Choose the experimental features you want to try

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document 62010CJ0543

Arrest van het Hof (Eerste kamer) van 7 februari 2013.
Refcomp SpA tegen Axa Corporate Solutions Assurance SA e.a.
Verzoek van de Cour de cassation (Frankrijk) om een prejudiciële beslissing.
Justitiële samenwerking in burgerlijke zaken – Rechterlijke bevoegdheid in burgerlijke en handelszaken – Verordening (EG) nr. 44/2001 – Uitlegging van artikel 23 − Forumkeuzebeding in overeenkomst tussen fabrikant en eerste verkrijger van zaak – Overeenkomst die onderdeel is van keten van overeenkomsten tot eigendomsoverdracht – Mogelijkheid om beding tegen te werpen aan latere verkrijger van zaak.
Zaak C‑543/10.

Court reports – general

ECLI identifier: ECLI:EU:C:2013:62

ARREST VAN HET HOF (Eerste kamer)

7 februari 2013 ( *1 )

„Justitiële samenwerking in burgerlijke zaken — Rechterlijke bevoegdheid in burgerlijke en handelszaken — Verordening (EG) nr. 44/2001 — Uitlegging van artikel 23 — Forumkeuzebeding in overeenkomst tussen fabrikant en oorspronkelijke verkrijger van een zaak — Overeenkomst in keten van overeenkomsten tot eigendomsoverdracht — Tegenwerpbaarheid van beding aan latere verkrijger van zaak”

In zaak C-543/10,

betreffende een verzoek om een prejudiciële beslissing krachtens artikel 267 VWEU, ingediend door de Cour de cassation (Frankrijk) bij beslissing van 17 november 2010, ingekomen bij het Hof op 22 november 2010, in de procedure

Refcomp SpA

tegen

Axa Corporate Solutions Assurance SA,

Axa France IARD,

Emerson Network,

Climaveneta SpA,

wijst HET HOF (Eerste kamer),

samengesteld als volgt: A. Tizzano, kamerpresident, M. Ilešič, E. Levits, M. Safjan en M. Berger (rapporteur), rechters,

advocaat-generaal: N. Jääskinen,

griffier: R. Şereş, administrateur,

gezien de stukken en na de terechtzitting op 3 mei 2012,

gelet op de opmerkingen van:

Refcomp SpA, vertegenwoordigd door P. Pedone en A. Musella, avocats,

Axa Corporate Solutions Assurance SA, vertegenwoordigd door B. Soltner, avocat,

Emerson Network, vertegenwoordigd door A. Bénabent, avocat,

de Franse regering, vertegenwoordigd door G. de Bergues, B. Beaupère-Manokha en N. Rouam als gemachtigden,

de Duitse regering, vertegenwoordigd door T. Henze en F. Wannek als gemachtigden,

de Spaanse regering, vertegenwoordigd door S. Centeno Huerta als gemachtigde,

de Europese Commissie, vertegenwoordigd door A.-M. Rouchaud-Joët als gemachtigde,

gehoord de conclusie van de advocaat-generaal ter terechtzitting van 18 oktober 2012,

het navolgende

Arrest

1

Het verzoek om een prejudiciële beslissing heeft betrekking op de uitlegging van artikel 23 van verordening (EG) nr. 44/2001 van de Raad van 22 december 2000 betreffende de rechterlijke bevoegdheid, de erkenning en de tenuitvoerlegging van beslissingen in burgerlijke en handelszaken (PB 2001, L 12, blz. 1; hierna: „verordening”).

2

Dit verzoek is ingediend in het kader van een geding tussen Refcomp SpA (hierna: „Refcomp”) enerzijds en Axa Corporate Solutions Assurance SA (hierna: „Axa Corporate”), Axa France IARD, Emerson Network (hierna: „Emerson”) en Climaveneta SpA (hierna: „Climaveneta”) anderzijds, waarin voor de Franse rechters werd gevorderd vast te stellen dat verzoekster in het hoofdgeding, als fabrikant, aansprakelijk is. Zijzelf beroept zich echter op een forumkeuzebeding ten gunste van de Italiaanse rechters.

