Choose the experimental features you want to try

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document 62011CJ0267

    Arrest van het Hof (Eerste kamer) van 3 oktober 2013.
    Europese Commissie tegen Republiek Letland.
    Hogere voorziening – Geïntegreerde preventie en bestrijding van verontreiniging – Regeling voor handel in broeikasgasemissierechten – Toewijzing van emissierechten voor Republiek Letland – Periode 2008‑2012.
    Zaak C‑267/11 P.

    Court reports – general

    ECLI identifier: ECLI:EU:C:2013:624

    ARREST VAN HET HOF (Eerste kamer)

    3 oktober 2013 ( *1 )

    „Hogere voorziening — Geïntegreerde preventie en bestrijding van verontreiniging — Regeling voor handel in broeikasgasemissierechten — Toewijzing van emissierechten voor de Republiek Letland — Periode 2008‑2012”

    In zaak C‑267/11 P,

    betreffende een hogere voorziening krachtens artikel 56 van het Statuut van het Hof van Justitie van de Europese Unie, ingesteld op 30 mei 2011,

    Europese Commissie, vertegenwoordigd door I. Rubene en E. White als gemachtigden, domicilie gekozen hebbende te Luxemburg,

    rekwirante,

    andere partijen in de procedure:

    Republiek Letland, vertegenwoordigd door I. Kalniņš als gemachtigde,

    verzoekster in eerste aanleg,

    ondersteund door:

    Tsjechische Republiek, vertegenwoordigd door M. Smolek en D. Hadroušek als gemachtigden,

    interveniënte in hogere voorziening,

    Republiek Litouwen,

    Slowaakse Republiek,

    Verenigd Koninkrijk van Groot-Brittannië en Noord-Ierland,

    interveniënten in eerste aanleg,

    wijst

    HET HOF (Eerste kamer),

    samengesteld als volgt: A. Tizzano, kamerpresident, M. Berger, A. Borg Barthet (rapporteur), E. Levits en J.‑J. Kasel, rechters,

    advocaat-generaal: J. Kokott,

    griffier: M. Aleksejev, administrateur,

    gezien de stukken en na de terechtzitting op 16 januari 2013,

    gehoord de conclusie van de advocaat-generaal ter terechtzitting van 31 januari 2013,

    het navolgende

    Arrest

    1

    Met haar hogere voorziening vordert de Europese Commissie vernietiging van het arrest van het Gerecht van de Europese Unie van 22 maart 2011, Letland/Commissie (T-369/07, Jurispr. blz. II-1039; hierna: „bestreden arrest”), waarbij is nietig verklaard besluit C(2007) 3409 van de Commissie van 13 juli 2007 inzake de wijziging van het nationale plan voor de toewijzing van broeikasgasemissierechten dat de Republiek Letland voor de periode 2008‑2012 heeft meegedeeld overeenkomstig richtlijn 2003/87/EG van het Europees Parlement en de Raad van 13 oktober 2003 tot vaststelling van een regeling voor de handel in broeikasgasemissierechten binnen de Gemeenschap en tot wijziging van richtlijn 96/61/EG van de Raad (PB L 275, blz. 32), zoals gewijzigd bij richtlijn 2004/101/EG van het Europees Parlement en de Raad van 27 oktober 2004 (PB L 338, blz. 18; hierna: „richtlijn 2003/87”) (hierna: „litigieus besluit”).

    Toepasselijke bepalingen

    2

    Richtlijn 2003/87 zorgt voor de uitvoering van volkenrechtelijke afspraken inzake klimaatbescherming. Het betreft het op 9 mei 1992 te New York gesloten Raamverdrag van de Verenigde Naties inzake klimaatverandering, dat namens de Europese Gemeenschap is goedgekeurd bij besluit 94/69/EG van de Raad van 15 december 1993 (PB 1994, L 33, blz. 11), en het op 11 december 1997 gesloten Protocol van Kyoto bij het Raamverdrag van de Verenigde Naties inzake klimaatverandering, dat namens de Europese Gemeenschap is goedgekeurd bij beschikking 2002/358/EG van de Raad van 25 april 2002 (PB L 130, blz. 1).

    3

    Artikel 9 van richtlijn 2003/87 luidt als volgt:

    „1.   Voor elke in artikel 11, leden 1 en 2, bedoelde termijn stelt elke lidstaat een nationaal plan op, waarin de totale hoeveelheid emissierechten wordt vermeld die hij voornemens is voor die periode toe te wijzen, alsmede de manier waarop hij voornemens is deze rechten toe te wijzen. Het plan wordt gebaseerd op objectieve en transparante criteria, waaronder de in bijlage III genoemde, waarbij terdege rekening wordt gehouden met reacties vanuit het publiek. De Commissie geeft onverminderd het Verdrag uiterlijk 31 december 2003 richtsnoeren voor de toepassing van de in bijlage III genoemde criteria.

