Choose the experimental features you want to try

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document 62011CA0019

    Zaak C-19/11: Arrest van het Hof (Tweede kamer) van 28 juni 2012 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Bundesgerichtshof — Duitsland) — Markus Geltl/Daimler AG (Richtlijnen 2003/6/EG en 2003/124/EG — Voorwetenschap — Begrip „informatie die concreet is” — Tussenstappen van in tijd gespreid proces — Vermelding van situatie die bestaat of waarvan redelijkerwijze mag worden aangenomen dat zij zal ontstaan, of van gebeurtenis die heeft plaatsgevonden of waarvan redelijkerwijze mag worden aangenomen dat zij zal plaatsvinden — Uitlegging van bewoordingen „waarvan redelijkerwijze mag worden aangenomen” — Openbaarmaking van informatie over wisseling van bestuurder van vennootschap)

    PB C 258 van 25.8.2012, p. 5–6 (BG, ES, CS, DA, DE, ET, EL, EN, FR, IT, LV, LT, HU, MT, NL, PL, PT, RO, SK, SL, FI, SV)

    25.8.2012   

    NL

    Publicatieblad van de Europese Unie

    C 258/5


    Arrest van het Hof (Tweede kamer) van 28 juni 2012 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Bundesgerichtshof — Duitsland) — Markus Geltl/Daimler AG

    (Zaak C-19/11) (1)

    (Richtlijnen 2003/6/EG en 2003/124/EG - Voorwetenschap - Begrip „informatie die concreet is” - Tussenstappen van in tijd gespreid proces - Vermelding van situatie die bestaat of waarvan redelijkerwijze mag worden aangenomen dat zij zal ontstaan, of van gebeurtenis die heeft plaatsgevonden of waarvan redelijkerwijze mag worden aangenomen dat zij zal plaatsvinden - Uitlegging van bewoordingen „waarvan redelijkerwijze mag worden aangenomen” - Openbaarmaking van informatie over wisseling van bestuurder van vennootschap)

    2012/C 258/08

    Procestaal: Duits

    Verwijzende rechter

    Bundesgerichtshof

    Partijen in het hoofdgeding

    Verzoekende partij: Markus Geltl

    Verwerende partij: Daimler AG

    in tegenwoordigheid van: Lothar Meier e.a.

    Voorwerp

    Verzoek om een prejudiciële beslissing — Bundesgerichtshof — Uitlegging van artikel 1, lid 1, van richtlijn 2003/6/EG van het Europees Parlement en de Raad van 28 januari 2003 betreffende handel met voorwetenschap en marktmanipulatie (PB L 96, blz. 16) en van artikel 1, lid 1, van richtlijn 2003/124/EG van de Commissie van 22 december 2003 tot uitvoering van richtlijn 2003/6/EG (PB L 339, blz. 70) — Uitlegging van het begrip „voorwetenschap” — Uittreding van de voorzitter van de raad van bestuur van een naamloze vennootschap — Al dan niet in aanmerking nemen van de verschillende raadplegingen en stappen die met het oog op de beoordeling van de precieze aard van deze informatie aan de betrokken gebeurtenis zijn voorafgegaan

    Dictum

    1)

    Artikel 1, punt 1, van richtlijn 2003/6/EG van het Europees Parlement en de Raad van 28 januari 2003 betreffende handel met voorwetenschap en marktmanipulatie (marktmisbruik) en artikel 1, lid 1, van richtlijn 2003/124/EG van de Commissie van 22 december 2003 tot uitvoering van richtlijn 2003/6 wat de definitie en openbaarmaking van voorwetenschap en de definitie van marktmanipulatie betreft, moeten aldus worden uitgelegd dat in het geval van een in de tijd gespreid proces dat erop is gericht een bepaalde situatie of gebeurtenis te doen plaatsvinden, niet alleen deze situatie of gebeurtenis maar ook tussenstappen van dit proces die verband houden met de verwezenlijking van deze situatie of gebeurtenis, concrete informatie in de zin van deze bepalingen kunnen zijn.

    2)

    Artikel 1, lid 1, van richtlijn 2003/124 moet aldus worden uitgelegd dat het begrip „situatie […] waarvan redelijkerwijze mag worden aangenomen dat zij zal ontstaan, dan wel […] een gebeurtenis […] waarvan redelijkerwijze mag worden aangenomen dat zij zal plaatsvinden” betrekking heeft op een toekomstige situatie of gebeurtenis waarvan het op basis van een globale beoordeling van de reeds beschikbare gegevens reëel is te veronderstellen dat zij zal ontstaan of plaatsvinden. Dit begrip moet echter niet aldus worden uitgelegd dat rekening moet worden gehouden met de omvang van de invloed van deze situatie of gebeurtenis op de koers van de betrokken financiële instrumenten.


    (1)  PB C 113 van 9.4.2011.


    Top