Toepasselijke bepalingen

3

Zoals naar voren komt uit punt 2 van de considerans van de verordening streeft deze naar „eenvormigheid van de regels inzake jurisdictiegeschillen in burgerlijke en handelszaken”.

4

Punt 11 van de considerans van deze verordening overweegt onder meer: „De bevoegdheidsregels moeten in hoge mate voorspelbaar zijn, waarbij als beginsel geldt dat de bevoegdheid in het algemeen gegrond wordt op de woonplaats van de verweerder; de bevoegdheid moet altijd op die grond kunnen worden gevestigd, behalve in een gering aantal duidelijk omschreven gevallen waarin het voorwerp van het geschil of de autonomie van de partijen een ander aanknopingspunt wettigt.”

5

Artikel 5, punt 1, van de verordening, dat is opgenomen in afdeling 2, „Bijzondere bevoegdheid”, van hoofdstuk II over de bevoegdheid, bevat een bijzondere bevoegheidsregel die bepaalt dat een persoon die woonplaats heeft op het grondgebied van een lidstaat, ten aanzien van verbintenissen uit overeenkomst in een andere lidstaat kan worden opgeroepen voor het gerecht van de plaats waar de verbintenis die aan de eis ten grondslag ligt, is uitgevoerd of moet worden uitgevoerd.

6

Artikel 23, lid 1, van de verordening, dat is opgenomen in afdeling 7 van hoofdstuk II („Door partijen aangewezen bevoegd gerecht”), bepaalt:

„Wanneer de partijen van wie er ten minste één woonplaats heeft op het grondgebied van een lidstaat, een gerecht of de gerechten van een lidstaat hebben aangewezen voor de kennisneming van geschillen die naar aanleiding van een bepaalde rechtsbetrekking zijn ontstaan of zullen ontstaan, is dit gerecht of zijn de gerechten van die lidstaat bevoegd. Deze bevoegdheid is exclusief, tenzij de partijen anders zijn overeengekomen. Deze overeenkomst tot aanwijzing van een bevoegd gerecht wordt gesloten:

a)

hetzij bij een schriftelijke overeenkomst of bij een schriftelijk bevestigde mondelinge overeenkomst;

b)

hetzij in een vorm die wordt toegelaten door de handelwijzen die tussen de partijen gebruikelijk zijn geworden;

c)

hetzij, in de internationale handel, in een vorm die overeenstemt met een gewoonte waarvan de partijen op de hoogte zijn of hadden behoren te zijn en die in de internationale handel algemeen bekend is en door partijen bij dergelijke overeenkomsten in de betrokken handelsbranche doorgaans in acht wordt genomen.”

Hoofdgeding en prejudiciële vragen

7

Doumer SNC (hierna: „Doumer”), opdrachtgever, heeft renovatiewerkzaamheden laten uitvoeren aan een te Courbevoie (Frankrijk) gelegen onroerendgoedcomplex. Haar verzekeraar is de te Parijs (Frankrijk) gevestigde Axa Corporate.

8

Bij die werkzaamheden zijn luchtbehandelingseenheden geïnstalleerd, voorzien van compressoren vervaardigd door Refcomp, een in Italië gevestigde onderneming. De compressoren zijn gekocht en geassembleerd door Climaveneta, eveneens gevestigd in Italië, en vervolgens geleverd aan Doumer door de vennootschap Liebert, waarvan de rechten inmiddels zijn overgegaan op Emerson. Deze laatste is gevestigd in Frankrijk en is zelf verzekerd bij Axa France IARD, eveneens gevestigd in Frankrijk.

