogen, verkregen door de bekendheid van een handelsnaam bij het publiek, impliceert dus noodzakelijkerwijs dat deze handelsnaam bij ten minste een aanzienlijk deel van het relevante publiek bekend is, zonder dat het noodzakelijkerwijs een bekendheid moet bezitten in de zin van artikel 8, lid 5, van verordening nr. 207/2009. Het is niet in algemene zin te zeggen – bijvoorbeeld aan de hand van bepaalde percentages voor de graad van bekendheid van de handelsnaam bij het publiek in de belanghebbende kringen – wanneer deze een groot onderscheidend vermogen heeft. Niettemin moet worden erkend dat er een zekere onderlinge samenhang bestaat tussen de bekendheid van een handelsnaam bij het publiek en het onderscheidend vermogen ervan, in die zin dat naarmate de handelsnaam bekender is bij het relevante publiek, het onderscheidend vermogen ervan sterker is. Bij het onderzoek of een handelsnaam een groot onderscheidend vermogen heeft door de bekendheid ervan bij het publiek, moet rekening worden gehouden met alle relevante omstandigheden van het geval, zoals, met name, het marktaandeel van de betrokken onderneming, de intensiteit, de geografische spreiding en de duur van het gebruik van de handelsnaam, het bedrag dat de onderneming in reclame heeft geïnvesteerd, het aandeel van de betrokken kringen dat de waren of diensten op basis van de handelsnaam als afkomstig van een bepaalde onderneming identificeert, alsmede de verklaringen van de kamers van koophandel en nijverheid of van andere beroepsverenigingen (zie naar analogie, arrest VITACOAT, punt 23 supra, punten 34 en 35 en aldaar aangehaalde rechtspraak).
133. In deze omstandigheden is het om in casu de bekendheid bij het publiek van de handelsnaam Forge de Laguiole aan te tonen, noodzakelijk om te bewijzen dat een wezenlijk deel van het relevante publiek – namelijk de gemiddelde Franse consument – die handelsnaam kent.
134. Om het grote onderscheidend vermogen van de handelsnaam Forge de Laguiole, vanwege het prestige en de reputatie die interveniënte in Frankrijk beweerdelijk geniet, vast te stellen, heeft de kamer van beroep zich gebaseerd op in de punten 63 tot en met 66 van de bestreden beslissing uiteengezette elementen van het procesdossier voor de kamer van beroep.
135. In de eerste plaats betreft het een artikel dat in oktober 2004 is verschenen in een Frans economisch tijdschrift, met als titel „Laguiole – Une production traditionnelle devenue tendance” („Laguiole – Een trendy geworden traditioneel product”).
136. Dienaangaande hoeft er slechts aan te worden herinnerd dat het relevante tijdstip om de bekendheid bij het publiek van de handelsnaam Forge de Laguiole te beoordelen, de datum is waarop de aanvraag voor het merk LAGUIOLE werd ingediend, namelijk 20 november 2001. Het betrokken artikel, uit 2004, bevat echter geen informatie op basis waarvan kan worden aangetoond dat die handelsnaam een bijzondere bekendheid bij het publiek genoot vóór de datum van 20 november 2001.
137. In de tweede plaats verwijst de kamer van beroep naar een brief van 9 maart 1999, onjuist aangeduid als daterend van 20 maart 1999. In deze brief bevestigt interveniëntes zaakvoerder een „overeenkomst voor de uitvoering van een nieuwe mal, waardoor een hogere productie en stukken van betere kwaliteit mogelijk worden”, en preciseert hij de financiële voorwaarden.
138. Ten eerste zij opgemerkt dat de bestemmeling van de brief van 9 maart 1999 niet duidelijk is geïdentificeerd. Ten tweede, voor zover de kamer van beroep naar deze brief heeft verwezen ter ondersteuning van haar vaststelling dat interveniënte een samenwerking met een bekende restauranthouder was aangegaan, dient te worden vastgesteld dat daarin enkel een vergadering „in aanwezigheid van de heren [B. en C.]” wordt vermeld, hetgeen niet volstaat om de betrokken restauranthouder te identificeren, en evenmin om de daadwerkelijke samenwerking tussen hem en interveniënte of de vorm van deze samenwerking te bewijzen.
139. Bijgevolg kan de brief van 9 maart 1999 niet dienen, ook niet indirect, om de bekendheid bij het publiek van de handelsnaam Forge de Laguiole aan te tonen.
140. In de derde plaats verklaart de kamer van beroep in punt 65 van de bestreden beslissing dat interveniëntes waren in 1992 en 1996 op Europees en internationaal niveau talrijke prijzen en onderscheidingen hebben behaald. In antwoord op een schriftelijke vraag van het Gerecht heeft het BHIM aangegeven dat de kamer van beroep zich dienaangaande had gebaseerd op de vermeldingen in het in punt 135 supra genoemde artikel, op een in 2005 van haar website gehaalde voorstelling van interveniëntes „ontwerpstrategie” (bladzijde 234 van het procesdossier voor het BHIM), en op andere publicaties die interveniënte betroffen (bladzijde 169 van het procesdossier voor het BHIM).
141. Bladzijde 169 van het procesdossier voor het BHIM bevat een uittreksel uit een niet-gedateerd artikel in het Italiaans dat melding maakt van het feit dat het door een bekende ontwerper ontworpen mes deel uitmaakt van de designcollectie van het Museum voor moderne kunst te New York (MoMA), en dat het model „Sommelier” de prijs „Design plus” van de beurs „Ambiente” te Frankfurt in 1996 heeft gewonnen.
142. De meest volledige lijst van prijzen en onderscheidingen is te vinden in het uittreksel van de website op bladzijde 234 van het procesdossier voor het BHIM, waarin behalve van het mes in het MoMA en de prijs „Design plus” uit 1996, melding wordt gemaakt van de „Grand prix français de l’objet design” („Franse grote prijs voor designvoorwerpen”) in 1991 (zonder duidelijk te vermelden voor welk voorwerp deze is toegekend), de „Blade Magazine Award” 1992 voor een door een bekende architect ontworpen model en de Europese Designprijs 1992 „voor de creatieve benaderingswijze” van interveniënte, alle tevens vermeld in de bestreden beslissing.
143. Het Gerecht is van oordeel dat deze prijzen en onderscheidingen een aanwijzing vormen voor de bekendheid bij het publiek van interveniëntes waren, en dus van haar handelsnaam, aangezien de toekenning van prijzen en onderscheidingen aan een onderneming voor haar waren de aandacht van het grote publiek op deze onderneming kan vestigen. Evenwel dient ook rekening te worden gehouden met het feit dat de door dergelijke prijzen gegenereerde publiciteit beperkt blijft tot een publiek dat bijzonder geïnteresseerd is in design, en dat de impact ervan op het grote Franse publiek, dat in casu als enige relevant is (zie punt 77 supra), beperkt is. Deze opmerking geldt te meer voor de „Blade Magazine Award”, die wordt uitgereikt door een vakblad in de Verenigde Staten en die enkel Franse consumenten met een bijzondere belangstelling voor het verzamelen van messen zullen kennen.
144. In de vierde plaats verwijst de kamer van beroep naar de „catalogus” in „stuk 21” dat verzoekster voor het BHIM heeft overgelegd, als bewijs van het feit dat interveniënte voortdurend inspanningen heeft geleverd om zich te onderscheiden door de kwaliteit en het imago van haar waren, met name door hooggekwalificeerd personeel in dienst te nemen en door samen te werken met gerenommeerde tekenaars en ontwerpers. Dit stuk vermeldt inderdaad modellen die zijn getekend door of ontworpen in samenwerking met twee bekende partners.
145. Uit het dossier en uit interveniëntes antwoord op een schriftelijke vraag van het Gerecht blijkt echter dat „stuk 21” in feite drie verschillende documenten omvat, namelijk een vanaf 1997 verspreide folder, een vanaf 2004 verspreid promotiedocument, en een in 2000 verspreide catalogus.
146. Aangezien enkel het promotiedocument van 2004, en niet de andere twee documenten, verwijst naar een bekende restauranthouder, kan deze verwijzing niet dienen om aan te tonen dat op 20 november 2001 een samenwerking met hem bestond.
147. De verwijzingen naar een beroemde ontwerper staan daarentegen in de catalogus van 2000, waaruit dus een samenwerking met hem vóór 20 november 2001 blijkt. Bovendien blijkt uit de in punt 142 supra onderzochte elementen dat vóór deze datum werd samengewerkt met een bekende architect.
148. Vastgesteld zij dat door deze samenwerkingen met partners die zelf over een zeker prestige en een reputatie beschikken, interveniënte en haar handelsnaam, waaronder deze waren worden verhandeld, voordeel kunnen halen uit de aandacht minstens van het deel van het publiek dat de betrokken partners kent. Niettemin volstaat dit niet om aan te tonen dat het grote publiek in het algemeen deze handelsnaam kende.
149. In de vijfde plaats haalt de kamer van beroep een artikel aan dat is verschenen in een Frans tijdschrift in december 1999, met als titel „Péril sur le mythe du couteau Laguiole” („Gevaar voor de mythe van het Laguiolemes”).
150. De kamer van beroep heeft overwogen dat dit artikel „bijzonder veelzeggend was over de door de [handels]naam Forge de Laguiole verworven reputatie vóór [het merk LAGUIOLE] werd aangevraagd”, aangezien daarin werd aangeraden om bij de keuze van een Laguiolemes te vertrouwen op het merk. Het artikel haalt vervolgens drie „merken” als de meest bekende aan, waaronder interveniëntes handelsnaam, waarvan vervolgens kort de geschiedenis en de ontwikkeling worden geschetst.
151. Vastgesteld dient te worden dat dit artikel weliswaar een aanwijzing vormt voor de bekendheid van de handelsnaam Forge de Laguiole bij het publiek, maar op zich niet volstaat om deze aan te tonen. Rekening dient immers te worden gehouden met het feit dat dit artikel interveniënte, samen met twee andere producenten, enkel vermeldt als bekender dan anderen. Uit deze door de auteur van het artikel geuite mening kunnen echter niet, zonder meer, conclusies worden getrokken over de mate van bekendheid van die handelsnaam bij het grote publiek, bij gebreke van, met name, informatie over de oplage en de distributie van het tijdschrift waarin het is verschenen.
152. In de zesde plaats haalt de kamer van beroep een artikel aan dat in februari 1999 is verschenen in een gratis Frans tijdschrift en is getiteld „L’Aveyron: un terroir en ébullition” („De Aveyron: een bruisende streek”), waarin zou worden verklaard dat „het Laguiolemes, made in Laguiole, waarvoor de markt vertwintigvoudigd is, in het buitenland een mooie reputatie begint te verwerven”.
153. Dienaangaande zij opgemerkt, ten eerste, dat de betrokken zin, die de kamer van beroep onvolledi g heeft aangehaald, in werkelijkheid als volgt luidt: „het Laguiolemes, ,made in Laguiole’, waarvoor de markt door het ontstaan van kleine plaatselijke ateliers vertwintigvoudigd is, begint in het buitenland een mooie reputatie te verwerven”. Daaruit vloeit voort dat hoewel interveniënte in dit artikel uitdrukkelijk wordt voorgesteld, de door de kamer van beroep vermelde zin niettemin de volledige messenproductie in de gemeente Laguiole betreft, en niet enkel interveniëntes waren. Ten tweede wordt in de betrokken zin een uitspraak gedaan over de reputatie in het buitenland van de in die gemeente geproduceerde messen en niet over de bekendheid bij het Franse publiek van de handelsnaam Forge de Laguiole, die in casu als enige relevant is (zie punt 133 supra).
154. In deze omstandigheden dient te worden vastgesteld dat het betrokken artikel vooral een aanwijzing vormt voor de reputatie van messen van het type Laguiole die „ter plaatse” worden geproduceerd – rekening dient nog te worden gehouden met het feit, dat is vastgesteld in de in punt 86 supra aangehaalde rechtspraak, dat messen van dit type sinds lang en op traditionele wijze ook worden geproduceerd in de gemeente Thiers (Frankrijk) – en, in mindere mate, van de handelsnaam Forge de Laguiole.
155. Concluderend dient te worden vastgesteld dat de door de kamer van beroep naar voren gebrachte stukken inderdaad doen blijken van bepaalde reclame‑ en communicatie-inspanningen van interveniënte om zich bij het Franse grote publiek bekend te maken, en om zich van haar concurrenten te onderscheiden door een imago van kwaliteit of luxe. Aangezien deze inspanningen verschillende jaren zijn volgehouden, lijkt het niet uitgesloten dat de handelsnaam Forge de Laguiole, binnen het gebied van messen van het type Laguiole, een zekere bekendheid kan hebben verworven.
156. Niettemin dient tevens rekening te worden gehouden met het feit dat bepaalde van de elementen waarop de kamer van beroep zich heeft gebaseerd, eerder betrekking hebben op messen van het type Laguiole in het algemeen dan op interveniëntes handelsnaam.
157. Bovendien betreffen de persartikelen waarnaar de kamer van beroep heeft verwezen als aanwijzingen voor de bekendheid bij het publiek van de handelsnaam Forge de Laguiole hetzij gespecialiseerde media – zoals het in punt 135 supra vermelde artikel, dat is gericht tot professionele bedrijfsleiders, en „Blade Magazine”, dat is gericht tot voornamelijk Amerikaanse messenverzamelaars – hetzij media waarvan de verspreidingsomvang niet wordt aangetoond – zoals het in punt 149 supra vermelde artikel – hetzij tijdschriften met een in wezen publicitair karakter die daarom de aandacht van de lezer minder kunnen vasthouden – zoals het in punt 152 supra vermelde artikel. Deze omstandigheid onderscheidt overigens de onderhavige zaak van de zaak die heeft geleid tot het arrest van het Gerecht van 16 december 2010, Rubinstein en L’Oréal/BHIM – Allergan (BOTOLIST en BOTOCYL), T‑345/08 en T‑357/08, niet gepubliceerd in de Jurisprudentie, waarop het BHIM zich heeft beroepen in het kader van zijn antwoord op de schriftelijke vragen van het Gerecht. Hoewel het Gerecht zich in de punten 50 tot en met 53 van dat arrest heeft gebaseerd op persartikelen om vast te stellen dat de betrokken waar veel media-aandacht had gekregen, neemt dit immers niet weg dat het ging om wijd verspreide media die een internationale reputatie genoten.
158. Hoewel de door de kamer van beroep in aanmerking genomen elementen zeker aanwijzingen zijn voor een zekere bekendheid bij het publiek van de handelsnaam Forge de Laguiole, volstaan zij dus niet om deze bekendheid met zekerheid aan te tonen. Benadrukt zij dienaangaande dat niet interveniëntes reclame-inspanning om haar bekendheid bij het publiek te verhogen, uiteindelijk doorslaggevend is, maar wel de werkelijke bekendheid bij het publiek die uit deze inspanning voortvloeit, gemeten door middel van de in het arrest VITACOAT, aangehaald in punt 132 supra, vermelde criteria.
159. De bestreden beslissing bevat geen enkele aanwijzing die aantoont dat in casu aan die criteria is voldaan, in het bijzonder wat betreft het deel van het Franse publiek dat de handelsnaam Forge de Laguiole zou kennen, interveniëntes marktaandeel op de markt voor messenmakerswaren in het algemeen of op de meer beperkte markt voor messen van het type Laguiole, het bedrag dat interveniënte heeft geïnvesteerd om de bekendheid van haar handelsnaam bij het publiek te bevorderen, het aandeel van de betrokken kringen dat de waren of diensten op basis van de handelsnaam als afkomstig van interveniënte identificeert, of de verklaringen van de kamers van koophandel en nijverheid of van andere beroepsverenigingen die onafhankelijk zijn van interveniënte. Dergelijke aanwijzingen blijken evenmin uit de andere stukken van het dossier en, in het bijzonder, uit de door interveniënte overgelegde elementen.