    Voor de in artikel 11, lid 1, bedoelde periode wordt het plan uiterlijk op 31 maart 2004 gepubliceerd en aan de Commissie en de overige lidstaten meegedeeld. Voor latere perioden wordt het plan ten minste achttien maanden voor de aanvang van de betrokken periode gepubliceerd en aan de Commissie en de andere lidstaten meegedeeld.

    [...]

    3.   Binnen drie maanden nadat een lidstaat uit hoofde van lid 1 een nationaal toewijzingsplan heeft meegedeeld, kan de Commissie het plan of een deel daarvan verwerpen als het niet met de in bijlage III genoemde criteria of met artikel 10 verenigbaar is. De lidstaten nemen pas een besluit krachtens artikel 11, lid 1, of lid 2, wanneer de voorgestelde wijzigingen door de Commissie zijn aanvaard. Een besluit tot verwerping wordt door de Commissie gemotiveerd.”

    4

    Artikel 11, lid 2, van richtlijn 2003/87 bepaalt:

    „Voor de periode van vijf jaar die ingaat op 1 januari 2008 en voor elke volgende periode van vijf jaar neemt iedere lidstaat een besluit over de totale hoeveelheid emissierechten die hij voor die periode zal toewijzen en leidt hij het proces van toewijzing van die emissierechten aan de exploitant van elke installatie in. Het besluit wordt ten minste twaalf maanden voor het begin van die periode genomen en is gebaseerd op het toewijzingsplan van de lidstaat dat is opgesteld ingevolge artikel 9 en in overeenstemming met artikel 10, met inachtneming van de opmerkingen van het publiek.”

    Voorgeschiedenis van het geding

    5

    Bij brief van 16 augustus 2006 heeft de Republiek Letland overeenkomstig artikel 9, lid 1, van richtlijn 2003/87 haar nationaal toewijzingsplan voor de periode 2008‑2012 (hierna: „NTP”) aan de Commissie meegedeeld. Volgens het NTP was de Republiek Letland voornemens aan haar onder bijlage I bij richtlijn 2003/87 vallende nationale industrie een jaarlijks totaal gemiddelde van 7,763883 miljoen ton kooldioxide-equivalent (MteCO2) toe te wijzen.

    6

    Op 29 november 2006 heeft de Commissie een eerste besluit tot verwerping vastgesteld.

    7

    Bij brief van 29 december 2006 heeft de Republiek Letland aan de Commissie een aangepaste versie van haar NTP meegedeeld. Deze voorzag in de toewijzing van een totaal jaarlijks gemiddelde van 6,253146 MteCO2.

    8

    Bij brief van 30 maart 2007, opgesteld in het Engels, heeft de Commissie vastgesteld dat de informatie in het aangepaste NTP onvolledig was en heeft zij de Republiek Letland verzocht enkele vragen te beantwoorden en haar bijkomende informatie te verschaffen.

    9

    Bij brief van 25 april 2007 heeft de Republiek Letland dit verzoek om inlichtingen beantwoord.

    10

    Op 13 juli 2007 heeft de Commissie het litigieuze besluit vastgesteld.

    Procesverloop voor het Gerecht en bestreden arrest

    11

    Bij verzoekschrift, neergelegd ter griffie van het Gerecht op 26 september 2007, heeft de Republiek Letland beroep tot nietigverklaring van het litigieuze besluit ingesteld.

    12

    Tot staving van haar beroep heeft de Republiek Letland vier middelen aangevoerd: schending van de door het Verdrag vastgestelde bevoegdheden inzake energiebeleid, schending van het non-discriminatiebeginsel, schending van de verplichtingen die voortvloeien uit het Protocol van Kyoto bij het Raamverdrag van de Verenigde Naties inzake klimaatverandering en niet-inachtneming van de in artikel 9, lid 3, van richtlijn 2003/87 neergelegde termijn van drie maanden.

    13

    Bij het bestreden arrest heeft het Gerecht het litigieuze besluit nietig verklaard wegens schending van artikel 9, lid 3, van voormelde richtlijn, waarbij het Gerecht heeft geoordeeld dat het geen uitspraak hoefde te doen over de ontvankelijkheid en de gegrondheid van de andere door de Republiek Letland aangevoerde middelen.

    14

    Het Gerecht heeft namelijk eerst onderzocht of het vierde middel gegrond was, betreffende de niet-inachtneming van de termijn van drie maanden waarin artikel 9, lid 3, van richtlijn 2003/87 voorziet.

    15

    In deze context heeft het Gerecht om te beginnen in de punten 45 tot en met 49 van het bestreden arrest de toetsingsbevoegdheid van de Commissie uit hoofde van artikel 9, lid 3, van deze richtlijn onderzocht. Het Gerecht heeft er op basis van zijn rechtspraak op gewezen dat dit toezicht moet worden uitgeoefend binnen drie maanden na de mededeling van het NTP door de lidstaat (beschikking Gerecht van 30 april 2007, EnBW Energie Baden-Württemberg/Commissie, T-387/04, Jurispr. blz. II-1195, punt 104, en arrest Gerecht van 7 november 2007, Duitsland/Commissie, T-374/04, Jurispr. blz. II-4431, punt 116).