9

In het luchtbehandelingssysteem zijn storingen opgetreden. Een deskundigenonderzoek heeft uitgewezen dat deze te wijten waren aan een fabricagefout van de compressoren.

10

Axa Corporate, die is gesubrogeerd in de rechten van Doumer en deze schadeloos heeft gesteld, heeft fabrikant Refcomp, assemblagebedrijf Climaveneta en leverancier Emerson voor het Tribunal de grande instance de Paris gedaagd en hun hoofdelijke veroordeling tot vergoeding van de geleden schade gevorderd.

11

Refcomp heeft de bevoegdheid van het Tribunal de grande instance de Paris betwist met een beroep op een forumkeuzebeding ten gunste van de Italiaanse rechters in de algemene voorwaarden van haar overeenkomst met Climaveneta.

12

Bij beschikking van 26 januari 2007 heeft de rechter van instructie van het Tribunal de grande instance de Paris de door Refcomp opgeworpen exceptie van onbevoegdheid afgewezen.

13

Bij arrest van 19 december 2008 heeft de Cour d’appel de Paris de afwijzing van de door Refcomp opgeworpen exceptie van onbevoegdheid bevestigd. Zij heeft geoordeeld dat het tussen de fabrikant en de eerste koper overeengekomen forumkeuzebeding niet kan worden tegengeworpen aan de verzekeraar die in de rechten van de latere verkrijger is gesubrogeerd, enerzijds omdat de bijzondere bevoegdheidsregels voor verbintenissen uit overeenkomst in de verordening niet van toepassing zijn op een geschil tussen de latere verkrijger van een zaak en de fabrikant, aangezien een dergelijk geschil in de sfeer van de onrechtmatige daad ligt, en anderzijds omdat het betrokken beding was overeengekomen tussen de oorspronkelijke partijen en niet door de latere verkrijger was aanvaard.

14

Refcomp heeft bij de Cour de cassation beroep in cassatie ingesteld. De Cour de cassation heeft de behandeling van de zaak geschorst en het Hof de volgende prejudiciële vragen gesteld:

„1)

Heeft in het geval van een communautaire keten van overeenkomsten een forumkeuzebeding dat tussen de fabrikant van een zaak en een koper is overeengekomen in overeenstemming met artikel 23 van [de] verordening [...], werking tegenover de latere verkrijger van die zaak, en zo ja, onder welke voorwaarden?

2)

Heeft het forumkeuzebeding werking tegenover de latere verkrijger en diens gesubrogeerde verzekeraars, ook al is artikel 5, punt 1, van [de] verordening [...] niet van toepassing op de vordering van de latere verkrijger tegen de fabrikant, zoals het Hof in het arrest van 17 juni 1992, Handte [C-26/91, Jurispr. blz. I-3967] heeft beslist?”

Beantwoording van de prejudiciële vragen

Inleidende opmerkingen

15

In zijn vragen geeft de verwijzende rechter aan dat zij zijn gerezen in de context van een „communautaire keten van overeenkomsten”. Om de strekking van deze vragen af te bakenen en daarop dus een nuttig antwoord te kunnen geven, moet duidelijk zijn dat daarmee – afgaande op het dossier – wordt gedoeld op een reeks opeenvolgende overeenkomsten tot eigendomsoverdracht tussen marktpartijen die in verschillende lidstaten van de Europese Unie zijn gevestigd.

16

Zoals de advocaat-generaal in punt 22 van zijn conclusie heeft opgemerkt, blijkt uit de bij het Hof ingediende opmerkingen dat deze vragen verband houden met het bestaan van een regel van nationaal recht dat overeenkomsten weliswaar normaal gesproken relatieve werking hebben en dus slechts verbindend zijn voor de partijen die ze zijn aangegaan, maar dit beginsel uitzondering lijdt in geval van eigendomsoverdracht, waarbij behalve de eigendom ook alle accessoria op alle opvolgende verkrijgers van de verkochte zaak overgaan. Een van deze accessoria is het recht van de latere verkrijger van een zaak om niet alleen van degene die de zaak aan hem heeft verkocht, maar ook van elke eerdere verkoper van die zaak en van de fabrikant zelf vergoeding te vorderen van de schade die hij lijdt doordat deze niet aan de overeenkomst beantwoordt.