160. In die omstandigheden heeft de kamer van beroep ten onrechte geoordeeld dat de handelsnaam Forge de Laguiole op 20 november 2001 voor messen een meer dan normaal onderscheidend vermogen had verkregen vanwege de bekendheid ervan bij het Franse publiek.
Conclusie inzake het verwarringsgevaar
161. Concluderend vertonen de conflicterende tekens een zekere visuele en fonetisch overeenstemming, en een grote begripsmatige overeenstemming. Rekening dient te worden gehouden met het feit dat de handelsnaam Forge de Laguiole een zwak intrinsiek onderscheidend vermogen heeft, aangezien deze uitsluitend bestaat uit elementen die beschrijvend zijn voor interveniëntes activiteiten. Dit zwakke onderscheidend vermogen wordt niet gecompenseerd door een bij het betrokken publiek verworven bekendheid.
162. Gelet op het feit dat interveniëntes activiteiten dezelfde zijn als „handgereedschappen en ‑instrumenten, met de hand te bedienen” en „lepels” van klasse 8, en zeer soortgelijk zijn aan de door het merk LAGUIOLE aangeduide „zagen, scheerapparaten, scheermesjes; vijlen en nageltangen, nagelknippers” van klasse 8, „briefopeners” van klasse 16, „kurkentrekkers; flesopeners” van klasse 21, en „sigarenknippers” en „pijpenreinigers” van klasse 34, dient te worden vastgesteld dat er sprake is van gevaar voor verwarring van het merk LAGUIOLE met de handelsnaam Forge de Laguiole, aangezien het betrokken publiek zou kunnen menen dat deze waren dezelfde commerciële herkomst hebben als de messenmakerswaren en het bestek, verhandeld door interveniënte.
163. Evenzo, gelet op de gemiddelde soortgelijkheid van interveniëntes activiteiten met de door het merk LAGUIOLE aangeduide „etuis voor manicures, scheeretuis” van klasse 8 en „scheerkwasten, beautycases” van klasse 21, dient te worden vastgesteld dat er sprake is van gevaar voor verwarring van het merk LAGUIOLE met de handelsnaam Forge de Laguiole, aangezien het betrokken publiek zou kunnen menen dat deze waren dezelfde commerciële herkomst hebben als de messenmakerswaren en het bestek, verhandeld door interveniënte.
164. Gezien de geringe mate van soortgelijkheid van interveniëntes activiteiten met de door het merk LAGUIOLE aangeduide „enveloppen” van klasse 16, dient daarentegen te worden vastgesteld dat dienaangaande geen verwarringsgevaar bestaat, aangezien het betrokken publiek niet zal menen dat deze waren dezelfde commerciële herkomst kunnen hebben als de messenmakerswaren en het bestek, verhandeld door interveniënte.
165. Evenzo, gelet op het gebrek aan soortgelijkheid van interveniëntes activiteiten met alle andere door het merk LAGUIOLE aangeduide waren en diensten, dient te worden vastgesteld dat dienaangaande geen verwarringsgevaar bestaat. In het bijzonder heeft de kamer van beroep in punt 111 van de bestreden beslissing ten onrechte vastgesteld dat het door dat merk aangeduide drukwerk (albums, boeken, almanakken, brochures, catalogussen, kalenders, litho’s, aanplakbiljetten, van klasse 16) „vanwege de inhoud ervan” gevaar voor verwarring met de handelsnaam Forge de Laguiole kon veroorzaken. Het blijkt immers niet hoe door dit merk aangeduid „drukwerk”, ongeacht de aard en de inhoud ervan, bij het betrokken publiek de indruk zou kunnen wekken dat het dezelfde commerciële herkomst heeft als de messenmakerswaren en het bestek, verhandeld door interveniënte, behalve in het geval dat dergelijk drukwerk specifiek interveniëntes waren zou betreffen. Een dergelijk specifiek en uitzonderlijk geval kan echter geen verwarringsgevaar voor een volledige warencategorie rechtvaardigen. Anders zou de aanduiding van „drukwerk” door een merk dat overeenstemming vertoont met een ander merk, moeten worden geacht gevaar voor verwarring met om het even welke door dit andere merk aangeduide waar op te leveren.
166. Daaruit volgt dat het enige middel dient te worden aanvaard en de bestreden beslissing dient te worden vernietigd voor zover de kamer van beroep heeft vastgesteld dat er sprake was van gevaar voor verwarring van de handelsnaam Forge de Laguiole met het merk LAGUIOLE, voor andere waren dan „handgereedschappen en ‑instrumenten, met de hand te bedienen; lepels; zagen, scheerapparaten, scheermesjes; scheeretuis; vijlen en nageltangen, nagelknippers; etuis voor manicures” van klasse 8, „briefopeners” van klasse 16, „kurkentrekkers; flesopeners” en „scheerkwasten, beautycases” van klasse 21, en „sigarenknippers” en „pijpenreinigers” van klasse 34.
167. Het beroep moet worden verworpen voor het overige.
Kosten
168. Volgens artikel 87, lid 2, van het Reglement voor de procesvoering van het Gerecht wordt de in het ongelijk gestelde partij in de kosten verwezen, voor zover dat is gevorderd. Volgens lid 3, eerste alinea, van dit artikel kan het Gerecht bovendien de proceskosten over de partijen verdelen indien zij onderscheidenlijk op een of meer punten in het ongelijk worden gesteld.
169. In casu worden het BHIM en interveniënte gedeeltelijk in het ongelijk gesteld, aangezien de bestreden beslissing gedeeltelijk dient te worden vernietigd, overeenkomstig verzoekers conclusies. Verzoeker heeft evenwel niet verzocht om het BHIM, maar wel om interveniënte te verwijzen in de kosten.
170. In deze omstandigheden dient interveniënte te worden verwezen in een kwart van verzoekers kosten, en in driekwart van haar eigen kosten. Verzoeker zal een kwart van de respectievelijke kosten van interveniënte en het BHIM dragen, en driekwart van zijn eigen kosten. Ten slotte zal het BHIM driekwart van zijn eigen kosten dragen.
HET GERECHT (Eerste kamer),
rechtdoende, verklaart:
1) De beslissing van de eerste kamer van beroep van het Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen) (BHIM) van 1 juni 2011 (zaak R 181/2007‑1) wordt vernietigd voor zover deze het gemeenschapswoordmerk LAGUIOLE nietig verklaart voor andere waren dan „handgereedschappen en ‑instrumenten, met de hand te bedienen; lepels; zagen, scheerapparaten, scheermesjes; scheeretuis; vijlen en nageltangen, nagelknippers; etuis voor manicures” van klasse 8, „briefopeners” van klasse 16, „kurkentrekkers; flesopeners” en „scheerkwasten, beautycases” van klasse 21, en „sigarenknippers” en „pijpenreinigers” van klasse 34.
2) Het beroep wordt verworpen voor het overige.
3) Forge de Laguiole SARL zal een kwart van verzoekers kosten en driekwart van haar eigen kosten dragen.
4) Gilbert Szajner zal een kwart van de kosten van Forge de Laguiole, een kwart van de kosten van het BHIM, en driekwart van zijn eigen kosten dragen.
5) Het BHIM zal driekwart van zijn eigen kosten dragen.
ARREST VAN HET GERECHT (Eerste kamer)
21 oktober 2014 ( *1 )
„Gemeenschapsmerk — Nietigheidsprocedure — Gemeenschapswoordmerk LAGUIOLE — Oudere Franse handelsnaam Forge de Laguiole — Artikel 53, lid 1, sub c, en artikel 8, lid 4, van verordening (EG) nr. 207/2009”
In zaak T‑453/11,
Gilbert Szajner, wonende te Niort (Frankrijk), vertegenwoordigd door A. Lakits-Josse, advocaat,
verzoeker,
tegen
Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen) (BHIM), vertegenwoordigd door A. Folliard-Monguiral als gemachtigde,
verweerder,
andere partij in de procedure voor de kamer van beroep van het BHIM, interveniënte voor het Gerecht:
Forge de Laguiole SARL, gevestigd te Laguiole (Frankrijk), vertegenwoordigd door F. Fajgenbaum, advocaat,
betreffende een beroep tegen de beslissing van de eerste kamer van beroep van het BHIM van 1 juni 2011 (zaak R 181/2007‑1) inzake een nietigheidsprocedure tussen Forge de Laguiole SARL en G. Szajner,
wijst
HET GERECHT (Eerste kamer),
samengesteld als volgt: H. Kanninen, president, I. Pelikánová (rapporteur) en E. Buttigieg, rechters,
griffier: C. Heeren, administrateur,
gezien het op 8 augustus 2011 ter griffie van het Gerecht neergelegde verzoekschrift,
gezien de op 25 november 2011 ter griffie van het Gerecht neergelegde memorie van antwoord van interveniënte,
gezien de op 12 december 2011 ter griffie van het Gerecht neergelegde memorie van antwoord van het BHIM,
gezien de op 20 april 2012 ter griffie van het Gerecht neergelegde repliek,
gezien de op 6 juli 2012 ter griffie van het Gerecht neergelegde dupliek van interveniënte,
na de terechtzitting op 11 februari 2014,
gezien de door partijen op uitnodiging van het Gerecht ingediende aanvullende schriftelijke opmerkingen, neergelegd ter griffie van het Gerecht op 24 en 25 februari en op 8 en 9 april 2014,
het navolgende
Arrest
Voorgeschiedenis van het geding
1 |
Verzoeker, Szajner, is houder van het gemeenschapswoordmerk LAGUIOLE, aangevraagd op 20 november 2001 en op 17 januari 2005 door het Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen) (BHIM) ingeschreven krachtens verordening (EG) nr. 40/94 van de Raad van 20 december 1993 inzake het gemeenschapsmerk (PB 1994, L 11, blz. 1), zoals gewijzigd [vervangen door verordening (EG) nr. 207/2009 van de Raad van 26 februari 2009 inzake het gemeenschapsmerk (PB L 78, blz. 1)]. |
2 |
De waren en diensten waarvoor het merk LAGUIOLE is ingeschreven, behoren na de gedeeltelijke afstand tijdens de procedure voor het BHIM onder meer tot de klassen 8, 14, 16, 18, 20, 21, 28, 34 en 38 in de zin van de Overeenkomst van Nice van 15 juni 1957 betreffende de internationale classificatie van de waren en diensten ten behoeve van de inschrijving van merken, zoals herzien en gewijzigd. Zij zijn met name omschreven als volgt:
|
3 |
Op 22 juli 2005 heeft interveniënte, Forge de Laguiole SARL, een vordering tot gedeeltelijke nietigverklaring van het merk LAGUIOLE ingediend, op grond van artikel 52, lid 1, sub c, van verordening nr. 40/94 juncto artikel 8, lid 4, van die verordening (thans artikel 53, lid 1, sub c, en artikel 8, lid 4, van verordening nr. 207/2009). |
4 |
De vordering tot nietigverklaring was gebaseerd op de handelsnaam Forge de Laguiole, die interveniënte gebruikt voor werkzaamheden van „productie en verkoop van messenmakerswaren en scharen, cadeauartikelen en souvenirs, alle artikelen in verband met tafelaankleding”. Volgens interveniënte heeft zij op basis van deze handelsnaam, met een niet louter plaatselijke betekenis, overeenkomstig het Franse recht het recht om het gebruik van een recenter merk te verbieden. |
5 |
De vordering tot gedeeltelijke nietigverklaring was gericht tegen alle in punt 2 supra vermelde waren en diensten. |
6 |
Bij besluit van 27 november 2006 heeft de nietigheidsafdeling de vordering tot nietigverklaring afgewezen. |
7 |
Op 25 januari 2007 heeft interveniënte uit hoofde van de artikelen 57 tot en met 62 van verordening nr. 40/94 (thans de artikelen 58 tot en met 64 van verordening nr. 207/2009) bij het BHIM beroep ingesteld tegen de beslissing van de nietigheidsafdeling. |
8 |
Bij beslissing van 1 juni 2011 (hierna: „bestreden beslissing”) heeft de eerste kamer van beroep het beroep gedeeltelijk toegewezen en het merk LAGUIOLE nietig verklaard voor waren van de klassen 8, 14, 16, 18, 20, 21, 28 en 34. Zij heeft het beroep verworpen voor de diensten van klasse 38. |
9 |
In het bijzonder heeft de kamer van beroep vastgesteld dat volgens de Franse rechtspraak een handelsnaam principieel was beschermd voor alle activiteiten die onder het ondernemingsdoel ervan vielen, waarbij de bescherming evenwel was beperkt tot de daadwerkelijk en concreet uitgeoefende activiteiten wanneer het ondernemingsdoel vaag was of de uitgeoefende activiteiten daar niet onder vielen. In casu is interveniëntes ondernemingsdoel evenwel voldoende duidelijk aangaande de „productie en verkoop van messenmakerswaren en scharen”. De kamer van beroep heeft daaraan toegevoegd dat zelfs wanneer wordt aangenomen dat de bewoordingen van het ondernemingsdoel „productie en verkoop van cadeauartikelen en souvenirs, alle artikelen in verband met tafelaankleding” vaag zijn, de handelsnaam van aldaar verzoekende partij bescherming verdiende, minstens in de sectoren waarin zij daadwerkelijk haar activiteiten had uitgeoefend vóór het merk LAGUIOLE werd aangevraagd. |
10 |
Dienaangaande heeft de kamer van beroep vastgesteld dat interveniënte had aangetoond dat zij reeds vóór de aanvraag van het merk LAGUIOLE een commerciële activiteit had uitgeoefend op het gebied van de handel in waren die vielen onder „tafelaankleding”, „huisaankleding”, de wereld van wijn, scharen en artikelen voor rokers, golfers, jagers en voor de vrije tijd, alsook andere accessoires. Interveniënte heeft daarentegen geen commerciële activiteit aangetoond voor luxegoederen en reisartikelen, waarop haar ondernemingsdoel overigens geen betrekking had. Ten slotte heeft zij vastgesteld dat, behalve telecommunicatiediensten van klasse 38, alle door dat merk aangeduide waren op het terrein kwamen van de sectoren waarbinnen interveniënte actief was of binnen verbonden sectoren lagen. |
11 |
Wat de conflicterende tekens betreft, heeft de kamer van beroep vastgesteld dat de term „laguiole”, hoewel hij beschrijvend was en niet onderscheidend voor messen, toch het dominerende, of minstens mededominerende, element van de handelsnaam Forge de Laguiole was, zelfs wanneer deze handelsnaam werd gebruikt voor messen. Globaal beoordeeld vertonen de conflicterende tekens een zekere overeenstemming op fonetisch, visueel en begripsmatig vlak, die niet kan worden gecompenseerd door de enkele toevoeging van de generieke uitdrukking „forge de” (smederij van). |