    16

    Het Gerecht heeft opgemerkt dat wanneer de Commissie geen besluit tot verwerping vaststelt, het meegedeelde NTP definitief wordt en er een vermoeden van rechtmatigheid op rust, zodat het door de lidstaat kan worden uitgevoerd. Het heeft hieraan toegevoegd dat uit de rechtspraak niet volgt dat de aanvaarding door de Commissie van de aan het NTP aangebrachte wijzigingen moet worden uitgedrukt in een formeel besluit. Een dergelijke uitlegging zou volgens het Gerecht integendeel ingaan tegen het beginsel dat de Commissie ten aanzien van het NTP niet over een algemene goedkeuringsbevoegdheid beschikt. Bovendien zou zij in strijd zijn met de opzet van artikel 9, lid 3, derde volzin, van richtlijn 2003/87, dat enkel betrekking heeft op een besluit tot verwerping en niet op een besluit tot goedkeuring.

    17

    Vervolgens heeft het Gerecht in de punten 50 tot en met 57 van het bestreden arrest het begrip mededeling in de zin van artikel 9, lid 3, van richtlijn 2003/87 onderzocht. Het Gerecht heeft in de eerste plaats vastgesteld dat het litigieuze besluit niet was genomen binnen een termijn van drie maanden na 29 december 2006, de datum waarop het aangepaste NTP werd meegedeeld, maar slechts op 13 juli 2007. Daarom moest volgens het Gerecht worden onderzocht of het begrip mededeling van een NTP in de zin van artikel 9, lid 3, van richtlijn 2003/87 zowel betrekking heeft op de aanvankelijke mededeling van het NTP als op de mededeling van het aangepaste NTP, met name naar aanleiding van een besluit tot verwerping van de Commissie.

    18

    Het Gerecht heeft in de punten 54 en 55 van het bestreden arrest het volgende verklaard:

    „54

    [...] de krachtens artikel 9, lid 3, van richtlijn 2003/87 ingeleide procedure [beoogt], teleologisch beschouwd, niet alleen de Commissie in staat te stellen vooraf toezicht uit te oefenen, maar ook de lidstaten rechtszekerheid te verschaffen en hen meer in het bijzonder binnen een korte termijn in staat te stellen om snel te weten hoe zij op basis van hun NTP in de betrokken toewijzingsperiode de emissierechten kunnen toewijzen en de communautaire emissiehandelsregeling kunnen beheren. Gelet op de beperkte duur van deze periode – drie of vijf jaar (artikel 11 van richtlijn 2003/87) – hebben namelijk zowel de Commissie als de lidstaten er een rechtmatig belang bij dat elk geschil over de inhoud van het NTP snel wordt opgelost en dat het NTP tijdens zijn geldingsduur niet het gevaar loopt door de Commissie te worden betwist (beschikking EnBW Energie Baden-Württemberg/Commissie, [reeds aangehaald,] punt 117).

    55

    Deze overwegingen gelden voor elk NTP, los van de vraag of het om de aanvankelijk meegedeelde versie gaat dan wel om een aangepaste en later meegedeelde versie. Dat de Commissie verplicht is om naar aanleiding van de mededeling van een aangepast NTP een snelle en efficiënte controle uit te oefenen is daarenboven nog meer van belang wanneer vóór deze controle reeds een eerste fase van onderzoek van het oorspronkelijke NTP heeft plaatsgevonden, die in voorkomend geval heeft geleid tot een besluit tot verwerping gevolgd door een wijziging van dit NTP. De Commissie betoogt dat zij de voorgestelde wijzigingen van een NTP of een aangepast NTP mag onderzoeken zonder zich te moeten houden aan de in artikel 9, lid 3, van richtlijn 2003/87 neergelegde termijn van drie maanden. Deze stelling kan echter ingaan tegen de doelstelling van een snelle en efficiënte controle en tegen de rechtszekerheid waarop de mededelende lidstaat recht heeft om de emissierechten aan de op zijn grondgebied gevestigde installaties te kunnen toewijzen voor de aanvang van de handelsperiode krachtens artikel 11 van deze richtlijn.”

    19

    Daarop heeft het Gerecht in punt 57 van het bestreden arrest geconcludeerd dat „het begrip mededeling in de zin van artikel 9, lid 3, van richtlijn 2003/87 zowel de aanvankelijke mededeling als de latere mededelingen betreft van de verschillende versies van een NTP, zodat elk van deze mededelingen een nieuwe termijn van drie maanden doet ingaan”.

