EUR-Lex Access to European Union law

Back to EUR-Lex homepage

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document 62010CN0081

Zaak C-81/10 P: Hogere voorziening ingesteld op 12 februari 2010 door France Télécom SA tegen het arrest van het Gerecht van eerste aanleg (Derde kamer) van 30 november 2009 in de gevoegde zaken T-427/04 en T-17/05, Franse Republiek en France Télékom/Commissie

PB C 148 van 5.6.2010, p. 12–13 (BG, ES, CS, DA, DE, ET, EL, EN, FR, IT, LV, LT, HU, MT, NL, PL, PT, RO, SK, SL, FI, SV)

5.6.2010   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 148/12


Hogere voorziening ingesteld op 12 februari 2010 door France Télécom SA tegen het arrest van het Gerecht van eerste aanleg (Derde kamer) van 30 november 2009 in de gevoegde zaken T-427/04 en T-17/05, Franse Republiek en France Télékom/Commissie

(Zaak C-81/10 P)

2010/C 148/19

Procestaal: Frans

Partijen

Rekwirante: France Télécom SA (vertegenwoordigers: S. Hautbourg, L. Olza Moreno, L. Godfroid en M. van der Woude, advocaten)

Andere partijen in de procedure: Europese Commissie, Franse Republiek

Conclusies

vernietiging van het bestreden arrest;

afdoening van de zaak ten gronde overeenkomstig artikel 61 van het Statuut van het Hof en toewijzing van het door France Télécom in eerste aanleg gevorderde;

subsidiair verwijzing van de zaak naar het Gerecht, en

verwijzing van de Commissie in alle kosten.

Middelen en voornaamste argumenten

Voor haar hogere voorziening voert rekwirante vijf middelen aan:

 

Met haar eerste middel stelt France Télécom schending van het begrip staatssteun door het Gerecht, daar het deze kwalificatie in casu heeft aanvaard terwijl het elders aanvaardt dat het (al dan niet) bestaan van een eventueel voordeel, in het onderhavige geval niet afhing van de eigen kenmerken van de in geding zijnde regeling, maar van buiten de regeling zelf gelegen factoren waarvan de gevolgen eerst ex post konden worden vastgesteld. Aldus heeft het Gerecht volgens rekwirante voorbijgezien aan het karakter van het in de artikelen 107 VWEU en 108 VWEU neergelegde systeem van toezicht vooraf op staatssteunmaatregelen, een systeem ex ante dat berust op een objectieve analyse van de kenmerken van de regelingen op basis van voorafgaande aanmelding door de nationale autoriteiten.

 

Met haar tweede middel stelt rekwirante dat het Gerecht het begrip voordeel onjuist heeft toegepast doordat het geen algehele analyse heeft willen uitvoeren van alle bepalingen van de afwijkende belastingregeling. Deze regeling, ingevoerd bij wet nr. 90-568, voorzag namelijk in twee specifieke vormen van belastingheffing, te weten een „forfaitaire heffing” in de jaren 1991 tot en met 1993, die had geleid tot een te hoge belasting van rekwirante in verhouding tot het gemene recht, en de normale heffing, in de periode 1994-2002, die voor haar een gunstig fiscaal effect had gehad. Door de effecten van de gehele afwijkende belastingregeling niet voor beide betrokken perioden te willen afzetten tegen de normale regeling, heeft het Gerecht op meerdere punten onrechtmatig gehandeld.

 

Met haar derde middel stelt rekwirante schending van het vertrouwensbeginsel doordat het Gerecht niet heeft willen verklaren dat het stilzwijgen van de Commissie in haar beschikking van 8 februari 2005 betreffende La Poste, inzake de ingevoerde belastingregeling, bij rekwirante het vertrouwen heeft kunnen wekken dat de in geding zijnde maatregelen in overeenstemming waren met de regels op het gebied van staatssteun. Voorts heeft het Gerecht geen rekening gehouden met bepaalde aan het onderhavige geval eigen uitzonderlijke omstandigheden, die de toepassing van het vertrouwensbeginsel rechtvaardigden.

 

Met haar vierde middel stelt France Télécom dat het arrest onvoldoende is gemotiveerd, doordat het Gerecht zijn eigen motivering in de plaats heeft gesteld voor die van de Commissie in antwoord op haar argumenten betreffende schending van het beginsel van verjaring van de steunregeling. Zo had de verjaringstermijn van tien jaar van artikel 15, lid 1, van verordening (EG) nr. 659/1999 (1) volgens rekwirante moeten worden berekend vanaf 2 juli 1990, de datum waarop bij wet nr. 90-568 de in geding zijnde belastingregeling is ingevoerd, en niet vanaf de dag waarop de steun daadwerkelijk aan rekwirante is toegekend.

 

Met haar vijfde en laatste middel stelt rekwirante ten slotte dat het Gerecht blijk heeft gegeven van een onjuiste rechtsopvatting door te oordelen dat de Commissie zonder in strijd te handelen met het rechtszekerheidsbeginsel de steun kon berekenen op basis van een „marge” en terugvordering daarvan kon gelasten, terwijl het onmogelijk was, het reële voordeel dat rekwirante eventueel had genoten, te berekenen. Bovendien is het Gerecht niet op al haar argumenten betreffende schending van het rechtszekerheidsbeginsel ingegaan.


(1)  Verordening (EG) nr. 659/1999 van de Raad van 22 maart 1999 tot vaststelling van nadere bepalingen voor de toepassing van artikel 93 van het EG-Verdrag (PB, L 83, blz. 1).


Top