12 |
De kamer van beroep is op basis daarvan tot de slotsom gekomen, ten eerste, dat voor de Franse consument verwarringsgevaar bestond indien het merk LAGUIOLE werd gebruikt voor dezelfde of soortgelijke waren of diensten, bestemd voor dezelfde clientèle en verkocht in dezelfde winkels als „messenmakerswaren en scharen, cadeauartikelen en souvenirs, alle artikelen in verband met tafelaankleding”, die vallen binnen de sectoren waarin interveniënte actief is. Ten tweede heeft zij overwogen dat interveniëntes activiteiten zouden worden getroffen indien dat merk werd gebruikt voor complementaire waren die onlosmakelijk met deze activiteiten waren verbonden, of zelfs vielen onder verbonden sectoren waarbinnen deze activiteiten zich van nature kunnen ontwikkelen. |
13 |
Ten slotte beschikte volgens de kamer van beroep de handelsnaam Forge de Laguiole, vanwege het prestige en de reputatie ervan, over een groot onderscheidend vermogen, en kon het een uitzonderlijke bescherming genieten, zelfs voor andere sectoren dan de sectoren die onder het ondernemingsdoel ervan vielen. |
Conclusies van partijen
14 |
Verzoeker verzoekt het Gerecht:
|
15 |
Het BHIM verzoekt het Gerecht:
|
16 |
Interveniënte verzoekt het Gerecht:
|
In rechte
1. Voor het eerst voor het Gerecht overgelegde stukken
17 |
Vastgesteld zij dat verzoeker en interveniënte, in het kader van respectievelijk de repliek en de dupliek, een aantal stukken hebben overgelegd die geen deel uitmaakten van het procesdossier voor het BHIM. |
18 |
Zo heeft verzoeker overgelegd:
|
19 |
Interveniënte heeft overgelegd:
|
20 |
Bovendien heeft het BHIM in zijn aanvullende opmerkingen van 21 februari 2014 gesteld dat het door verzoeker aangevoerde arrest van de Franse Cour de cassation van 10 juli 2012 (C.Cass. Ch. Com., Cœur de princesse/Mattel France, nr. 08‑2012.010) buiten beschouwing moet worden gelaten. |
21 |
Dienaangaande zij eraan herinnerd dat een beroep bij het Gerecht is gericht op toetsing van de rechtmatigheid van de beslissingen van de kamers van beroep van het BHIM in de zin van artikel 65 van verordening nr. 207/2009, zodat het Gerecht niet tot taak heeft de feiten opnieuw te onderzoeken op basis van stukken die voor het eerst aan het Gerecht zijn overgelegd. De bijlagen 34 tot en met 42 bij de repliek en de bijlagen 61, 63 tot en met 65 en 72 bij interveniëntes dupliek dienen dus buiten beschouwing te worden gelaten, zonder dat de bewijskracht ervan hoeft te worden onderzocht [zie in die zin arrest Gerecht van 24 november 2005, Sadas/BHIM – LTJ Diffusion (ARTHUR ET FELICIE), T-346/04, Jurispr. blz. II-4891, punt 19 en aldaar aangehaalde rechtspraak]. |
22 |
De bijlagen 34 bis, 34 ter, 37 bis en 38 bis bij de repliek en de bijlagen 56, 59, 60 en 66 bij de dupliek, hoewel zij pas voor het eerst voor het Gerecht zijn overgelegd, zijn daarentegen geen eigenlijk bewijsmateriaal, maar hebben betrekking op de beslissingspraktijk van het BHIM, waarnaar een partij mag verwijzen, zelfs indien deze dateert van na de procedure voor het BHIM (arrest ARTHUR ET FELICIE, punt 21 supra, punt 20). |
23 |
Dit geldt ook voor de bijlagen 55, 57, 58, 67 tot en met 71, 73 en 74 bij de dupliek, en voor het arrest van de Franse Cour de cassation van 10 juli 2012 (punt 20 supra), die ontvankelijk moeten worden verklaard, omdat zij de nationale regelgeving betreffen, alsook de rechterlijke praktijk van de nationale rechtbanken, waarnaar een partij mag verwijzen, zelfs indien deze dateert van na de procedure voor het BHIM. Niets belet partijen noch het Gerecht zelf immers zich bij de uitlegging van het nationale recht, waarnaar het Unierecht – zoals in casu – verwijst (zie punt 29 infra), te laten inspireren door elementen ontleend aan de nationale regelgeving of rechtspraak, aangezien het er niet om gaat de kamer van beroep te verwijten dat zij in een bepaalde uitspraak van een Franse rechterlijke instantie vermelde feitelijke elementen niet in aanmerking heeft genomen, maar om wettelijke bepalingen of uitspraken aan te voeren ter ondersteuning van een middel inzake de onjuiste toepassing door de kamers van beroep van een nationaalrechtelijke bepaling [zie naar analogie, arrest Gerecht van 12 juli 2006, Vitakraft-Werke Wührmann/BHIM – Johnson’s Veterinary Products (VITACOAT), T-277/04, Jurispr. blz. II-2211, punten 70 en 71]. |
24 |
Bovendien – voor zover het BHIM zich beroept op het arrest van het Hof van 5 juli 2011, Edwin/BHIM (C-263/09 P, Jurispr. blz. I-5853, punten 46‑57) om de ontvankelijkheid van het arrest van de Franse Cour de cassation van 10 juli 2012 (supra, punt 20) als bewijselement te betwisten – hoeft slechts te worden vastgesteld dat uit dat arrest niet blijkt dat het Gerecht geen rekening mag houden met de door een partij voor het eerst voor hem overgelegde elementen, om aan te tonen dat de kamer van beroep het voor haar aangevoerde nationale recht onjuist heeft toegepast. In dit arrest heeft het Hof immers enkel onderzocht, ten eerste, of het Gerecht een ten gronde op een geschil toegepaste nationale regel had geschonden en, ten tweede, of het Hof bevoegd was om een dergelijke schending vast te stellen (arrest Edwin/BHIM, reeds aangehaald, punt 44). In deze context heeft het Hof weliswaar aangegeven dat een partij die vroeg om een nationale regel toe te passen, de gegevens waaruit de inhoud ervan blijkt, moest verstrekken aan het BHIM (zie arrest Edwin/BHIM, reeds aangehaald, punt 50), maar dit betekent niet dat het Gerecht de toepassing van de nationale regel door het BHIM niet mag toetsen in het licht van een nationaal arrest dat dateert van na de vaststelling van de beslissing van het BHIM en waarop een partij bij de procedure zich beroept. |
25 |
Ten slotte kan niet worden ingestemd met het argument van het BHIM dat het feit dat verzoeker het arrest van de Franse Cour de cassation van 10 juli 2012 (punt 20 supra) pas ter terechtzitting, en niet eerder, heeft overgelegd een „dilatoire procedurele kunstgreep” is. Dienaangaande zij er immers allereerst aan herinnerd dat dat arrest is uitgesproken enkele dagen na de indiening van interveniëntes dupliek, op een tijdstip waarop de schriftelijke procedure, hoewel nog niet formeel afgesloten, in beginsel was beëindigd. Verzoeker zou zich dus in zijn schrifturen niet nuttig hebben kunnen beroepen op het arrest van 10 juli 2012. Vervolgens zij benadrukt dat, anders dan het BHIM stelt, verzoeker zich reeds op het arrest van de Franse Cour de cassation van 10 juli 2012, punt 20 supra, heeft beroepen in het kader van de motivering van zijn verzoek om een mondelinge behandeling, dat werd neergelegd ter griffie van het Gerecht op 23 augustus 2012 en ter kennis werd gebracht van het BHIM op 11 september 2012, en niet enkel ter terechtzitting. |
2. Ten gronde
26 |
Verzoeker voert één middel aan: schending van artikel 53, lid 1, sub c, van verordening nr. 207/2009 juncto artikel 8, lid 4, van deze verordening. |
27 |
Krachtens deze twee bepalingen kan het bestaan van een ander teken dan een merk leiden tot nietigverklaring van een gemeenschapsmerk wanneer dit andere teken cumulatief aan vier voorwaarden voldoet: het moet worden gebruikt in het economisch verkeer; het moet een meer dan alleen plaatselijke betekenis hebben; de rechten op dit teken moeten zijn verkregen overeenkomstig het recht van de lidstaat waar het teken vóór de indiening van de gemeenschapsmerkaanvraag werd gebruikt; tot slot moet dit teken de houder ervan het recht verlenen om het gebruik van een later merk te verbieden. Deze vier voorwaarden beperken het aantal andere tekens dan merken die kunnen worden aangevoerd ter bestrijding van de geldigheid van een gemeenschapsmerk op het gehele grondgebied van de Gemeenschap overeenkomstig artikel 1, lid 2, van verordening nr. 207/2009 [arrest Gerecht van 24 maart 2009, Moreira da Fonseca/BHIM – General Óptica (GENERAL OPTICA), T-318/06-T-321/06, Jurispr. blz. II-649, punt 32]. |
28 |
De eerste twee voorwaarden, namelijk die inzake het gebruik en de betekenis – die niet alleen plaatselijk mag zijn – van het aangevoerde teken, volgen uit de bewoordingen van artikel 8, lid 4, van verordening nr. 207/2009 en moeten dus tegen de achtergrond van het Unierecht worden uitgelegd. Verordening nr. 207/2009 stelt derhalve uniforme maatstaven vast inzake het gebruik van tekens en hun betekenis, die in overeenstemming zijn met de beginselen die aan het door deze verordening opgezette stelsel ten grondslag liggen (arrest GENERAL OPTICA, punt 27 supra, punt 33). |
29 |
Uit het gebruik van het zinsdeel „indien en voor zover krachtens het voor dat teken geldende recht van de lidstaat” volgt daarentegen dat de twee overige voorwaarden, die vervolgens in artikel 8, lid 4, sub a en b, van verordening nr. 207/2009 zijn genoemd, door die verordening vastgestelde voorwaarden zijn die, anders dan de voorgaande voorwaarden, moeten worden beoordeeld tegen de achtergrond van de criteria die zijn vastgesteld in het recht dat het aangevoerde teken beheerst. Deze verwijzing naar het recht dat het aangevoerde teken beheerst, is volkomen gerechtvaardigd, aangezien op basis van verordening nr. 207/2009 tekens die niet onder het stelsel van het gemeenschapsmerk vallen, kunnen worden aangevoerd tegen een gemeenschapsmerk. Bijgevolg kan alleen op basis van het recht dat het aangevoerde teken beheerst, worden bepaald of dit teken ouder is dan het gemeenschapsmerk en of het een verbod op het gebruik van een jonger merk kan rechtvaardigen (arrest GENERAL OPTICA, punt 27 supra, punt 34). |
30 |
In casu wordt niet betwist dat de handelsnaam Forge de Laguiole een in het economisch verkeer gebruikt teken is in de zin van artikel 8, lid 4, van verordening nr. 207/2009, en dat de betekenis ervan de plaatselijke context overstijgt. Partijen hebben evenmin betwist, noch in de procedure voor het BHIM, noch in hun schrifturen voor het Gerecht, dat de rechten op deze handelsnaam volgens het Franse recht zijn verkregen vóór 20 november 2001, de datum waarop het merk LAGUIOLE is aangevraagd. |
31 |
Voor zover verzoeker ter terechtzitting onder verwijzing naar zijn in 1993 aangevraagde Franse merken LAGUIOLE heeft gepoogd ter discussie te stellen dat interveniëntes handelsnaam in zijn huidige vorm ouder is dan het gemeenschapsmerk LAGUIOLE, hoeft slechts te worden opgemerkt dat in casu enkel de datum waarop dat gemeenschapsmerk is aangevraagd, namelijk 20 november 2001 (zie punt 1 supra), relevant is. |
32 |
Partijen zijn het daarentegen niet eens over de vierde in punt 27 supra vermelde voorwaarde, inzake de vraag of, en in voorkomend geval, in welke mate, interveniënte op basis van haar handelsnaam verzoeker het gebruik van het latere merk LAGUIOLE kan verbieden. Overeenkomstig de in punt 29 supra aangehaalde rechtspraak hangt het antwoord op deze vraag enkel van het Franse recht af. |
33 |
In casu heeft de kamer van beroep, tegen de achtergrond van de Franse rechtspraak die bestond op de datum waarop de bestreden beslissing werd vastgesteld, haar redenering op twee pijlers gebaseerd, die elk op zich werden geacht te volstaan als grondslag voor haar besluit dat interveniëntes handelsnaam voor alle in haar ondernemingsdoel vermelde activiteiten werd beschermd. |
34 |
Ten eerste heeft de kamer van beroep in wezen overwogen dat interveniëntes ondernemingsdoel in voldoende nauwkeurige bewoordingen was gesteld om te kunnen erkennen dat de door haar handelsnaam verleende bescherming zich uitstrekt tot alle daarin vermelde activiteiten (bestreden beslissing, punten 87‑90). Ten tweede heeft zij overwogen dat zelfs wanneer wordt erkend dat dit niet het geval was voor de activiteit „productie en verkoop van [...] cadeauartikelen en souvenirs, alle artikelen in verband met tafelaankleding”, interveniënte had aangetoond dat zij vóór 20 november 2001 nieuwe activiteiten had ontplooid op het gebied van „tafelaankleding”, „huisaankleding”, „de wereld van wijn”, scharen, artikelen voor rokers, golfers, jagers en voor de vrije tijd, alsook „andere accessoires” (bestreden beslissing, punten 91‑94). |
35 |
Elk van de twee pijlers waarop de bestreden beslissing berust, dient dus te worden onderzocht. |
Omvang van de door de handelsnaam Forge de Laguiole verleende bescherming
36 |
De artikelen L. 714‑3 en L. 711‑4 van de Code de la propriété intellectuelle français (Frans wetboek intellectuele eigendom; hierna: „CPI”) luiden als volgt: L. 714‑3 „De inschrijving van een merk dat niet in overeenstemming is met de bepalingen van de artikelen L. 711‑1 tot en met L. 711‑4 wordt bij rechterlijke beslissing nietig verklaard. [...] Enkel de houder van een ouder recht kan een vordering tot nietigverklaring op grond van artikel L. 711‑4 instellen. Zijn vordering is evenwel niet-ontvankelijk indien het merk te goeder trouw is aangevraagd en hij het gebruik ervan gedurende vijf jaar heeft gedoogd. De nietigheidsbeslissing werkt absoluut.” L. 711‑4 „Mogen niet als merk worden ingeschreven, tekens die afbreuk doen aan oudere rechten, en met name: [...]