    20

    In die omstandigheden heeft het Gerecht in punt 58 van het bestreden arrest geoordeeld dat de mededeling van het aangepaste NTP op 29 december 2006 in casu een nieuwe termijn van drie maanden in de zin van artikel 9, lid 3, van richtlijn 2003/87 had doen ingaan en het heeft in punt 59 van het bestreden arrest het volgende overwogen:

    „Aangezien de termijn van drie maanden in de zin van artikel 9, lid 3, van richtlijn 2003/87 op 29 maart 2007 verstreek, kwam het verzoek om inlichtingen, dat de Commissie op 30 maart 2007 aan de Republiek Letland verstuurde, te laat. Bijgevolg hoeft niet meer te worden onderzocht of een dergelijk verzoek, zo het niet te laat zou zijn gekomen, de termijn had kunnen stuiten of schorsen en evenmin of een dergelijke stuiting of schorsing kon plaatsvinden niettegenstaande het feit dat de brief in het Engels en niet in het Lets was opgesteld.”

    21

    Het Gerecht heeft in punt 61 van het bestreden arrest vastgesteld dat „het NTP na afloop van de onderzoeksprocedure krachtens artikel 9, lid 3, van richtlijn 2003/87 en gelet op de bijzonderheden van deze procedure, definitief [wordt] en er vanaf dan een vermoeden van rechtmatigheid op [rust], indien de Commissie geen besluit heeft genomen binnen de drie maanden”. In punt 62 van dat arrest is het dan tot de slotsom gekomen dat „het [litigieuze] besluit [moet] [worden] nietig verklaard wegens schending van artikel 9, lid 3, van richtlijn 2003/87, zonder dat uitspraak hoeft te worden gedaan over de ontvankelijkheid en de gegrondheid van de andere door de Republiek Letland aangevoerde middelen”.

    Conclusies van partijen in hogere voorziening

    22

    De Commissie verzoekt het Hof het bestreden arrest te vernietigen en de Republiek Letland te verwijzen in de kosten.

    23

    De Republiek Letland verzoekt het Hof de hogere voorziening af te wijzen.

    24

    Bij beschikking van de president van het Hof van 29 september 2011 is de Tsjechische Republiek toegelaten tot interventie aan de zijde van de Republiek Letland.

    Hogere voorziening

    25

    Ter onderbouwing van haar hogere voorziening voert de Commissie één middel aan, waarmee zij het Gerecht verwijt dat het blijk heeft gegeven van een onjuiste rechtsopvatting bij de uitlegging van artikel 9, lid 3, van richtlijn 2003/87.

    Argumenten van partijen

    26

    Volgens de Commissie berust de redenering van het Gerecht op een onjuiste uitlegging van artikel 9, lid 3, van richtlijn 2003/87 in de reeds aangehaalde beschikking EnBW Energie Baden-Württemberg/Commissie. In deze beschikking heeft het Gerecht, aldus de Commissie, bij zijn onderzoek de eerste en de tweede volzin van artikel 9, lid 3, van richtlijn 2003/87 verward, waardoor het de tweede volzin in feite volledig heeft uitgehold.

    27

    Volgens de Commissie heeft het Gerecht ten onrechte geoordeeld dat de overlegging van de in voormelde tweede volzin bedoelde wijzigingen slechts een onderdeel is van de oorspronkelijke procedure tot toetsing van het meegedeelde NTP, die niet noodzakelijkerwijs hoeft te worden afgesloten met een formeel besluit, met name wanneer de lidstaat in de loop van deze procedure alle gevraagde wijzigingen aanbrengt. Het Gerecht heeft aldus ook geoordeeld dat wanneer de lidstaat geen wijzigingen aan het NTP aanbrengt, de Commissie vóór het verstrijken van de termijn van drie maanden een weigeringsbesluit kan vaststellen.

    28

    De benadering van het Gerecht, die erin bestaat meegedeelde wijzigingen te onderzoeken als betrof het de mededeling van een nieuw NTP en de in artikel 9, lid 3, van richtlijn 2003/87 neergelegde termijn van drie maanden dan ook opnieuw toe te passen, is volgens de Commissie onjuist. Deze benadering is haars inziens immers in strijd met de aanhef van artikel 9, lid 3, van deze richtlijn, volgens welke de termijn ingaat op de dag van de mededeling van het in lid 1 van dit artikel vermelde NTP, met andere woorden op de dag van de oorspronkelijke mededeling door de lidstaat, en dat deze aanhef geen betrekking heeft op de toetsing van de in artikel 9, lid 3, tweede volzin, van richtlijn 2003/87 bedoelde wijzigingen.

    29

    Bovendien is de Commissie van mening dat de uitlegging die het Gerecht aan artikel 9, lid 3, van richtlijn 2003/87 heeft gegeven, anders dan het heeft geoordeeld, niet met een teleologische uitlegging van voormeld lid 3 strookt. Integendeel, door de in artikel 9, lid 3, tweede volzin, van deze richtlijn vastgestelde procedure uit te sluiten en de inleiding van een nieuwe procedure uit hoofde van artikel 9, lid 3, eerste volzin, te vereisen wanneer de Commissie het NTP geheel of gedeeltelijk verwerpt, doet het Gerecht afbreuk aan de bescherming van het gewettigd vertrouwen en kan het de uitvoering van het NTP belemmeren.

