This document is an excerpt from the EUR-Lex website
Document 62011CN0354
Case C-354/11 P: Appeal brought on 6 July 2011 by Maurice Emram against the judgment of the General Court (Second Chamber) delivered on 10 May 2011 in Case T-187/10 Emram v OHIM
Zaak C-354/11 P: Hogere voorziening ingesteld op 6 juli 2011 door Maurice Emram tegen het arrest van het Gerecht (Tweede kamer) van 10 mei 2011 in zaak T-187/10, Emram/BHIM
Zaak C-354/11 P: Hogere voorziening ingesteld op 6 juli 2011 door Maurice Emram tegen het arrest van het Gerecht (Tweede kamer) van 10 mei 2011 in zaak T-187/10, Emram/BHIM
PB C 282 van 24.9.2011, p. 7–8
(BG, ES, CS, DA, DE, ET, EL, EN, FR, IT, LV, LT, HU, MT, NL, PL, PT, RO, SK, SL, FI, SV)
24.9.2011 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 282/7 |
Hogere voorziening ingesteld op 6 juli 2011 door Maurice Emram tegen het arrest van het Gerecht (Tweede kamer) van 10 mei 2011 in zaak T-187/10, Emram/BHIM
(Zaak C-354/11 P)
2011/C 282/13
Procestaal: Frans
Partijen
Rekwirant: Maurice Emram (vertegenwoordiger: M. Benavï, advocaat)
Andere partijen in de procedure: Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen), Guccio Gucci Spa
Conclusies
— |
het arrest van het Gerecht geheel vernietigen omdat daarbij het verzoek tot vernietiging van de beslissing van de eerste kamer van beroep van het BHIM van 11 februari 2010 is afgewezen; |
— |
de beslissing van de kamer van beroep overeenkomstig artikel 61 van het Statuut van het Hof vernietigen, en |
— |
het Bureau verwijzen in de kosten van de procedures voor het Gerecht en het Hof en de vennootschap Gucci verwijzen in de kosten van de procedures voor het BHIM en het Gerecht. |
Middelen en voornaamste argumenten
Verzoeker beroept zich op schending van artikel 8, lid 1, sub b, van verordening (EG) nr. 40/94 van de Raad van 20 december 1993 inzake het gemeenschapsmerk (1), en op schending van artikel 17 van verordening (EG) nr. 207/2009 van de Raad van 26 februari 2009 inzake het gemeenschapsmerk. (2)
Verzoeker merkt in de eerste plaats op dat het Gerecht heeft geconcludeerd dat er sprake van verwarringsgevaar was, zonder alle relevante gegevens van de zaak in aanmerking te hebben genomen, met name de omstandigheid dat de oudere merken niet op de markt worden gebruikt, het onderscheidend vermogen van de oudere merken, de daadwerkelijke aanwezigheid op de markt van andere producten van hetzelfde soort waarop verschillende tekens „G” zijn aangebracht, en het belang dat het relevante publiek aan dit soort tekens hecht om een handelsmerk te identificeren. Bovendien heeft het Gerecht de soortgelijkheid van de conflicterende merken onjuist beoordeeld. Dit was met name het gevolg van een onjuiste voorstelling van de feiten, van een onjuiste beoordeling van het onderscheidend en dominerende vermogen van de oudere merken en van een onjuiste beoordeling van de aard van de betrokken waren.
In de tweede plaats heeft het Gerecht de rechtspraak onjuist toegepast, aangezien het in strijd met artikel 17 van verordening nr. 207/2009 geen rekening met de vroegere nationale beslissingen heeft gehouden.
Tot slot heeft het Gerecht het gelijkheidsbeginsel geschonden, aangezien het de overeenstemming van de tekens gedeeltelijk heeft beoordeeld door geen rekening met de woordinhoud van het aangevraagde merk te gehouden en de tekens op basis van buitensporig ruime criteria te vergelijken.
(2) PB L 78, blz. 1.