[...]” |
37 |
Niet betwist wordt dat het recht om een later merk nietig te doen verklaren op grond van een handelsnaam, a fortiori het recht omvat om zich te verzetten tegen het gebruik van dit merk, in de zin van de vierde in punt 27 supra vermelde voorwaarde. |
38 |
Verzoeker stelt dat, naar Frans recht, de bescherming van de handelsnaam zich enkel uitstrekt tot de werkelijk geëxploiteerde activiteiten, in het bijzonder wanneer de in het ondernemingsdoel aangegeven activiteiten te ruim zijn omschreven. |
39 |
Het BHIM meent dat naar Frans recht de beschermingsomvang van de handelsnaam nader wordt bepaald door de bewoordingen van de in het ondernemingsdoel gepreciseerde activiteiten, behalve wanneer deze bewoordingen te ruim of te vaag zijn en dat, in een dergelijk geval, deze beschermingsomvang is beperkt tot enkel de door de betrokken onderneming uitgeoefende concrete activiteiten. |
40 |
Interveniënte voert in wezen aan dat de handelsnaam wordt beschermd voor elke in het ondernemingsdoel vermelde activiteit, zelfs indien dit doel ruim is geformuleerd, en los van de daadwerkelijk uitgeoefende activiteiten. Zij voegt daaraan toe dat de bescherming zich ook uitstrekt tot activiteiten die vallen onder economische sectoren waarbinnen de houder van de handelsnaam nog niet actief is, maar die zijn verbonden met de in het ondernemingsdoel vermelde economische sectoren. |
41 |
In herinnering zij gebracht dat volgens de door de kamer van beroep in de bestreden beslissing voorgestelde uitlegging van artikel L. 711‑4, sub b, CPI, een handelsnaam principieel wordt beschermd voor alle activiteiten die onder het ondernemingsdoel vallen, waarbij de bescherming evenwel is beperkt tot de daadwerkelijk en concreet uitgeoefende activiteiten wanneer het ondernemingsdoel vaag is of de uitgeoefende activiteiten daar niet onder vallen. |
42 |
De kamer van beroep heeft zich voor deze uitlegging gebaseerd op de relevante Franse rechtspraak, zoals deze bestond op de datum waarop de bestreden beslissing werd vastgesteld, 1 juni 2011. Deze rechtspraak was niet uniform en had aanleiding gegeven tot controverse in de gespecialiseerde doctrine, die partijen zowel voor het BHIM als voor het Gerecht uitvoerig hebben aangehaald. |
43 |
Deze uiteenlopende rechtspraak en de controverse die zij in de doctrine heeft veroorzaakt, zijn evenwel door het arrest van de Franse Cour de cassation van 10 juli 2012 (punt 20 supra) op één lijn gebracht. In dit arrest, dat werd gewezen nadat de bestreden beslissing was vastgesteld, is immers geoordeeld dat de „handelsnaam slechts bescherming [genoot] voor de daadwerkelijk door de onderneming uitgeoefende activiteiten, en niet voor de in haar statuten opgesomde activiteiten. |
44 |
Anders dan het BHIM en interveniënte stellen in hun respectievelijk op 24 en 25 februari 2014 ingediende aanvullende schriftelijke opmerkingen, is het in het arrest van de Franse Cour de cassation van 10 juli 2012 (punt 20 supra) vermelde beginsel ondubbelzinnig op het punt van de omvang van de aan een handelsnaam verleende bescherming en moet dit algemeen worden toegepast. Het klopt inderdaad dat de zaak die tot voornoemd arrest heeft geleid geen betrekking had op een beroep op grond van artikel L. 711‑4 CPI, maar op de nietigverklaring van een merk vanwege een bedrieglijke aanvraag en een vordering inzake oneerlijke mededinging. Opgemerkt dient echter te worden dat de in punt 43 supra aangehaalde passage wordt vermeld in het deel van voornoemd arrest waarin een middel werd afgewezen dat was aangevoerd tegen de nietigverklaring wegens bedrieglijke aanvraag van het merk cœur de princesse, welk middel was gebaseerd op het feit dat dit merk slechts de handelsnaam van de eisende vennootschap overnam, die dateerde van vóór de vennootschap Mattel France poppen in de handel bracht onder de naam „cœur de princesse”. Het is in deze context dat de Franse Cour de cassation deze passage heeft geformuleerd, om vervolgens op te merken dat de door het merk cœur de princesse aangeduide waren en diensten de tot dan daadwerkelijk door de betrokken vennootschap geëxploiteerde activiteiten ruim te buiten gingen, en aldus het door deze vennootschap aangevoerde middel als niet ter zake dienend af te wijzen. Kortom, deze passage bevat geen enkele beperking, noch in de bewoordingen, noch in de feitelijke of procedurele context ervan, die aanleiding zou kunnen geven tot de opvatting dat de toepasselijkheid ervan zou zijn voorbehouden tot de bijzondere omstandigheden van de beslechte zaak. |
45 |
Bovendien, anders dan het BHIM meent, kan het Gerecht rekening houden met het arrest van de Franse Cour de cassation van 10 juli 2012 (punt 20 supra) bij zijn onderzoek van de rechtmatigheid van de bestreden beslissing, zelfs indien het dateert van na deze beslissing. |
46 |
Afgezien van de in de punten 23 en 24 supra bedoelde overwegingen van procedurele aard, dient immers te worden opgemerkt, ten eerste, dat dit arrest geen ommekeer in de rechtspraak betekende, maar dat daarin gewoon een omstreden juridische kwestie is verduidelijkt. Zoals blijkt uit de talrijke oudere arresten van Franse rechterlijke instanties, die partijen zowel voor het BHIM als voor het Gerecht hebben overgelegd, kon op basis van de rechtspraak van de lagere rechterlijke instanties vóór het arrest van de Franse Cour de cassation van 10 juli 2012 (punt 20 supra), hoewel deze niet uniform was, worden opgemaakt dat de bescherming van de handelsnaam was beperkt tot de activiteiten die de betrokken vennootschap daadwerkelijk uitoefende. |
47 |
Ten tweede, zelfs gesteld dat het arrest van de Franse Cour de cassation van 10 juli 2012 (punt 20 supra) als een ommekeer in de rechtspraak moet worden begrepen, dan is een dergelijke ommekeer in beginsel met terugwerkende kracht van toepassing op bestaande situaties. |
48 |
Dit beginsel vindt zijn rechtvaardiging in de overweging dat de jurisprudentiële uitlegging van een norm op een gegeven moment niet mag verschillen naargelang het tijdstip van de betrokken feiten, en niemand zich mag beroepen op een verworven recht op onveranderlijke rechtspraak. Hoewel het klopt dat dit beginsel kan worden verzacht doordat, in uitzonderlijke omstandigheden, rechterlijke instanties daarvan kunnen afwijken om de gevolgen in de tijd van de terugwerkende kracht van een ommekeer aan te passen, blijft de terugwerkende kracht van een ommekeer het beginsel. In casu bevat het arrest van de Franse Cour de cassation van 10 juli 2012 (punt 20 supra) geen enkele aanpassing of beperking in die zin. |
49 |
Daaraan dient dienaangaande te worden toegevoegd dat de rechterlijke instanties van de Unie een analoog beginsel toepassen (arrest Hof van 11 augustus 1995, Roders e.a., C-367/93-C-377/93, Jurispr. blz. I-2229, punten 42 en 43). |
50 |
Ook al is het arrest van de Franse Cour de cassation van 10 juli 2012 (punt 20 supra) op zich een nieuw feit, het beperkt zich dus ertoe het Franse recht vast te stellen zoals de kamer van beroep het had moeten toepassen in de bestreden beslissing van 1 juni 2011, en zoals het Gerecht het overeenkomstig het in punt 29 supra in herinnering gebrachte beginsel moet toepassen. |
51 |
Daaruit volgt dat de bescherming van de handelsnaam Forge de Laguiole zich uitsluitend uitstrekt tot de daadwerkelijk door interveniënte uitgeoefende activiteiten op de datum waarop het merk LAGUIOLE werd aangevraagd, zijnde 20 november 2001. |
52 |
Bijgevolg kan de bestreden beslissing niet worden gebaseerd op de eerste pijler van de redenering van de kamer van beroep, die berust op de in interveniëntes ondernemingsdoel vermelde activiteiten, zonder dat wordt aangetoond dat deze activiteiten daadwerkelijk zijn uitgeoefend. |
53 |
Bijgevolg moet nog de gegrondheid van de tweede pijler van de redenering van de kamer van beroep, gebaseerd op de daadwerkelijk door interveniënte uitgeoefende activiteiten, worden onderzocht. |
Door interveniënte daadwerkelijk uitgeoefende activiteiten vóór de datum waarop het merk LAGUIOLE werd aangevraagd
54 |
In casu staat vast dat interveniënte actief is in de productie en de verkoop van messenmakerswaren. |
55 |
Volgens de vaststellingen van de kamer van beroep heeft interveniënte bovendien aangetoond dat zij vóór de datum waarop het merk LAGUIOLE werd aangevraagd (namelijk 20 november 2001), nieuwe activiteiten had ontplooid in andere sectoren dan de messenmakerij. |
56 |
Verzoeker voert dienaangaande aan, ten eerste, dat interveniëntes activiteit in werkelijkheid is beperkt tot de handel in messen, waarbij de beweerdelijke diversificatie bestaat in het verhandelen van messen met een accessoire en, ten tweede, dat deze diversificatie hoe dan ook in ruime mate dateert van na de datum waarop het merk LAGUIOLE werd aangevraagd. |
57 |
Het BHIM stelt dat de activiteitengebieden van een vennootschap worden omschreven aan de hand van de clientèle waarvoor zij haar waren of diensten bestemt. Messen met een accessoire richten zich tot een andere clientèle dan gewone messen, hetgeen wordt aangetoond doordat de verschillende messen met accessoires onderscheiden distributiekanalen hebben. Bovendien is de diversificatie van interveniëntes activiteiten naar andere sectoren dan de messenmakerij begonnen vóór het merk LAGUIOLE werd aangevraagd. |
58 |
Interveniënte voegt daaraan toe dat een waar twee verschillende functies kan hebben, waarbij de functie van mes de functie van het accessoire niet doet verdwijnen. |
59 |
Wat betreft de bewijzen van de diversificatie van interveniëntes activiteiten naar andere sectoren dan de messenmakerij, heeft de kamer van beroep zich in punt 94 van de bestreden beslissing gebaseerd op een aantal door interveniënte voor het BHIM overgelegde stukken, die dateren uit de periode vóór de aanvraag van het merk LAGUIOLE, namelijk:
|
60 |
In dat verband zij vastgesteld, ten eerste, dat de „cadeaukistjes” en „dozen” in geen van deze stukken zijn vermeld. Onderaan sommige bladzijden van interveniëntes prijslijst van 1 januari 2001 wordt daarentegen vermeld: „De messen worden geleverd met een cadeauverpakking en een certificaat van oorsprong”. De door de kamer van beroep in aanmerking genomen stukken vermelden dus dat interveniënte cadeauverpakkingen verkoopt, enkel om haar eigen waren te verpakken en niet als afzonderlijke waren. In deze omstandigheden heeft de kamer van beroep blijk gegeven van een onjuiste opvatting door in punt 93 van de bestreden beslissing vast te stellen dat interveniënte de „cadeaukistjes” en „dozen” te koop had aangeboden in het kader van de diversificatie van haar activiteiten in de sector van de „andere accessoires”. |
61 |
Ten tweede bestaat het model „Laguiole du routard” in een vouwmes, zonder accessoire. Evenzo is het model „Jagersmes” volgens de beschrijving in de prijslijst van 1 januari 2001 een „niet-sluitend model, geleverd met een leren etui”. Bijgevolg dient te worden vastgesteld dat deze modellen niet kunnen dienen om een diversificatie van interveniëntes activiteiten naar andere sectoren dan de messenmakerij aan te tonen, zelfs gesteld dat zij bestemd zijn om te worden gebruikt in het kader van „vrijetijdsbesteding” of door jagers, zoals de kamer van beroep in punt 93 van de bestreden beslissing heeft gesteld. |
62 |
Ten derde zijn de in de facturen en in de prijslijst vermelde „kokers” en „etuis”, vanwege het ontwerp en de vormgeving ervan, uitsluitend bestemd om de door interveniënte geproduceerde messen te bevatten. Hoogstens zouden zij, in voorkomend geval, kunnen dienen voor andere messen, afhankelijk van het formaat en de vorm ervan, maar niet voor andere dan messenmakerswaren. Bovendien worden deze kokers en etuis uitsluitend samen met de messen verkocht, en niet afzonderlijk. In deze omstandigheden dient te worden vastgesteld dat zij slechts accessoires zijn bij de door interveniënte verhandelde messenmakerswaren, zonder een onafhankelijk productgamma te zijn en, dientengevolge, niet kunnen dienen om een diversificatie van haar activiteiten naar andere sectoren dan de messenmakerij aan te tonen. |
63 |
Ten vierde vallen vorken duidelijk niet onder messenmakerswaren. Op basis van de handel in vorken kan evenwel niet worden vastgesteld dat interveniënte actief is in de volledige sector van de „tafelaankleding”. Hoewel vorken zouden kunnen worden opgevat als onderdeel van „tafelaankleding”, gaat het daarbij immers om een te ruime categorie, die te heterogene productgroepen omvat om deze ter beoordeling van de soortgelijkheid ervan te kunnen vergelijken met de door het merk LAGUIOLE aangeduide waren en diensten. De handel in vorken toont daarentegen een concrete en effectieve diversificatie van interveniëntes activiteiten naar bestek in het algemeen aan, als subcategorie van „tafelaankleding” [zie naar analogie, arrest Gerecht van 13 februari 2007, Mundipharma/BHIM – Altana Pharma (RESPICUR), T-256/04, Jurispr. blz. II-449, punt 23]. |
64 |
Ten vijfde, wat betreft de verschillende (andere) artikelen die bestaan in een mes, in combinatie met één of twee accessoires (kurkentrekker, priem, flesopener, sigarenknipper, pijpenstopper, sleutelhanger, pitchvork), heeft de kamer van beroep in wezen vastgesteld dat deze multifunctionele artikelen de diversificatie van interveniëntes activiteiten in andere sectoren dan de messenmakerij aantoonden. |
65 |
Zoals verzoeker terecht aanvoert, worden de door interveniënte verhandelde multifunctionele artikelen niet gekenmerkt door de functie van het accessoire, maar blijven het messen, ondanks de aanwezigheid van een of twee accessoires. De toevoeging van de verschillende accessoires wijzigt immers hun aard van messenmakerswaren niet. |
66 |
Dienaangaande zij ten eerste opgemerkt dat in de door interveniënte verhandelde multifunctionele waren, het mes dominerend blijft en de aard van de waar in haar geheel bepaalt, zowel wat het gebruikte materiaal, als wat de volledige presentatie ervan betreft, hetgeen overigens goed zichtbaar is in de prijslijst van 1 januari 2001. Uit dit stuk blijkt dat interveniënte zelf deze waren als messen beschouwt. Het model met een kurkentrekker en een flesopener wordt daar immers vermeld onder de aanduiding „Sommeliermes-flesopener” en het model met een pitchvork onder de aanduiding „Golfersmes”. Bovendien worden de andere delen van deze waren dan het mes, zoals de priem en de kurkentrekker, er uitdrukkelijk voorgesteld onder de aanduiding „Accessoires”, en worden het materiaal van het mes en dat van deze accessoires afzonderlijk aangegeven, waarbij de kwaliteit van het staal van het mes wordt benadrukt (het model „Calumet” met schraapmes, pin en pijpenstopper vormt dienaangaande een uitzondering). Ten slotte, zoals in punt 60 supra reeds is vermeld, wordt onderaan sommige bladzijden met modellen met accessoires vermeld „De messen worden geleverd met een cadeauverpakking en een certificaat van oorsprong”. |
67 |