    30

    Ten slotte stelt de Commissie dat artikel 9, lid 3, van richtlijn 2003/87 – en met name de tweede volzin van lid 3 – aldus moet worden uitgelegd dat deze fase van de procedure niet het gehele plan als zodanig betreft, maar uitsluitend de wijzigingen van het NTP. Indien de benadering van het Gerecht moest worden gevolgd, zou het NTP volgens de Commissie in zijn geheel opnieuw moeten worden beoordeeld, met het gevaar dat deze nieuwe beoordeling een volstrekt verschillend resultaat oplevert. Indien dergelijke herhaaldelijk verrichte beoordelingen telkens op een weigering door de Commissie uitlopen, kan dat proces daarenboven eindeloos worden gerekt.

    31

    De Commissie concludeert dat zo de wetgever haar heeft opgedragen de wijzigingen aan het NTP te aanvaarden – en haar niet enkel heeft toegestaan om zich eenvoudigweg ertegen te verzetten – hij dit heeft gedaan omdat hij met richtlijn 2003/87 een vaststaand en voorzienbaar kader beoogde tot stand te brengen dat het de marktdeelnemers mogelijk maakt hun uitstoot onder duurzame omstandigheden te programmeren. Dat NTP roept wettelijke rechten en legitieme verwachtingen in het leven, zodat iedere wijziging van een dergelijk plan niet op een niet-optreden, maar op een werkelijke en transparante regelgevingshandeling van de Europese Unie dient te berusten.

    32

    De Republiek Letland benadrukt om te beginnen dat de procedure voor de coördinatie van het NTP overeenkomstig het doel van artikel 9, lid 3, van richtlijn 2003/87 doeltreffend en snel moet kunnen verzekeren dat dit plan wordt vastgesteld, wat noodzakelijk is om het in artikel 1 van deze richtlijn gestelde doel te bereiken, namelijk „de emissies van broeikasgassen op een kosteneffectieve en economisch efficiënte wijze [...] verminderen”.

    33

    De Republiek Letland betwist de door de Commissie voorgestelde uitlegging en is van mening dat een dergelijke uitlegging niet strookt met de doelstellingen die door richtlijn 2003/87 worden nagestreefd. Volgens de Republiek Letland impliceert de door de Commissie voorgestelde uitlegging dat de goedkeuring van de wijzigingen aan het NTP uitsluitend van de discretionaire bevoegdheid van de Commissie afhangt, en dan bovendien zonder beperking in de tijd. Indien steeds een formeel besluit volgens artikel 9, lid 3, van richtlijn 2003/87 zou moeten worden vastgesteld om de wijzigingen aan het NTP te aanvaarden, zou de procedure voor aanvaarding van het gehele NTP ingewikkelder en meer geformaliseerd worden. Bovendien zouden de lidstaten er in dat geval niet op kunnen rekenen dat de Commissie bezwaar maakt binnen een bepaalde termijn. Bijgevolg zouden de beginselen van rechtszekerheid en voorzienbaarheid niet gewaarborgd zijn.

    34

    Indien de uitlegging van de Commissie wordt gevolgd en de tweede volzin van artikel 9, lid 3, van richtlijn 2003/87 afzonderlijk wordt beoordeeld, ontstaat er volgens de Republiek Letland een situatie waarin de Commissie in de procedure tot goedkeuring van de wijzigingen een ruimere bevoegdheid wordt verleend dan die waarover zij in de procedure ter aanvaarding of verwerping van het oorspronkelijk overgelegde NTP beschikt. De door de Commissie voorgestelde uitlegging leidt tot een situatie waarin de goedkeuring van de wijzigingen aan het NTP, anders dan de oorspronkelijke goedkeuring ervan, niet aan een tijdscriterium onderworpen is, terwijl die procedure echter wel nog aan een materieel criterium onderworpen is. Een dergelijke uitlegging kan niet worden geacht in overeenstemming te zijn met artikel 9, lid 3, van richtlijn 2003/87, noch met de doelstellingen van de regeling voor handel in emissierechten in het algemeen.

    35

    Volgens deze lidstaat heeft de wetgever van de Unie een zeer ruime discretionaire bevoegdheid aan de Commissie toegekend door haar de bevoegdheid te verlenen om niet alleen bezwaar te maken tegen het oorspronkelijk overgelegde NTP, maar ook te onderzoeken of rekening is gehouden met haar opmerkingen. Bovendien heeft de wetgever de Commissie het recht verleend om een negatief besluit te nemen wanneer de aangebrachte wijzigingen volgens haar niet aanvaardbaar zijn. Volgens deze lidstaat kan redelijkerwijs worden gesteld dat dit recht, zoals in de procedure tot toetsing van het oorspronkelijke NTP, zowel temporeel als inhoudelijk beperkt is.

    36

    In die context wijst de Republiek Letland erop dat het evenredigheidsbeginsel, dat een van de algemene beginselen van het recht van de Unie is, onder meer vereist dat de handelingen van de instellingen van de Unie niet verder gaan dan geschikt en nodig is voor de verwezenlijking van de legitieme doelstellingen die met de betrokken regeling worden nagestreefd. Ook al staat het recht van de Commissie om de wijzigingen te beoordelen, niet ter discussie, dit recht kan volgens de Republiek Letland in dat geval niet als absoluut en onbeperkt worden aangemerkt. De uitlegging van artikel 9, lid 3, van richtlijn 2003/87 die in de punten 6 tot en met 9 van de door de Commissie ingestelde hogere voorziening wordt bepleit, leidt tot een voor de lidstaat onevenredig resultaat dat in strijd is met de legitieme verwachtingen en de rechtszekerheid.

    37

    Volgens de Republiek Letland moet de systematische uitlegging van de tweede volzin van artikel 9, lid 3, gelet op de eerste volzin van deze bepaling op grond waarvan de Commissie het plan zowel expliciet als impliciet – dat wil zeggen zonder een formeel besluit vast te stellen – kan aanvaarden, als slotsom opleveren dat de wijzigingen moeten worden onderworpen aan een goedkeuringsprocedure die even omvattend is als die welke voor het oorspronkelijk overgelegde NTP geldt. Deze conclusie vloeit tevens impliciet voort uit artikel 9, lid 3, derde volzin, van deze richtlijn, dat voorziet in een motiveringsverplichting wanneer de Commissie die wijzigingen verwerpt, maar niet wanneer zij deze goedkeurt. De Commissie kan haar voornemen gedurende een termijn van drie maanden ook stilzwijgend uiten.

    38

    Volgens de Republiek Letland volgt uit de systematische en teleologische uitlegging dat de in artikel 9, lid 3, van richtlijn 2003/87 neergelegde termijn van drie maanden niet alleen van toepassing is op het meegedeelde NTP, maar ook op de aan dit plan aangebrachte wijzigingen.

    39

    Deze lidstaat stelt dat een doeltreffende en snelle procedure voor de mededeling van het NTP noodzakelijk is, gelet op het feit dat de daaropvolgende maatregelen volgens artikel 11 van richtlijn 2003/87 pas kunnen worden vastgesteld na goedkeuring van het NTP of de wijzigingen. A contrario, indien de Commissie, zoals zij betoogt, voor de toetsing van de wijzigingen niet aan een bepaalde termijn zou zijn gebonden, zou dat doeltreffende en snelle resultaat – „met een zo gering mogelijke teruggang van de economische ontwikkeling” – dan ook niet kunnen worden bereikt. Door die onvoorzienbaarheid van de termijn (en van de aanvang ervan) zouden noch de marktdeelnemers, noch de lidstaten, noch de andere spelers op de interne markt van de Unie enige rechtszekerheid hebben en zou hun evenmin bescherming van het gewettigd vertrouwen worden geboden.

    40

    De Republiek Letland voegt hieraan toe dat de bij artikel 9, lid 3, van richtlijn 2003/87 voor de toetsing van het oorspronkelijke plan gestelde termijn als dwingend moet worden aangemerkt. Hoewel de termijn van drie maanden volgens deze richtlijn niet uitdrukkelijk van toepassing is op de toetsing van de wijzigingen, zou die termijn zinloos zijn indien de Commissie aanvankelijk aan een bepaalde termijn zou gebonden zijn, terwijl een dergelijke beperking niet zou gelden wanneer zij de wijzigingen toetst. Aldus zou de coördinatieprocedure inboeten aan transparantie, voorzienbaarheid en doeltreffendheid. Ook al kan de termijn van drie maanden niet in alle gevallen rechtstreeks op de wijzigingen worden toegepast, een langere termijn kan dus niet als een „redelijke termijn” worden beschouwd.

    41

    De Tsjechische Republiek schaart zich in haar interventie achter het door de Republiek Letland ontwikkelde betoog waarmee wordt aangevoerd dat de door het Gerecht in het bestreden arrest verrichte uitlegging gefundeerd is.

    42

    Deze lidstaat stelt dat uit de artikelen 9 tot en met 11 van richtlijn 2003/87 volgt dat de handelsperiode wordt voorafgegaan door verschillende voorbereidende fasen, waarvoor deze richtlijn een precies tijdschema vastlegt. Volgens de Tsjechische Republiek toont onderzoek van het in voormelde richtlijn vervatte tijdschema aan dat de wetgever van de Unie een bindende termijn van zes maanden heeft vastgesteld waarbinnen de „aanvaarding” van een door een lidstaat meegedeeld NTP moet plaatsvinden.

    43

    Aangezien de Commissie binnen die zes maanden over een termijn van drie maanden beschikt om het oorspronkelijk meegedeeld NTP te verwerpen, is het volgens deze lidstaat duidelijk dat er binnen dat tijdvak slechts drie maanden resteren om de wijzigingen te aanvaarden die de lidstaat ingevolge een dergelijke verwerping door de Commissie heeft voorgesteld.