Ten tweede, anders dan interveniënte stelt, bestaat de clientèle waartoe de betrokken multifunctionele waren zijn gericht niet uit golfers of rokers in het algemeen, maar ofwel uit kopers van messenmakerswaren die ook golfen of roken, of uit golfers of rokers die affiniteit hebben met messenmakerswaren. Dit geldt zowel vanuit functioneel oogpunt (een pitchvork of een sigarenknipper die deel uitmaken van een mes zijn minder gemakkelijk hanteerbaar en praktisch dan hetzelfde instrument zonder mes, vooral wanneer het mes zelf een kwaliteitsproduct met een zeker formaat is, zoals het geval is voor interveniëntes waren) als vanuit financieel oogpunt (aanzienlijke meerkosten van de multifunctionele artikelen in vergelijking met enkel het accessoire) of nog vanuit imago-oogpunt (een roker of een golfer die geen belangstelling heeft voor messenmakerswaren zal normaliter niet aan interveniëntes waren denken om zich rokers‑ of golfartikelen aan te schaffen, maar zal zich wenden tot gespecialiseerde producenten in deze sectoren). |
68 |
Het argument van het BHIM dat de sectoren waarbinnen een rechtspersoon actief is vóór alles worden bepaald door de markten waarvoor deze zijn waren of diensten bestemt, dient dus te worden afgewezen. De door interveniënte verhandelde multifunctionele waren zijn immers juist niet gericht tot een publiek dat geen verband houdt met het doelpubliek van messenmakerswaren, maar tot een publiek van rokers of golfers die ook liefhebber zijn van die waren. Dienaangaande zij opgemerkt dat, anders dan de kamer van beroep in de punten 96 en 97 van de bestreden beslissing heeft gesteld, de omstandigheid dat de door interveniënte verhandelde multifunctionele waren niet enkel door messenverkopers, maar ook door wapenhandelaars, tabakswinkels, schrijfwarenwinkels, winkels voor „cadeaus – tafelaankleding”, warenhuizen en andere ondernemingen zijn verkocht, de aard van deze waren als messenmakerswaren niet kan wijzigen. |
69 |
Ten zesde, wat betreft de „productie en verkoop van [...] cadeauartikelen en souvenirs”, vermeld in interveniëntes ondernemingsdoel, is het zo dat alle door haar verhandelde waren in beginsel kunnen dienen als cadeau of souvenir, zoals verzoeker terecht aanvoert. Zoals in punt 60 supra is opgemerkt, wordt bovendien minstens een deel van interveniëntes waren geleverd in cadeauverpakkingen, hetgeen de mogelijke bestemming ervan als cadeau bevestigt. Daaruit vloeit voort dat interveniënte daadwerkelijk actief is op het gebied van de handel in cadeauartikelen. |
70 |
Evenwel dient te worden opgemerkt dat interveniënte niet heeft aangetoond dat zij cadeauartikelen of souvenirs zou produceren of verhandelen die geen messenmakerswaren of bestek zijn. Haar activiteit inzake cadeaus en souvenirs beperkt zich duidelijk tot het aanbieden van haar gebruikelijke waren, te weten messenmakerswaren of bestek, in cadeauverpakkingen. Bijgevolg zij vastgesteld dat hoewel interveniënte heeft aangetoond dat zij actief is geweest op het gebied van „productie en verkoop van cadeauartikelen en souvenirs”, deze activiteit beperkt is tot cadeaus en souvenirs die messenmakerswaren of bestek zijn. |
71 |
Bijgevolg zij vastgesteld dat, anders dan de kamer van beroep in punt 93 van de bestreden beslissing heeft vastgesteld, een diversificatie van interveniëntes activiteiten naar andere sectoren dan de messenmakerij vóór 20 november 2001, niet werd aangetoond voor „scharen”, „tafelaankleding” – behalve bestek – „huisaankleding”, „de wereld van wijn”, artikelen voor rokers, golfers, jagers, vrije tijd of accessoires, zoals cadeaukistjes, etuis en dozen. |
72 |
Daarentegen dient te worden vastgesteld dat een diversificatie van interveniëntes activiteiten naar andere sectoren dan de messenmakerij wordt aangetoond voor „bestek”, waartoe „vorken” behoren, die worden vermeld in de prijslijst van 1 januari 2001, alsook voor „cadeauartikelen en souvenirs”, voor zover het gaat om messenmakerswaren of bestek. Enkel voor deze activiteiten kan interveniënte dus aanspraak maken op de bescherming van haar handelsnaam ten aanzien van het merk LAGUIOLE. |
73 |
Bijgevolg dient de bestreden beslissing te worden vernietigd voor zover de kamer van beroep daarin heeft vastgesteld dat sprake was van verwarringsgevaar in de zin van artikel L. 711‑4 CPI, voor „scharen”, „alle artikelen in verband met tafelaankleding”, en „[...] cadeauartikelen en souvenirs”, voor zover het gaat om artikelen die geen messenmakerswaren of bestek zijn. |
74 |
Bijgevolg zal het onderstaande onderzoek van het verwarringsgevaar in de zin van artikel L. 711‑4 CPI enkel nog betrekking hebben op de productie en de verkoop van alle artikelen die behoren tot messenmakerswaren of bestek, en cadeaus en souvenirs, voor zover het messenmakerswaren of bestek betreft. |
Verwarringsgevaar
75 |
Vooraf zij eraan herinnerd dat overeenkomstig de in punt 29 supra aangehaalde rechtspraak de voorwaarde dat het teken de houder ervan het recht moet verlenen om het gebruik van een later merk te verbieden, moeten worden beoordeeld tegen de achtergrond van de criteria die zijn vastgesteld in het recht dat het aangevoerde oudere teken beheerst, namelijk het Franse recht. |
76 |
Volgens artikel L. 711‑4 CPI (weergegeven in punt 36 supra) heeft de houder van een oudere handelsnaam het recht om het gebruik van een later merk te verbieden, op voorwaarde dat „bij het publiek verwarringsgevaar bestaat”. |
77 |
Zoals het BHIM terecht aanvoert, is het relevante publiek, rekening houdend met de aard van de door het merk LAGUIOLE aangeduide waren, het Franse grote publiek, met een gemiddeld aandachtsniveau. |
78 |
Volgens de Franse rechtspraak hangt de beoordeling van het verwarringsgevaar af van verschillende factoren, waaronder de mate waarin de betrokken tekens (visueel, fonetisch en begripsmatig) overeenstemmen, de mate van soortgelijkheid van de economische sectoren waarop deze tekens betrekking hebben, en het grote of kleine onderscheidend vermogen van het oudere teken (CA Versailles, arrest van 25 oktober 2001, Flex’cible/SOS Flexibles en Sofirop, en TGI Paris, arrest van 8 juli 2011, RG 09/11931). |
79 |
Het verwarringsgevaar neemt toe naarmate de oudere handelsnaam een groot onderscheidend vermogen heeft, met name omdat deze bij het publiek bekend is. De door het verwarringsgevaar ontstane schade vloeit niet enkel voort uit het afwerven van clientèle. Het kan ook gaan om een aantasting van het krediet of de reputatie (CA Paris, arrest van 13 oktober 1962, Ann. propr. ind. 1963, blz. 228). |
80 |
Aangezien de beslechting van een conflict tussen een merk en een oudere handelsnaam afhangt van het bestaan van verwarringsgevaar, zal de nietigverklaring van het merk, indien het is aangevraagd voor verschillende waren of diensten van verschillende aard, betrekkelijk zijn en slechts geschieden voor de waren of diensten waarvoor verwarringsgevaar met de activiteit van de rechtspersoon zal zijn vastgesteld (CA Paris, arrest van 28 januari 2000, Revue Dalloz 2001, blz. 470). |
Soortgelijkheid van de economische sectoren waarop de handelsnaam Forge de Laguiole en het merk LAGUIOLE betrekking hebben
81 |
Volgens de Franse rechtspraak dient om te bepalen of de economische sectoren waarop de handelsnaam Forge de Laguiole en het merk LAGUIOLE betrekking hebben, soortgelijk zijn, rekening te worden gehouden met alle relevante factoren die de verhouding tussen de waren of diensten kenmerken. Deze factoren omvatten inzonderheid de aard, de bestemming en het gebruik ervan, alsook het concurrerende dan wel complementaire karakter ervan (TGI Paris, arrest van 25 november 2009, RG 09/10986). |
82 |
In casu heeft de kamer van beroep overwogen dat de door het merk LAGUIOLE aangeduide waren in grote mate op het terrein kwamen van de sectoren waarbinnen interveniënte actief was of binnen verbonden sectoren lagen, een overweging die zij in de punten 107 tot en met 114 van de bestreden beslissing uitvoerig heeft beschreven. |
83 |
Deze overweging vloeit echter voort uit een onderzoek dat rekening houdt met alle in interveniëntes ondernemingsdoel vermelde activiteitengebieden. Zoals in de punten 71 tot en met 74 supra is opgemerkt, dient voor het verwarringsgevaar echter enkel rekening te worden gehouden met interveniëntes activiteiten in de sectoren van de messenmakerij en het bestek, en cadeaus en souvenirs, voor zover het messenmakerswaren of bestek betreft. |
84 |
In deze omstandigheden moeten de vaststellingen van de kamer van beroep in de punten 107 tot en met 114 van de bestreden beslissing opnieuw worden onderzocht tegen de achtergrond van deze beperking van de door de handelsnaam Forge de Laguiole beschermde activiteitengebieden. |
– Verband tussen „zagen, scheerapparaten, scheermesjes; vijlen en nageltangen, nagelknippers”, alsook „etuis voor manicures, scheeretuis” van klasse 8, „briefopeners” van klasse 16, en „scheerkwasten, beautycases” van klasse 21, en interveniëntes activiteiten
85 |
Wat „zagen, scheerapparaten, scheermesjes; vijlen en nageltangen, nagelknippers” van klasse 8 en „briefopeners” van klasse 16 betreft, heeft de kamer van beroep terecht vastgesteld dat het om scherpe voorwerpen ging, die behoorden tot de sector van de „messenmakerswaren”, waarop interveniëntes ondernemingsdoel betrekking had. Deze waren en interveniëntes activiteiten zijn dus zeer soortgelijk. Evenzo zijn „etuis voor manicures, scheeretuis” van klasse 8 en „scheerkwasten, beautycases” van klasse 21 complementair aan of bijkomend bij deze scherpe voorwerpen, aangezien zij samen worden gebruikt en gewoonlijk samen worden verkocht in dezelfde soort winkels en aan eenzelfde clientèle. Deze waren en interveniëntes activiteiten zijn dus soortgelijk. |
– „Handgereedschappen en ‑instrumenten, met de hand te bedienen” en „schroevendraaiers” van klasse 8
86 |
Wat de door het merk LAGUIOLE aangeduide „handgereedschappen en ‑instrumenten, met de hand te bedienen” van klasse 8 betreft, dient te worden opgemerkt dat deze omschrijving messen omvat. |
87 |
Die conclusie wordt niet ontkracht door de argumenten die verzoeker en interveniënte in hun respectievelijk op 9 en 8 april 2014 ingediende aanvullende schriftelijke opmerkingen hebben aangevoerd. |
88 |
Ten eerste heeft het feit dat hoofdklasse 8 van de classificatie van Nice „Handgereedschappen en -instrumenten, met de hand te bedienen; messenmakerswaren, vorken en lepels; blanke wapens; scheerapparaten” luidt, niet tot gevolg dat deze verschillende categorieën elkaar niet gedeeltelijk overlappen. De classificatie van Nice heeft immers slechts een administratief doel en beoogt enkel het opstellen en de behandeling van merkaanvragen te vergemakkelijken, door bepaalde klassen en categorieën van waren en diensten voor te stellen. De hoofdklassen vormen daarentegen geen systeem waarin het is uitgesloten dat een waar of een dienst die is vervat in een klasse of categorie ook kan behoren tot een andere klasse of categorie, zoals met name blijkt uit regel 2, lid 4, van verordening (EG) nr. 2868/95 van de Commissie van 13 december 1995 tot uitvoering van verordening (EG) nr. 40/94 van de Raad inzake het gemeenschapsmerk (PB L 303, blz. 1). |
89 |
In zijn beslissing van 14 mei 2003 inzake het merk LAGUIOLE heeft de onderzoeker van het BHIM dus terecht kunnen aannemen dat „[vaststond] dat een blank wapen een ,handwapen [was] waarvan de werking [voortvloeide] uit een stuk metaal” en dat „[onder] deze term dus messen [vielen], terwijl deze twee categorieën van waren werden vermeld in hoofdklasse 8 van de classificatie van Nice. |
90 |
Ten tweede ontleent verzoeker een argument aan de beslissing van de onderzoeker van het BHIM van 14 mei 2003 voor zover deze een onderscheid heeft gemaakt tussen „blanke wapens”, die hij heeft gelijkgesteld met messen en waarvoor hij heeft geweigerd om dat merk in te schrijven omdat het beschrijvend was, en „handgereedschappen en ‑instrumenten, met de hand te bedienen”, waarvoor hij dat merk heeft ingeschreven. |
91 |
Dienaangaande zij opgemerkt dat de beslissing van de onderzoeker van het BHIM van 14 mei 2003 het Gerecht niet kan binden bij zijn beoordeling van de waren die onder die categorie vallen (zie in die zin arrest Hof van 26 april 2007, Alcon/BHIM, C-412/05 P, Jurispr. blz. I-3569, punt 65, en arrest ARTHUR ET FELICIE, punt 21 supra, punt 71). Bovendien zij opgemerkt dat verzoeker reeds tijdens de nietigheidsprocedure voor het BHIM zich ervan bewust was dat messen zouden kunnen vallen onder de categorie „handgereedschappen en ‑instrumenten, met de hand te bedienen”, aangezien hij zich meermaals bereid heeft verklaard om de bewoordingen van de lijst van de door het merk LAGUIOLE aangeduide waren van met name klasse 8 op de volgende manier te preciseren: „Handgereedschappen en ‑instrumenten, met de hand te bedienen, met uitzondering van messen”. De beslissingen van de nietigheidsafdeling en de kamer van beroep waren evenwel gebaseerd op gronden waarvoor deze vraag niet diende te worden onderzocht, en verzoeker heeft de lijst van waren niet daadwerkelijk op deze wijze gepreciseerd. |
92 |
Bijgevolg moet worden vastgesteld dat „handgereedschappen en ‑instrumenten, met de hand te bedienen”, voor zover het gaat om messen, dezelfde zijn als interveniëntes activiteiten in de sector van de messenmakerij – en niet enkel als het model „Laguiole du routard”, zoals de kamer van beroep heeft vastgesteld. |
93 |
Anders dan de kamer van beroep heeft kunnen vaststellen, zijn „schroevendraaiers” van klasse 8 daarentegen geenszins soortgelijk aan het door interveniënte verhandelde model „Laguiole du routard”, dat niets anders is dan een gewoon vouwmes zonder accessoires. |
– „Lepels” van klasse 8
94 |
„Lepels” van klasse 8 maken deel uit van het door interveniënte verhandelde „bestek” (zie punten 62 en 72 supra) en behoren dus tot dezelfde economische sector als een van de economische sectoren waarop de handelsnaam Forge de Laguiole betrekking heeft. |
– „Gerei voor de keuken en glas-, porselein‑ en aardewerk; vaatwerk, niet van edele metalen; kurkentrekkers; flesopeners, metalen dozen voor de afgifte van papieren servetten; zandlopers” van klasse 21, en „gerei en vaatwerk voor de huishouding of de keuken van edele metalen; tafelserviezen van edele metalen” van klasse 14
95 |
De kamer van beroep heeft deze waren aangemerkt als „tafelaankleding” en daaruit afgeleid dat zij op het terrein kwamen van interveniëntes activiteiten op dit gebied. |
96 |
Dienaangaande zij eraan herinnerd dat, zoals in punt 63 supra is opgemerkt, de categorie „tafelaankleding” te ruim en vaag is om te dienen als referentiepunt om het bestaan van verwarringsgevaar vast te stellen. Anders dan de kamer van beroep heeft vastgesteld, zijn deze waren dus niet soortgelijk aan de economische sectoren waarop de handelsnaam Forge de Laguiole betrekking heeft. |
97 |
„Kurkentrekkers; flesopeners” zijn echter zeer soortgelijk aan het model „Sommelier”, met kurkentrekker en flesopener, en ook aan de andere door interveniënte verhandelde modellen van messen met een kurkentrekker. Hoewel het verhandelen van deze waren, als „afgeleide waren” van messenmakerswaren, geen diversificatie van interveniëntes activiteiten naar de „tafelaankleding” of de „wereld van wijn” kan aantonen, zoals in de punten 65 en 69 supra is uiteengezet, neemt dit immers niet weg dat zij als afzonderlijke waren, bekeken uit het oogpunt van de functionaliteit, overeenkomen met de door het merk LAGUIOLE aangeduide „kurkentrekkers; flesopeners”. Naast de verkoop in dezelfde winkels, volstaat dit feit om tot de conclusie te komen dat deze waren onder eenzelfde economische sector vallen als één van de economische sectoren waarop de handelsnaam Forge de Laguiole betrekking heeft. |
– „Edele metalen en hun legeringen”, „edelstenen” en „dozen, kandelaars” van klasse 14
98 |
Wat „edele metalen en hun legeringen” en „edelstenen” van klasse 14 betreft, heeft de kamer van beroep vastgesteld dat deze waren „zeer gewaardeerd” werden voor fijne scharen en voor talrijke voorwerpen die vielen onder „tafelaankleding”, en dus zeer complementair waren aan interveniëntes activiteiten. Bovendien worden „dozen, kandelaars” van klasse 14 verkocht in dezelfde soort etablissementen voor „tafelaankleding en decoratie” als bepaalde beweerdelijk door interveniënte verhandelde artikelen. |
99 |
Dienaangaande dient er allereerst aan te worden herinnerd dat in casu „scharen” en „tafelaankleding” niet behoren tot de economische sectoren waarop de handelsnaam Forge de Laguiole betrekking heeft (zie punten 73 en 74 supra). Vervolgens kan op basis van het enkele feit dat edele metalen en edelstenen kunnen worden gebruikt voor interveniëntes activiteiten inzake messenmakerij, niet tot de conclusie worden gekomen dat zij voor de Franse consument vallen onder een economische sector die soortgelijk is aan een van de economische sectoren waarop de handelsnaam Forge de Laguiole betrekking heeft. Ten eerste zijn edele metalen en edelstenen immers voornamelijk bestemd voor de productie-industrie en niet voor de eindconsument zoals messenmakerswaren. Ten tweede worden dergelijke materialen bij messen in beginsel enkel gebruikt als decoratie en accessoire, zonder verband met de functionaliteit van een mes. |
– „Leder en kunstleder” en „reiskoffers, aktetassen en koffers” van klasse 18, en „dozen”
100 |
De kamer van beroep heeft opgemerkt dat „leder en kunstleder” en „aktetassen en koffers” van klasse 18 veelal werden gebruikt voor de productie van door interveniënte verhandelde etuis, kokers en dozen, of konden worden gebruikt om messenmakerswaren te verpakken en te vervoeren, vooral wanneer het ging om luxewaren, bestemd om als „cadeauobjecten” te worden aangeboden. Daaruit heeft zij afgeleid dat deze waren complementair waren aan interveniëntes activiteiten en „in de lijn lagen van de ontwikkeling van haar accessoiregamma”. |
101 |
Dienaangaande zij er ten eerste aan herinnerd dat in casu „cadeauartikelen” enkel vallen onder de economische sectoren waarop de handelsnaam Forge de Laguiole betrekking heeft, voor zover het gaat om messenmakerswaren of bestek (zie punten 71‑74 supra). Ten tweede kan het feit dat „leder en kunstleder” kunnen worden gebruikt als grondstoffen om de etuis en kokers te produceren die interveniënte samen met sommige van haar messen verkoopt, niet volstaan om soortgelijkheid te doen ontstaan met interveniëntes activiteiten in de sector van de messenmakerij, aangezien met name grondstoffen zijn gericht tot producenten, terwijl messenmakerswaren bestemd zijn voor de eindgebruiker. Ten derde dient er, inzonderheid met betrekking tot de beweerdelijk door interveniënte verhandelde „dozen”, aan te worden herinnerd dat de stukken waarop de kamer van beroep haar vaststellingen over interveniëntes activiteiten op 20 november 2001 heeft gebaseerd (zie punt 59 supra), geen gewag maken van dergelijke artikelen en dat deze hoe dan ook, aangezien zij uitsluitend zijn bestemd om interveniëntes messenmakerswaren te bevatten, slechts bijkomend van aard kunnen zijn, en zelfs slechts verpakking, ten aanzien van interveniëntes activiteiten in de sector van de messenmakerij. |
102 |
Daaruit volgt dat „leder en kunstleder” en „reiskoffers, aktetassen en koffers” van klasse 18 niet soortgelijk zijn aan interveniëntes activiteiten in de sector van de messenmakerij. |
– „Schoolbehoeften; potloden, potloodhouders, vlakgom; enveloppen; ordners; albums, boeken, almanakken, brochures, schriften, catalogussen; kalenders, litho’s, aanplakbiljetten” van klasse 16
103 |
De kamer van beroep heeft uiteengezet dat deze waren gewoonlijk werden verkocht in winkels voor schrijfwaren en worden gebruikt in dezelfde context als interveniëntes „briefopeners”, namelijk om te schrijven en te lezen, en dus op het terrein kwamen van dit activiteitengebied van interveniënte. Bovendien worden al deze waren doorgaans gebruikt in het zakenleven voor de communicatie van een onderneming met haar klanten en haar zakenrelaties, of met name aangeboden als bedrijfscadeau. Aangezien het door het merk LAGUIOLE aangeduide drukwerk, vanwege de inhoud daarvan, verwarringsgevaar met de handelsnaam Forge de Laguiole kan veroorzaken, dient dit merk volgens de kamer van beroep nietig te worden verklaard. |
104 |
Dienaangaande zij opgemerkt, ten eerste, dat – anders dan de kamer van beroep heeft vastgesteld – het verband tussen die waren en de door interveniënte verhandelde „briefopeners” te zwak is om aanleiding te kunnen geven tot soortgelijkheid. Het enkele verband dat daarin bestaat dat de verkooppunten deels dezelfde zijn, volstaat immers niet opdat briefopeners soortgelijk zouden zijn aan een geheel van waren die eerder tot de sector van de papierhandel behoren, aangezien winkels voor schrijfwaren over het algemeen een grote keuze aan verschillende waren aanbieden, die zijn gericht tot een niet-gespecialiseerd publiek. Voorts zal het gebruik van de door interveniënte verhandelde briefopeners normaliter zijn beperkt tot het openen van enveloppen. Dit kan dus slechts aanleiding geven tot een geringe soortgelijkheid, vanwege een complementair gebruik, aan „enveloppen”, maar niet aan de andere in punt 103 supra aangehaalde waren. Ten tweede doet het enkele feit dat al deze waren doorgaans worden gebruikt in de communicatie van een onderneming met haar klanten en andere zakenrelaties, of aangeboden als bedrijfscadeau, geen soortgelijkheid met interveniëntes activiteiten in de sector van de messenmakerij ontstaan, aangezien die waren door de bestemming ervan volledig verschillen van deze activiteiten. Ten derde zal de verklaring van de kamer van beroep inzake het verwarringsgevaar dat het door het merk LAGUIOLE aangeduide drukwerk kan veroorzaken, worden behandeld in punt 165 infra, in het kader van de globale beoordeling van het verwarringsgevaar. |
– Verschillende als „cadeauartikelen” gekwalificeerde waren van de klassen 14, 18 en 20
105 |
Met betrekking tot „juwelierswaren, bijouterieën, juwelenkistjes van edele metalen; tijdmeetinstrumenten, manchetknopen, dasspelden, sierspelden; sleutelhangers; portemonnees van edele metalen; horloges en horlogebanden” van klasse 14, „wandelstokken; handtassen; strandtassen; tassen, reisnecessaires en reiskoffers; portefeuilles; kaartenhouders (portefeuilles), aktetassen; aktetassen en omslagen van leder; sleuteletuis (lederwaren); portemonnees, niet van edele metalen” van klasse 18, en „van hout, kurk, riet, bies, teen, hoorn, been, ivoor, balein, schildpad, barnsteen, parelmoer, meerschuim, vervangingsmiddelen van al deze stoffen of van plastic vervaardigde lijsten, kunst‑ of siervoorwerpen” van klasse 20, heeft de kamer van beroep zich beperkt tot de vaststelling dat het „cadeauartikelen” betrof die doorgaans in allerlei winkels lagen of als bedrijfsgeschenk werden aangeboden, en tot de vaststelling dat zij dus in dezelfde etablissementen te vinden zijn als die waar interveniënte haar eigen waren verkocht. |
106 |
Dienaangaande zij eraan herinnerd, ten eerste, dat interveniëntes activiteit van „productie en verkoop [van] cadeauartikelen” enkel valt onder de economische sectoren waarop de handelsnaam Forge de Laguiole betrekking heeft voor zover het messenmakerswaren of bestek betreft (zie punten 71‑74 supra). De in het vorige punt aangehaalde waren vallen echter niet onder messenmakerswaren of bestek en houden daarmee geen verband. Ten tweede, zelfs gesteld dat die waren als cadeau worden verkocht in eenzelfde winkel als de door interveniënte verhandelde messenmakerswaren, kan deze omstandigheid geen soortgelijkheid van die waren met laatstgenoemde waren doen ontstaan, aangezien cadeauwinkels een grote keuze aan heterogene waren aanbieden, die tot het grote publiek zijn gericht. |
– „Golfhandschoenen” en „sportartikelen” van klasse 28, „sigarenkokers” van klasse 14, en „lucifers, aanstekers voor rokers; sigaren‑ en sigarettendoosjes niet van edele metalen; sigarenknippers; pijpen; pijpenreinigers” van klasse 34
107 |
De kamer van beroep heeft overwogen dat „golfhandschoenen” en „sportartikelen” van klasse 28, „sigarenkokers” van klasse 14, en „artikelen voor rokers, lucifers, aanstekers voor rokers; sigaren‑ en sigarettendoosjes niet van edele metalen; pijpen” van klasse 34 tot dezelfde clientèle waren gericht, in dezelfde winkels werden gekocht en in dezelfde context werden gebruikt als sommige door interveniënte ontwikkelde „cadeauartikelen”. Dit is bijvoorbeeld het geval voor het door interveniënte verhandelde model „Golfersmes” ten aanzien van „golfhandschoenen” of andere „sportartikelen”, en voor het model „Calumet” (met schraapmes, pin en pijpenstopper) en de sigarenknipper, beide verhandeld door interveniënte, ten aanzien van de door het merk LAGUIOLE aangeduide „sigarenkokers” en „lucifers, aanstekers voor rokers; sigaren‑ en sigarettendoosjes, pijpen”. |
108 |
Dienaangaande hoeft er slechts aan te worden herinnerd dat de activiteit van „productie en verkoop [van] cadeauartikelen” enkel valt onder de economische sectoren waarop de handelsnaam Forge de Laguiole betrekking heeft voor zover het messenmakerswaren of bestek betreft (zie punten 71‑74 supra), hetgeen niet het geval is voor de in punt 107 supra aangehaalde waren. |
109 |
„Sigarenknippers” en „pijpenreinigers” van klasse 34 zijn evenwel soortgelijk aan, respectievelijk, de door interveniënte verhandelde modellen „sigarenknipper” en „Calumet” (met schraapmes, pin en pijpenstopper). Ook al kan het verkopen van deze modellen, als „afgeleide waren” van messenmakerswaren, geen diversificatie van interveniëntes activiteiten naar „waren voor rokers” in het algemeen aantonen, zoals in de punten 65 tot en met 68 en 71 supra is uiteengezet, dit neemt immers niet weg dat zij als afzonderlijke waren, bekeken uit het oogpunt van de functionaliteit, dezelfde zijn als de door het merk LAGUIOLE aangeduide „sigarenknippers” en „pijpenreinigers”. Dit feit, naast de verkoop in dezelfde winkels, volstaat om een hoge mate van soortgelijkheid vast te stellen. |
110 |
„Golfhandschoenen” van klasse 28 zijn daarentegen niet soortgelijk aan het door interveniënte verhandelde model „Golfersmes” (met pitchvork). Dit mes kan weliswaar samen met de door het merk LAGUIOLE aangeduide „golfhandschoenen” worden gebruikt, maar het gaat daarbij niet om een complementair verband dat een soortgelijkheid rechtvaardigt, aangezien deze waren afzonderlijk kunnen worden gebruikt en normaliter onafhankelijk van elkaar worden ontwikkeld en niet op basis van criteria die voortvloeien uit een gezamenlijk gebruik – anders dan zou kunnen worden overwogen voor, bijvoorbeeld, golfhandschoenen ten aanzien van golfclubs. |
– Diensten van klasse 38
111 |
De kamer van beroep heeft in punt 114 van de bestreden beslissing vastgesteld dat diensten inzake „telecommunicatie” en naburige sectoren niet soortgelijk zijn aan interveniëntes activiteiten. Op deze voor verzoeker gunstige vaststelling, die interveniënte niet betwist, heeft het onderhavige geding in feite geen betrekking, zodat het Gerecht deze niet dient te onderzoeken. |
– Conclusie inzake de soortgelijkheid van de economische sectoren waarop de handelsnaam Forge de Laguiole en het merk LAGUIOLE betrekking hebben
112 |
Concluderend dient te worden vastgesteld, ten eerste, dat de sectoren waarop de handelsnaam Forge de Laguiole betrekking heeft, dezelfde zijn als „handgereedschappen en ‑instrumenten, met de hand te bedienen” en „lepels” van klasse 8, en dat een grote soortgelijkheid bestaat van interveniëntes activiteiten met „zagen, scheerapparaten, scheermesjes; vijlen en nageltangen, nagelknippers” van klasse 8, „briefopeners” van klasse 16, „kurkentrekkers; flesopeners” van klasse 21, en „sigarenknippers” en „pijpenreinigers” van klasse 34. |
113 |
Ten tweede is er sprake van een gemiddelde soortgelijkheid van de sectoren waarop de handelsnaam Forge de Laguiole betrekking heeft, met „etuis voor manicures, scheeretuis” van klasse 8 en „scheerkwasten, beautycases” van klasse 21. |
114 |
Ten derde bestaat een geringe soortgelijkheid van de sectoren waarop de handelsnaam Forge de Laguiole betrekking heeft, met „enveloppen” van klasse 16. |
115 |
Ten vierde en ten slotte dient te worden vastgesteld dat geen sprake is van soortgelijkheid van de sectoren waarop de handelsnaam Forge de Laguiole betrekking heeft, met alle andere door het merk LAGUIOLE aangeduide waren en diensten. |
Overeenstemming van de conflicterende tekens
116 |
De kamer van beroep heeft overwogen dat de term „laguiole”, hoewel beschrijvend en dus niet onderscheidend voor messen – zoals de cour d’appel (hof van beroep) te Parijs had vastgesteld in zijn arrest van 3 november 1999 (G.T.I.‑G.I.L. Technologies internationales/Commune de Laguiole et Association Le couteau de Laguiole) – toch het dominerende, of minstens mededominerende element van de handelsnaam Forge de Laguiole was, zelfs wanneer deze voor messen werd gebruikt. Volgens haar vertoonden de conflicterende tekens, globaal beoordeeld, dus een zekere fonetische, visuele en begripsmatige overeenstemming, die niet kan worden gecompenseerd door de enkele toevoeging van de generieke uitdrukking „forge de” („smederij van”). |
117 |
Verzoeker voert in wezen aan dat de conflicterende tekens visuele, fonetische en begripsmatige verschillen vertonen. |
118 |
Het BHIM stelt dat de term „laguiole” dominerend is in de handelsnaam Forge de Laguiole, ondanks het generieke karakter ervan. Aangezien het merk LAGUIOLE volledig is weergegeven in die handelsnaam, stemmen beide tekens in hoge mate overeen. |
119 |
Interveniënte stelt dat de conflicterende tekens op visueel, fonetisch en begripsmatig vlak overeenkomsten vertonen. |
120 |
Vooraf dient te worden onderzocht of – zoals de kamer van beroep heeft vastgesteld, daarin gevolgd door het BHIM en interveniënte – de term „laguiole” het dominerende element van de handelsnaam Forge de Laguiole vormt, ondanks het door de cour d’appel te Parijs in zijn arrest van 3 november 1999 (punt 116 supra) vastgestelde beschrijvende en zelfs generieke karakter ervan voor messen, en het beschrijvende karakter ervan voor interveniëntes vestigings‑ en productieplaats. |
121 |
In de eerste plaats is het juist, zoals de kamer van beroep in punt 119 van de bestreden beslissing stelt, dat het beschrijvende en niet-onderscheidende karakter van de term „laguiole” voor messen niet noodzakelijk tot gevolg heeft dat deze term ook beschrijvend en niet onderscheidend is voor waren die geen messen zijn. |
122 |