    44

    Voor zover de Commissie in haar hogere voorziening naar een „redelijke termijn” verwijst, lijdt het volgens de Tsjechische Republiek geen twijfel dat een dergelijke redelijke termijn, gelet op het voormelde bindende tijdschema, niet langer kan zijn dan drie maanden en zelfs korter kan zijn daar de lidstaat ingevolge het besluit tot verwerping ook enige tijd nodig heeft om de aan te brengen wijzigingen voor te bereiden, met dien verstande dat hij steeds het loyaliteitsbeginsel dient te eerbiedigen.

    Beoordeling door het Hof

    45

    De in de onderhavige hogere voorziening aan de orde gestelde vraag betreft de uitlegging van artikel 9, lid 3, van richtlijn 2003/87. Dit lid 3 bevat drie regels. Op grond van artikel 9, lid 3, eerste zin, van richtlijn 2003/87 kan de Commissie binnen drie maanden nadat een lidstaat een NTP heeft meegedeeld, dit plan of een deel ervan verwerpen als het niet met de in bijlage III genoemde criteria of met artikel 10 van deze richtlijn verenigbaar is. Volgens de tweede volzin van deze bepaling neemt de lidstaat pas een besluit krachtens artikel 11, lid 1 of lid 2, van voormelde richtlijn wanneer de voorgestelde wijzigingen door de Commissie zijn aanvaard.

    46

    In de eerste plaats moet worden benadrukt dat een door een lidstaat aan de Commissie meegedeeld NTP na afloop van de procedure van artikel 9 van richtlijn 2003/87 wordt vermoed wettig te zijn, aangezien het na het verstrijken van de in lid 3 van dit artikel neergelegde termijn van drie maanden als definitief wordt beschouwd indien de Commissie geen bezwaar heeft gemaakt, zodat de betrokken lidstaat het NTP kan vaststellen.

    47

    In de tweede plaats zij eraan herinnerd dat, zoals het Gerecht in punt 46 van het bestreden arrest terecht heeft benadrukt, de in artikel 9, lid 3, van richtlijn 2003/87 vastgestelde bevoegdheid van de Commissie om NTP’s te toetsen en te verwerpen streng is afgebakend, aangezien een dergelijke bevoegdheid zowel inhoudelijk als in de tijd is begrensd. Deze bevoegdheid is enerzijds beperkt tot de toetsing door de Commissie van de verenigbaarheid van het NTP met de criteria van bijlage III bij richtlijn 2003/87 en met artikel 10 van deze richtlijn, en anderzijds moet zij worden uitgeoefend binnen drie maanden na de mededeling van het NTP door de lidstaat.

    48

    Vastgesteld moet evenwel worden dat artikel 9, lid 3, van richtlijn 2003/87 in geen enkele beperking voorziet wat de wijzigingen betreft die aan een NTP kunnen worden aangebracht, afgezien van het feit dat zij moeten worden aanvaard. De wijzigingen aan een NTP kunnen dus op verzoek van de Commissie dan wel op initiatief van de lidstaat zelf worden aangebracht.

    49

    In die context bestrijdt de Commissie de uitlegging van artikel 9, lid 3, van richtlijn 2003/87, zoals deze uit het bestreden arrest blijkt, en in het bijzonder de stelling dat wanneer zij zich niet binnen een termijn van drie maanden verzet tegen een NTP dat op haar verzoek is gewijzigd nadat zij de eerste versie ervan had verworpen, het gewijzigde NTP als definitief wordt beschouwd en het kan worden vastgesteld door de lidstaat die het heeft meegedeeld.

    50

    De Commissie stelt met name dat de tweede volzin van voormeld artikel 9, lid 3, niet alleen van toepassing is op een NTP waaraan de lidstaat op eigen initiatief wijzigingen aanbrengt nadat het door de Commissie is aanvaard, maar ook op iedere latere wijziging van een NTP dat wordt gewijzigd nadat de eerste versie ervan is verworpen, zodat het NTP enkel kan worden vastgesteld nadat de Commissie zich eerst positief over de verenigbaarheid ervan heeft uitgesproken.

    51

    Deze uitlegging kan niet worden aanvaard.

    52

    Om te beginnen is de Commissie immers gebonden aan een termijn van drie maanden waarbinnen zij een meegedeeld NTP kan verwerpen. Dat deze termijn noodzakelijk is, volgt uit het tijdschema dat in de artikelen 9, lid 1, en 11, lid 2, van richtlijn 2003/87 is vastgesteld. Volgens dit tijdschema moeten de plannen ten minste 18 maanden voor de aanvang van de betrokken periode aan de Commissie worden meegedeeld en uiterlijk 12 maanden voor de aanvang van deze periode worden uitgevoerd, via een toewijzing van emissierechten. Wanneer een gewijzigd NTP wordt meegedeeld nadat de Commissie de oorspronkelijke versie ervan heeft verworpen, is het des te meer gerechtvaardigd dat deze termijn in acht moet worden genomen, aangezien er tot de uitvoering van het plan duidelijk minder tijd resteert dan bij de eerste mededeling van het NTP.