Dienaangaande zij er echter aan herinnerd dat het onderhavige onderzoek van het verwarringsgevaar uitsluitend betrekking heeft op de activiteiten van productie en verkoop van messenmakerswaren en bestek, alsook van cadeaus en souvenirs, voor zover het messenmakerswaren en bestek betreft (zie punt 74 supra). Interveniëntes daadwerkelijk uitgeoefende activiteiten zijn immers nagenoeg uitsluitend geconcentreerd binnen het domein van de messenmakerij, met inbegrip van sommige artikelen waaraan naast de functie van mes, andere functies zijn toegevoegd, en de verkoop van andere waren – in het bijzonder bestek – blijft ondergeschikt en bijkomstig. Dit blijkt zowel uit een onderzoek van de in interveniëntes prijslijst van 1 januari 2001 vermelde waren, als uit de lezing van verschillende persartikelen in het door interveniënte overgelegde „press-book” – voor zover deze duidelijk betrekking hebben op de periode vóór 20 november 2001 – waarin interveniënte systematisch wordt voorgesteld als een messenfabriek gespecialiseerd in de productie van messen van het type „Laguiole”, zonder dat de exploitatie van andere activiteiten daarin wordt vermeld. Hoewel sommige van deze artikelen vermelden dat interveniëntes directie voornemens is om de activiteiten te diversifiëren, heeft interveniënte, zoals hierboven is opgemerkt, niet aangetoond dat deze intenties vóór 20 november 2001 zijn uitgevoerd. |
123 |
In deze omstandigheden dient te worden vastgesteld dat de term „Laguiole” beschrijvend en zelfs generiek is voor al interveniëntes activiteiten die relevant zijn voor het onderzoek van het verwarringsgevaar. |
124 |
In de tweede plaats dient te worden ingestemd met de kamer van beroep voor zover zij eraan heeft herinnerd dat een beschrijvend element van een teken toch het dominerende of mededominerende element ervan kon zijn, indien, bijvoorbeeld, de andere elementen ook beschrijvend waren of even zwak of nog zwakker leken. In dit opzicht is het juist dat het element „Forge de” zelf beschrijvend is voor de door interveniënte uitgeoefende activiteiten in de sectoren van de messenmakerij en het bestek. Anders dan de kamer van beroep heeft overwogen, is dit element echter niet „semantisch gezien ondergeschikt aan de naam ,Laguiole’, die de specifieke betrokken smederij identificeert”. Het element dat de plaats – en de uitgeoefende activiteiten – beschrijft, is immers niet overheersend ten opzichte van het element dat de aard van het etablissement beschrijft. In deze omstandigheden kan geen dominerend element worden geïdentificeerd binnen de handelsnaam Forge de Laguiole, die volledig bestaat uit beschrijvende en zelfs generieke elementen voor interveniëntes activiteiten en/of vestigingsplaats. |
125 |
In de derde plaats zij, wat de visuele vergelijking betreft, opgemerkt dat de handelsnaam Forge de Laguiole bestaat uit drie woorden die een geheel van vijftien letters vormen, terwijl het merk LAGUIOLE slechts acht letters telt. Elk van de conflicterende tekens bevat weliswaar het element „laguiole”, maar het staat aan het einde van die handelsnaam, zodat het element „forge de” aan het begin de door deze gedeeltelijke gelijkheid ontstane visuele indruk verzacht. Daarom dient te worden vastgesteld dat de conflicterende tekens gemiddeld visueel overeenstemmen. |
126 |
In de vierde plaats, op fonetisch vlak, dient te worden opgemerkt dat de handelsnaam Forge de Laguiole vijf, zelfs zes lettergrepen telt, terwijl het merk LAGUIOLE er twee, zelfs drie telt, afhankelijk van de uitspraak van de term „laguiole”. Aangaande het gevolg van het feit dat de conflicterende tekens gedeeltelijk gelijk zijn, zijn de overwegingen inzake de visuele gelijkheid mutatis mutandis van toepassing en dient dus te worden vastgesteld dat er sprake is van een gemiddelde fonetische overeenstemming. |
127 |
In de vijfde plaats zij, wat de begripsmatige vergelijking betreft, opgemerkt dat de handelsnaam Forge de Laguiole doet denken aan een atelier in de gemeente Laguiole (Frankrijk), zoals verzoeker terecht heeft aangevoerd, maar ook en tegelijk aan een atelier dat messen van het type Laguiole produceert. Het merk LAGUIOLE doet van zijn kant denken aan zowel die gemeente als het mes van het type Laguiole. Bijgevolg heeft de kamer van beroep op goede gronden vastgesteld dat aangezien de conflicterende tekens verwezen naar dezelfde begrippen, namelijk de stad of het mes, deze begripsmatig overeenstemden. Het Gerecht oordeelt zelfs dat de mate van begripsmatige overeenstemming als hoog moet worden aangemerkt. |
Groot onderscheidend vermogen van de handelsnaam Forge de Laguiole wegens de bekendheid ervan bij het publiek
128 |
De kamer van beroep heeft in punt 130 van de bestreden beslissing overwogen dat de handelsnaam Forge de Laguiole een groot onderscheidend vermogen had wegens het prestige en de reputatie die interveniënte in Frankrijk en in het buitenland genoot voor de kwaliteit van haar messen. |
129 |
Verzoeker is van mening dat niets in het dossier de vermeende bekendheid van de handelsnaam Forge de Laguiole aantoont en dat het mes van het type Laguiole bekend is, en niet de benaming „Forge de Laguiole”. |
130 |
Het BHIM stelt dat de handelsnaam Forge de Laguiole een reputatie heeft verworven op het gebied van messenmakerswaren en interveniënte verklaart dat zij in Frankrijk en in het buitenland een zeer grote bekendheid geniet. |
131 |
Vooraf zij eraan herinnerd dat het Franse merkenrecht wordt geregeld door de richtlijnen betreffende de aanpassing van het merkenrecht der lidstaten [Eerste richtlijn (89/104/EEG) van de Raad van 21 december 1988 betreffende de aanpassing van het merkenrecht der lidstaten (PB 1989, L 40, blz. 1), vervangen door richtlijn 2008/95/EG van het Europees Parlement en de Raad van 22 oktober 2008 betreffende de aanpassing van het merkenrecht der lidstaten (PB L 299, blz. 25)]. Bijgevolg geldt ook in het Franse merkenrecht het beginsel dat het gevaar voor verwarring toeneemt naarmate het onderscheidend vermogen van het oudere merk groter is, en dat merken die bijvoorbeeld wegens de bekendheid ervan bij het publiek een groter onderscheidend vermogen hebben, dus een ruimere bescherming genieten dan merken met een geringer onderscheidend vermogen (arresten Hof van 11 november 1997, SABEL, C-251/95, Jurispr. blz. I-6191, punt 24; 29 september 1998, Canon, C-39/97, Jurispr. blz. I-5507, punt 18, en 22 juni 1999, Lloyd Schuhfabrik Meyer, C-342/97, Jurispr. blz. I-3819, punt 20). Zoals blijkt uit de in punt 79 supra aangehaalde rechtspraak, wordt dit beginsel in het Franse recht ook toegepast bij de beoordeling van het gevaar voor verwarring met een handelsnaam, en dit sinds vóór de inwerkingtreding van de richtlijnen betreffende de aanpassing van het merkenrecht der lidstaten. |
132 |
Het bestaan van een meer dan normaal onderscheidend vermogen, verkregen door de bekendheid van een handelsnaam bij het publiek, impliceert dus noodzakelijkerwijs dat deze handelsnaam bij ten minste een aanzienlijk deel van het relevante publiek bekend is, zonder dat het noodzakelijkerwijs een bekendheid moet bezitten in de zin van artikel 8, lid 5, van verordening nr. 207/2009. Het is niet in algemene zin te zeggen – bijvoorbeeld aan de hand van bepaalde percentages voor de graad van bekendheid van de handelsnaam bij het publiek in de belanghebbende kringen – wanneer deze een groot onderscheidend vermogen heeft. Niettemin moet worden erkend dat er een zekere onderlinge samenhang bestaat tussen de bekendheid van een handelsnaam bij het publiek en het onderscheidend vermogen ervan, in die zin dat naarmate de handelsnaam bekender is bij het relevante publiek, het onderscheidend vermogen ervan sterker is. Bij het onderzoek of een handelsnaam een groot onderscheidend vermogen heeft door de bekendheid ervan bij het publiek, moet rekening worden gehouden met alle relevante omstandigheden van het geval, zoals, met name, het marktaandeel van de betrokken onderneming, de intensiteit, de geografische spreiding en de duur van het gebruik van de handelsnaam, het bedrag dat de onderneming in reclame heeft geïnvesteerd, het aandeel van de betrokken kringen dat de waren of diensten op basis van de handelsnaam als afkomstig van een bepaalde onderneming identificeert, alsmede de verklaringen van de kamers van koophandel en nijverheid of van andere beroepsverenigingen (zie naar analogie, arrest VITACOAT, punt 23 supra, punten 34 en 35 en aldaar aangehaalde rechtspraak). |
133 |
In deze omstandigheden is het om in casu de bekendheid bij het publiek van de handelsnaam Forge de Laguiole aan te tonen, noodzakelijk om te bewijzen dat een wezenlijk deel van het relevante publiek – namelijk de gemiddelde Franse consument – die handelsnaam kent. |
134 |
Om het grote onderscheidend vermogen van de handelsnaam Forge de Laguiole, vanwege het prestige en de reputatie die interveniënte in Frankrijk beweerdelijk geniet, vast te stellen, heeft de kamer van beroep zich gebaseerd op in de punten 63 tot en met 66 van de bestreden beslissing uiteengezette elementen van het procesdossier voor de kamer van beroep. |
135 |
In de eerste plaats betreft het een artikel dat in oktober 2004 is verschenen in een Frans economisch tijdschrift, met als titel „Laguiole – Une production traditionnelle devenue tendance” („Laguiole – Een trendy geworden traditioneel product”). |
136 |
Dienaangaande hoeft er slechts aan te worden herinnerd dat het relevante tijdstip om de bekendheid bij het publiek van de handelsnaam Forge de Laguiole te beoordelen, de datum is waarop de aanvraag voor het merk LAGUIOLE werd ingediend, namelijk 20 november 2001. Het betrokken artikel, uit 2004, bevat echter geen informatie op basis waarvan kan worden aangetoond dat die handelsnaam een bijzondere bekendheid bij het publiek genoot vóór de datum van 20 november 2001. |
137 |
In de tweede plaats verwijst de kamer van beroep naar een brief van 9 maart 1999, onjuist aangeduid als daterend van 20 maart 1999. In deze brief bevestigt interveniëntes zaakvoerder een „overeenkomst voor de uitvoering van een nieuwe mal, waardoor een hogere productie en stukken van betere kwaliteit mogelijk worden”, en preciseert hij de financiële voorwaarden. |
138 |
Ten eerste zij opgemerkt dat de bestemmeling van de brief van 9 maart 1999 niet duidelijk is geïdentificeerd. Ten tweede, voor zover de kamer van beroep naar deze brief heeft verwezen ter ondersteuning van haar vaststelling dat interveniënte een samenwerking met een bekende restauranthouder was aangegaan, dient te worden vastgesteld dat daarin enkel een vergadering „in aanwezigheid van de heren [B. en C.]” wordt vermeld, hetgeen niet volstaat om de betrokken restauranthouder te identificeren, en evenmin om de daadwerkelijke samenwerking tussen hem en interveniënte of de vorm van deze samenwerking te bewijzen. |
139 |
Bijgevolg kan de brief van 9 maart 1999 niet dienen, ook niet indirect, om de bekendheid bij het publiek van de handelsnaam Forge de Laguiole aan te tonen. |
140 |
In de derde plaats verklaart de kamer van beroep in punt 65 van de bestreden beslissing dat interveniëntes waren in 1992 en 1996 op Europees en internationaal niveau talrijke prijzen en onderscheidingen hebben behaald. In antwoord op een schriftelijke vraag van het Gerecht heeft het BHIM aangegeven dat de kamer van beroep zich dienaangaande had gebaseerd op de vermeldingen in het in punt 135 supra genoemde artikel, op een in 2005 van haar website gehaalde voorstelling van interveniëntes „ontwerpstrategie” (bladzijde 234 van het procesdossier voor het BHIM), en op andere publicaties die interveniënte betroffen (bladzijde 169 van het procesdossier voor het BHIM). |
141 |
Bladzijde 169 van het procesdossier voor het BHIM bevat een uittreksel uit een niet-gedateerd artikel in het Italiaans dat melding maakt van het feit dat het door een bekende ontwerper ontworpen mes deel uitmaakt van de designcollectie van het Museum voor moderne kunst te New York (MoMA), en dat het model „Sommelier” de prijs „Design plus” van de beurs „Ambiente” te Frankfurt in 1996 heeft gewonnen. |
142 |
De meest volledige lijst van prijzen en onderscheidingen is te vinden in het uittreksel van de website op bladzijde 234 van het procesdossier voor het BHIM, waarin behalve van het mes in het MoMA en de prijs „Design plus” uit 1996, melding wordt gemaakt van de „Grand prix français de l’objet design” („Franse grote prijs voor designvoorwerpen”) in 1991 (zonder duidelijk te vermelden voor welk voorwerp deze is toegekend), de „Blade Magazine Award” 1992 voor een door een bekende architect ontworpen model en de Europese Designprijs 1992 „voor de creatieve benaderingswijze” van interveniënte, alle tevens vermeld in de bestreden beslissing. |
143 |
Het Gerecht is van oordeel dat deze prijzen en onderscheidingen een aanwijzing vormen voor de bekendheid bij het publiek van interveniëntes waren, en dus van haar handelsnaam, aangezien de toekenning van prijzen en onderscheidingen aan een onderneming voor haar waren de aandacht van het grote publiek op deze onderneming kan vestigen. Evenwel dient ook rekening te worden gehouden met het feit dat de door dergelijke prijzen gegenereerde publiciteit beperkt blijft tot een publiek dat bijzonder geïnteresseerd is in design, en dat de impact ervan op het grote Franse publiek, dat in casu als enige relevant is (zie punt 77 supra), beperkt is. Deze opmerking geldt te meer voor de „Blade Magazine Award”, die wordt uitgereikt door een vakblad in de Verenigde Staten en die enkel Franse consumenten met een bijzondere belangstelling voor het verzamelen van messen zullen kennen. |
144 |
In de vierde plaats verwijst de kamer van beroep naar de „catalogus” in „stuk 21” dat verzoekster voor het BHIM heeft overgelegd, als bewijs van het feit dat interveniënte voortdurend inspanningen heeft geleverd om zich te onderscheiden door de kwaliteit en het imago van haar waren, met name door hooggekwalificeerd personeel in dienst te nemen en door samen te werken met gerenommeerde tekenaars en ontwerpers. Dit stuk vermeldt inderdaad modellen die zijn getekend door of ontworpen in samenwerking met twee bekende partners. |
145 |
Uit het dossier en uit interveniëntes antwoord op een schriftelijke vraag van het Gerecht blijkt echter dat „stuk 21” in feite drie verschillende documenten omvat, namelijk een vanaf 1997 verspreide folder, een vanaf 2004 verspreid promotiedocument, en een in 2000 verspreide catalogus. |
146 |
Aangezien enkel het promotiedocument van 2004, en niet de andere twee documenten, verwijst naar een bekende restauranthouder, kan deze verwijzing niet dienen om aan te tonen dat op 20 november 2001 een samenwerking met hem bestond. |
147 |
De verwijzingen naar een beroemde ontwerper staan daarentegen in de catalogus van 2000, waaruit dus een samenwerking met hem vóór 20 november 2001 blijkt. Bovendien blijkt uit de in punt 142 supra onderzochte elementen dat vóór deze datum werd samengewerkt met een bekende architect. |
148 |