    53

    De Commissie kan dienaangaande niet betogen dat de in het bestreden arrest aan artikel 9, lid 3, van richtlijn 2003/87 gegeven uitlegging in bepaalde omstandigheden ertoe kan leiden dat een lidstaat de procedure tot toetsing van een NTP kan laten aanslepen, aangezien de lidstaten er hoe dan ook belang bij hebben dat de NTP’s worden vastgesteld binnen de termijnen die in de in het vorige punt van het onderhavige arrest aangehaalde bepalingen zijn vastgelegd.

    54

    Bovendien blijkt zowel uit artikel 9, lid 3, van richtlijn 2003/87 als uit de voorbereidende werkzaamheden van deze richtlijn dat aan de Commissie niet de substitutie- of uniformiseringsbevoegdheid is verleend om zelf een maximale hoeveelheid toe te wijzen broeikasgasemissierechten te kunnen vaststellen, maar zij uitsluitend bevoegd is om te controleren of de nationale toewijzingsplannen in overeenstemming zijn met de criteria van bijlage III bij richtlijn 2003/87 (arresten van 29 maart 2012, Commissie/Polen, C‑504/09 P, punt 80, en Commissie/Estland, C‑505/09 P, punt 82). De Commissie is dus enkel bevoegd om deze conformiteit na te gaan en het NTP te verwerpen indien het onverenigbaar is met die criteria en bepalingen.

    55

    Zo de wetgever van de Unie heeft geoordeeld dat een termijn van drie maanden voor de Commissie volstond om haar toetsingsbevoegdheid uit te oefenen en een meegedeeld NTP dat niet met die criteria strookt, te verwerpen, moet deze termijn in die context a fortiori als toereikend worden beschouwd voor de toetsing van de gewijzigde versie van dat NTP, aangezien de Commissie de gegevens betreffende de nationale industrietak waarop het NTP betrekking heeft dan reeds een eerste maal heeft kunnen onderzoeken.

    56

    Anders dan de Commissie beweert, ontneemt een dergelijke uitlegging de tweede volzin van voormeld artikel 9, lid 3, niet elke nuttige werking. Deze bepaling kan namelijk worden toegepast wanneer de Commissie een door de lidstaat meegedeeld NTP niet heeft verworpen en dit NTP dus door de lidstaat kan worden uitgevoerd, alsook wanneer de betrokken lidstaat eventuele wijzigingen die door de Commissie zijn goedgekeurd, in aanmerking kan nemen.

    57

    In de derde plaats zij eraan herinnerd dat een besluit tot verwerping volgens artikel 9, lid 3, derde volzin, van richtlijn 2003/87 door de Commissie moet worden gemotiveerd. Een dergelijke bepaling impliceert dus een daadwerkelijk optreden van de Commissie dat, gelet op de in punt 5 van de considerans van richtlijn 2003/87 vermelde doelstellingen van doeltreffendheid en efficiëntie, in iedere fase van de procedure tot toetsing van de overeenstemming van een NTP aan een bepaalde termijn gebonden moet zijn.

    58

    Het Gerecht heeft dus geen blijk gegeven van een onjuiste rechtsopvatting door vast te stellen dat de bevoegdheid van de Commissie om de gewijzigde versie van een NTP te verwerpen nadat zij een eerste besluit tot verwerping van de eerste versie van het NTP heeft vastgesteld, aan de termijn van drie maanden van artikel 9, lid 3, eerste volzin, van richtlijn 2003/87 moet worden onderworpen.

    59

    Bijgevolg moet het enige middel van de Commissie worden verworpen. Derhalve dient de hogere voorziening eveneens te worden afgewezen.

    Kosten

    60

    Ingevolge artikel 184, lid 2, van het Reglement voor de procesvoering van het Hof beslist het Hof over de kosten wanneer de hogere voorziening ongegrond is.

    61

    Volgens artikel 138, lid 1, van het Reglement voor de procesvoering, dat krachtens artikel 184, lid 1, daarvan van toepassing is op de procedure in hogere voorziening, wordt de in het ongelijk gestelde partij verwezen in de kosten, voor zover dit is gevorderd. Aangezien de Republiek Letland niet heeft verzocht om de Commissie te verwijzen in de kosten, zullen de Commissie en de Republiek Letland elk hun eigen kosten dragen.

    62

    Volgens artikel 140, lid 1, van voormeld Reglement dragen de lidstaten en de instellingen die in het geding hebben geïntervenieerd, hun eigen kosten. De Tsjechische Republiek, die in de onderhavige procedure heeft geïntervenieerd, draagt dus haar eigen kosten.

     

    Het Hof (Eerste kamer) verklaart:

     

    1)

    De hogere voorziening wordt afgewezen.

     

    2)

    De Europese Commissie, de Republiek Letland en de Tsjechische Republiek dragen hun eigen kosten.

     

    ondertekeningen


    ( *1 ) Procestaal: Lets.

    Top