Vastgesteld zij dat door deze samenwerkingen met partners die zelf over een zeker prestige en een reputatie beschikken, interveniënte en haar handelsnaam, waaronder deze waren worden verhandeld, voordeel kunnen halen uit de aandacht minstens van het deel van het publiek dat de betrokken partners kent. Niettemin volstaat dit niet om aan te tonen dat het grote publiek in het algemeen deze handelsnaam kende. |
149 |
In de vijfde plaats haalt de kamer van beroep een artikel aan dat is verschenen in een Frans tijdschrift in december 1999, met als titel „Péril sur le mythe du couteau Laguiole” („Gevaar voor de mythe van het Laguiolemes”). |
150 |
De kamer van beroep heeft overwogen dat dit artikel „bijzonder veelzeggend was over de door de [handels]naam Forge de Laguiole verworven reputatie vóór [het merk LAGUIOLE] werd aangevraagd”, aangezien daarin werd aangeraden om bij de keuze van een Laguiolemes te vertrouwen op het merk. Het artikel haalt vervolgens drie „merken” als de meest bekende aan, waaronder interveniëntes handelsnaam, waarvan vervolgens kort de geschiedenis en de ontwikkeling worden geschetst. |
151 |
Vastgesteld dient te worden dat dit artikel weliswaar een aanwijzing vormt voor de bekendheid van de handelsnaam Forge de Laguiole bij het publiek, maar op zich niet volstaat om deze aan te tonen. Rekening dient immers te worden gehouden met het feit dat dit artikel interveniënte, samen met twee andere producenten, enkel vermeldt als bekender dan anderen. Uit deze door de auteur van het artikel geuite mening kunnen echter niet, zonder meer, conclusies worden getrokken over de mate van bekendheid van die handelsnaam bij het grote publiek, bij gebreke van, met name, informatie over de oplage en de distributie van het tijdschrift waarin het is verschenen. |
152 |
In de zesde plaats haalt de kamer van beroep een artikel aan dat in februari 1999 is verschenen in een gratis Frans tijdschrift en is getiteld „L’Aveyron: un terroir en ébullition” („De Aveyron: een bruisende streek”), waarin zou worden verklaard dat „het Laguiolemes, made in Laguiole, waarvoor de markt vertwintigvoudigd is, in het buitenland een mooie reputatie begint te verwerven”. |
153 |
Dienaangaande zij opgemerkt, ten eerste, dat de betrokken zin, die de kamer van beroep onvolledig heeft aangehaald, in werkelijkheid als volgt luidt: „het Laguiolemes, ,made in Laguiole’, waarvoor de markt door het ontstaan van kleine plaatselijke ateliers vertwintigvoudigd is, begint in het buitenland een mooie reputatie te verwerven”. Daaruit vloeit voort dat hoewel interveniënte in dit artikel uitdrukkelijk wordt voorgesteld, de door de kamer van beroep vermelde zin niettemin de volledige messenproductie in de gemeente Laguiole betreft, en niet enkel interveniëntes waren. Ten tweede wordt in de betrokken zin een uitspraak gedaan over de reputatie in het buitenland van de in die gemeente geproduceerde messen en niet over de bekendheid bij het Franse publiek van de handelsnaam Forge de Laguiole, die in casu als enige relevant is (zie punt 133 supra). |
154 |
In deze omstandigheden dient te worden vastgesteld dat het betrokken artikel vooral een aanwijzing vormt voor de reputatie van messen van het type Laguiole die „ter plaatse” worden geproduceerd – rekening dient nog te worden gehouden met het feit, dat is vastgesteld in de in punt 116 supra aangehaalde rechtspraak, dat messen van dit type sinds lang en op traditionele wijze ook worden geproduceerd in de gemeente Thiers (Frankrijk) – en, in mindere mate, van de handelsnaam Forge de Laguiole. |
155 |
Concluderend dient te worden vastgesteld dat de door de kamer van beroep naar voren gebrachte stukken inderdaad doen blijken van bepaalde reclame‑ en communicatie-inspanningen van interveniënte om zich bij het Franse grote publiek bekend te maken, en om zich van haar concurrenten te onderscheiden door een imago van kwaliteit of luxe. Aangezien deze inspanningen verschillende jaren zijn volgehouden, lijkt het niet uitgesloten dat de handelsnaam Forge de Laguiole, binnen het gebied van messen van het type Laguiole, een zekere bekendheid kan hebben verworven. |
156 |
Niettemin dient tevens rekening te worden gehouden met het feit dat bepaalde van de elementen waarop de kamer van beroep zich heeft gebaseerd, eerder betrekking hebben op messen van het type Laguiole in het algemeen dan op interveniëntes handelsnaam. |
157 |
Bovendien betreffen de persartikelen waarnaar de kamer van beroep heeft verwezen als aanwijzingen voor de bekendheid bij het publiek van de handelsnaam Forge de Laguiole hetzij gespecialiseerde media – zoals het in punt 135 supra vermelde artikel, dat is gericht tot professionele bedrijfsleiders, en „Blade Magazine”, dat is gericht tot voornamelijk Amerikaanse messenverzamelaars – hetzij media waarvan de verspreidingsomvang niet wordt aangetoond – zoals het in punt 149 supra vermelde artikel – hetzij tijdschriften met een in wezen publicitair karakter die daarom de aandacht van de lezer minder kunnen vasthouden – zoals het in punt 152 supra vermelde artikel. Deze omstandigheid onderscheidt overigens de onderhavige zaak van de zaak die heeft geleid tot het arrest van het Gerecht van 16 december 2010, Rubinstein en L’Oréal/BHIM – Allergan (BOTOLIST en BOTOCYL), T‑345/08 en T‑357/08, niet gepubliceerd in de Jurisprudentie, waarop het BHIM zich heeft beroepen in het kader van zijn antwoord op de schriftelijke vragen van het Gerecht. Hoewel het Gerecht zich in de punten 50 tot en met 53 van dat arrest heeft gebaseerd op persartikelen om vast te stellen dat de betrokken waar veel media-aandacht had gekregen, neemt dit immers niet weg dat het ging om wijd verspreide media die een internationale reputatie genoten. |
158 |
Hoewel de door de kamer van beroep in aanmerking genomen elementen zeker aanwijzingen zijn voor een zekere bekendheid bij het publiek van de handelsnaam Forge de Laguiole, volstaan zij dus niet om deze bekendheid met zekerheid aan te tonen. Benadrukt zij dienaangaande dat niet interveniëntes reclame-inspanning om haar bekendheid bij het publiek te verhogen, uiteindelijk doorslaggevend is, maar wel de werkelijke bekendheid bij het publiek die uit deze inspanning voortvloeit, gemeten door middel van de in het arrest VITACOAT, aangehaald in punt 132 supra, vermelde criteria. |
159 |
De bestreden beslissing bevat geen enkele aanwijzing die aantoont dat in casu aan die criteria is voldaan, in het bijzonder wat betreft het deel van het Franse publiek dat de handelsnaam Forge de Laguiole zou kennen, interveniëntes marktaandeel op de markt voor messenmakerswaren in het algemeen of op de meer beperkte markt voor messen van het type Laguiole, het bedrag dat interveniënte heeft geïnvesteerd om de bekendheid van haar handelsnaam bij het publiek te bevorderen, het aandeel van de betrokken kringen dat de waren of diensten op basis van de handelsnaam als afkomstig van interveniënte identificeert, of de verklaringen van de kamers van koophandel en nijverheid of van andere beroepsverenigingen die onafhankelijk zijn van interveniënte. Dergelijke aanwijzingen blijken evenmin uit de andere stukken van het dossier en, in het bijzonder, uit de door interveniënte overgelegde elementen. |
160 |
In die omstandigheden heeft de kamer van beroep ten onrechte geoordeeld dat de handelsnaam Forge de Laguiole op 20 november 2001 voor messen een meer dan normaal onderscheidend vermogen had verkregen vanwege de bekendheid ervan bij het Franse publiek. |
Conclusie inzake het verwarringsgevaar
161 |
Concluderend vertonen de conflicterende tekens een zekere visuele en fonetisch overeenstemming, en een grote begripsmatige overeenstemming. Rekening dient te worden gehouden met het feit dat de handelsnaam Forge de Laguiole een zwak intrinsiek onderscheidend vermogen heeft, aangezien deze uitsluitend bestaat uit elementen die beschrijvend zijn voor interveniëntes activiteiten. Dit zwakke onderscheidend vermogen wordt niet gecompenseerd door een bij het betrokken publiek verworven bekendheid. |
162 |
Gelet op het feit dat interveniëntes activiteiten dezelfde zijn als „handgereedschappen en ‑instrumenten, met de hand te bedienen” en „lepels” van klasse 8, en zeer soortgelijk zijn aan de door het merk LAGUIOLE aangeduide „zagen, scheerapparaten, scheermesjes; vijlen en nageltangen, nagelknippers” van klasse 8, „briefopeners” van klasse 16, „kurkentrekkers; flesopeners” van klasse 21, en „sigarenknippers” en „pijpenreinigers” van klasse 34, dient te worden vastgesteld dat er sprake is van gevaar voor verwarring van het merk LAGUIOLE met de handelsnaam Forge de Laguiole, aangezien het betrokken publiek zou kunnen menen dat deze waren dezelfde commerciële herkomst hebben als de messenmakerswaren en het bestek, verhandeld door interveniënte. |
163 |
Evenzo, gelet op de gemiddelde soortgelijkheid van interveniëntes activiteiten met de door het merk LAGUIOLE aangeduide „etuis voor manicures, scheeretuis” van klasse 8 en „scheerkwasten, beautycases” van klasse 21, dient te worden vastgesteld dat er sprake is van gevaar voor verwarring van het merk LAGUIOLE met de handelsnaam Forge de Laguiole, aangezien het betrokken publiek zou kunnen menen dat deze waren dezelfde commerciële herkomst hebben als de messenmakerswaren en het bestek, verhandeld door interveniënte. |
164 |
Gezien de geringe mate van soortgelijkheid van interveniëntes activiteiten met de door het merk LAGUIOLE aangeduide „enveloppen” van klasse 16, dient daarentegen te worden vastgesteld dat dienaangaande geen verwarringsgevaar bestaat, aangezien het betrokken publiek niet zal menen dat deze waren dezelfde commerciële herkomst kunnen hebben als de messenmakerswaren en het bestek, verhandeld door interveniënte. |
165 |
Evenzo, gelet op het gebrek aan soortgelijkheid van interveniëntes activiteiten met alle andere door het merk LAGUIOLE aangeduide waren en diensten, dient te worden vastgesteld dat dienaangaande geen verwarringsgevaar bestaat. In het bijzonder heeft de kamer van beroep in punt 111 van de bestreden beslissing ten onrechte vastgesteld dat het door dat merk aangeduide drukwerk (albums, boeken, almanakken, brochures, catalogussen, kalenders, litho’s, aanplakbiljetten, van klasse 16) „vanwege de inhoud ervan” gevaar voor verwarring met de handelsnaam Forge de Laguiole kon veroorzaken. Het blijkt immers niet hoe door dit merk aangeduid „drukwerk”, ongeacht de aard en de inhoud ervan, bij het betrokken publiek de indruk zou kunnen wekken dat het dezelfde commerciële herkomst heeft als de messenmakerswaren en het bestek, verhandeld door interveniënte, behalve in het geval dat dergelijk drukwerk specifiek interveniëntes waren zou betreffen. Een dergelijk specifiek en uitzonderlijk geval kan echter geen verwarringsgevaar voor een volledige warencategorie rechtvaardigen. Anders zou de aanduiding van „drukwerk” door een merk dat overeenstemming vertoont met een ander merk, moeten worden geacht gevaar voor verwarring met om het even welke door dit andere merk aangeduide waar op te leveren. |
166 |
Daaruit volgt dat het enige middel dient te worden aanvaard en de bestreden beslissing dient te worden vernietigd voor zover de kamer van beroep heeft vastgesteld dat er sprake was van gevaar voor verwarring van de handelsnaam Forge de Laguiole met het merk LAGUIOLE, voor andere waren dan „handgereedschappen en ‑instrumenten, met de hand te bedienen; lepels; zagen, scheerapparaten, scheermesjes; scheeretuis; vijlen en nageltangen, nagelknippers; etuis voor manicures” van klasse 8, „briefopeners” van klasse 16, „kurkentrekkers; flesopeners” en „scheerkwasten, beautycases” van klasse 21, en „sigarenknippers” en „pijpenreinigers” van klasse 34. |
167 |
Het beroep moet worden verworpen voor het overige. |
Kosten
168 |
Volgens artikel 87, lid 2, van het Reglement voor de procesvoering van het Gerecht wordt de in het ongelijk gestelde partij in de kosten verwezen, voor zover dat is gevorderd. Volgens lid 3, eerste alinea, van dit artikel kan het Gerecht bovendien de proceskosten over de partijen verdelen indien zij onderscheidenlijk op een of meer punten in het ongelijk worden gesteld. |
169 |
In casu worden het BHIM en interveniënte gedeeltelijk in het ongelijk gesteld, aangezien de bestreden beslissing gedeeltelijk dient te worden vernietigd, overeenkomstig verzoekers conclusies. Verzoeker heeft evenwel niet verzocht om het BHIM, maar wel om interveniënte te verwijzen in de kosten. |
170 |
In deze omstandigheden dient interveniënte te worden verwezen in een kwart van verzoekers kosten, en in driekwart van haar eigen kosten. Verzoeker zal een kwart van de respectievelijke kosten van interveniënte en het BHIM dragen, en driekwart van zijn eigen kosten. Ten slotte zal het BHIM driekwart van zijn eigen kosten dragen. |
HET GERECHT (Eerste kamer), rechtdoende, verklaart: |
|
|
|
|
|
Kanninen Pelikánová Buttigieg Uitgesproken ter openbare terechtzitting te Luxemburg op 21 oktober 2014. ondertekeningen |
Inhoud
Voorgeschiedenis van het geding |
|
Conclusies van partijen |
|
In rechte |
|
1. Voor het eerst voor het Gerecht overgelegde stukken |
|
2. Ten gronde |
|
Omvang van de door de handelsnaam Forge de Laguiole verleende bescherming |
|
Door interveniënte daadwerkelijk uitgeoefende activiteiten vóór de datum waarop het merk LAGUIOLE werd aangevraagd |
|
Verwarringsgevaar |
|
Soortgelijkheid van de economische sectoren waarop de handelsnaam Forge de Laguiole en het merk LAGUIOLE betrekking hebben |
|
– Verband tussen „zagen, scheerapparaten, scheermesjes; vijlen en nageltangen, nagelknippers”, alsook „etuis voor manicures, scheeretuis” van klasse 8, „briefopeners” van klasse 16, en „scheerkwasten, beautycases” van klasse 21, en interveniëntes activiteiten |
|
– „Handgereedschappen en ‑instrumenten, met de hand te bedienen” en „schroevendraaiers” van klasse 8 |
|
– „Lepels” van klasse 8 |
|
– „Gerei voor de keuken en glas-, porselein‑ en aardewerk; vaatwerk, niet van edele metalen; kurkentrekkers; flesopeners, metalen dozen voor de afgifte van papieren servetten; zandlopers” van klasse 21, en „gerei en vaatwerk voor de huishouding of de keuken van edele metalen; tafelserviezen van edele metalen” van klasse 14 |
|
– „Edele metalen en hun legeringen”, „edelstenen” en „dozen, kandelaars” van klasse 14 |
|
– „Leder en kunstleder” en „reiskoffers, aktetassen en koffers” van klasse 18, en „dozen” |
|
– „Schoolbehoeften; potloden, potloodhouders, vlakgom; enveloppen; ordners; albums, boeken, almanakken, brochures, schriften, catalogussen; kalenders, litho’s, aanplakbiljetten” van klasse 16 |
|
– Verschillende als „cadeauartikelen” gekwalificeerde waren van de klassen 14, 18 en 20 |
|
– „Golfhandschoenen” en „sportartikelen” van klasse 28, „sigarenkokers” van klasse 14, en „lucifers, aanstekers voor rokers; sigaren‑ en sigarettendoosjes niet van edele metalen; sigarenknippers; pijpen; pijpenreinigers” van klasse 34 |
|
– Diensten van klasse 38 |
|
– Conclusie inzake de soortgelijkheid van de economische sectoren waarop de handelsnaam Forge de Laguiole en het merk LAGUIOLE betrekking hebben |
|
Overeenstemming van de conflicterende tekens |
|
Groot onderscheidend vermogen van de handelsnaam Forge de Laguiole wegens de bekendheid ervan bij het publiek |
|
Conclusie inzake het verwarringsgevaar |
|
Kosten |
( *1 ) Procestaal: Frans.