17

Wat betreft, in de eerste plaats, de vraag of artikel 23 van de verordening van toepassing is op de feiten van het hoofdgeding, volstaat het volgens lid 1 in beginsel dat één partij woonplaats heeft op het grondgebied van een lidstaat en dat het beding een gerecht van een lidstaat aanwijst, voorwaarden waaraan in de onderhavige zaak is voldaan. Overigens staat vast dat de rechtsbetrekking die in het hoofdgeding aan de orde is, internationaal is. Artikel 23 van de verordening is dus van toepassing op de feiten in deze zaak.

18

In de tweede plaats geldt de uitlegging die het Hof heeft gegeven van de bepalingen van het Verdrag van 27 september 1968 betreffende de rechterlijke bevoegdheid en de tenuitvoerlegging van beslissingen in burgerlijke en handelszaken (PB 1972, L 299, blz. 32), zoals gewijzigd bij de achtereenvolgende verdragen voor de toetreding van nieuwe lidstaten tot dat verdrag (hierna: „Executieverdrag”), voor zover de verordening in de betrekkingen tussen de lidstaten in de plaats is getreden van het Executieverdrag, ook voor de in de prejudiciële vragen bedoelde bepalingen van de verordening, wanneer de bepalingen van deze instrumenten als gelijkwaardig kunnen worden aangemerkt (zie onder meer arrest van 25 oktober 2012, Folien Fischer en Fofitec, C-133/11, punt 31).

19

Dat is het geval bij artikel 17, eerste alinea, van het Executieverdrag en artikel 23, lid 1, van de verordening, die vrijwel gelijk luiden.

20

Dat is ook het geval bij het begrip „verbintenissen uit overeenkomst” in de zin van artikel 5, punt 1, van de verordening, aangezien de wijzigingen van deze bepaling enkel betrekking hebben op de aanknopingsfactor voor de bevoegde rechter bij de koop en verkoop van goederen en de verstrekking van diensten, maar voor het overige de overeenkomstige bepaling van het Executieverdrag in wezen ongewijzigd is overgenomen (zie in die zin arrest van 23 april 2009, Falco Privatstiftung en Rabitsch, C-533/07, Jurispr. blz. I-3327, punten 48-57).

21

Wat de uitleggingsmethode betreft die bij deze twee bepalingen de voorkeur heeft, heeft het Hof in het geval van artikel 17, eerste alinea, van het Executieverdrag verklaard dat het begrip „overeenkomst tot aanwijzing van een bevoegde rechter” in deze bepaling, gelet op de doelstellingen en de algemene structuur van dit verdrag – dat in dit opzicht overeenkomt met de verordening – en ter verzekering van de eenvormige toepassing ervan, niet te beschouwen is als een loutere verwijzing naar het interne recht van deze of gene der betrokken staten, maar als een autonoom begrip (zie arrest van 10 maart 1992, Powell Duffryn, C-214/89, Jurispr. blz. I-1745, punten 13 en 14).

22

Op gelijksoortige gronden heeft het Hof geoordeeld dat het begrip „verbintenissen uit overeenkomst” in de zin van artikel 5, punt 1, van het Executieverdrag eveneens een autonome uitlegging moet worden gegeven (zie onder meer arrest Handte, reeds aangehaald, punt 10 en aldaar aangehaalde rechtspraak).

23

In het licht van die overwegingen moeten de betrokken bepalingen aan de verwijzende rechter worden uitgelegd.

Eerste vraag

24

Met zijn eerste vraag wenst de verwijzende rechter in wezen te vernemen of artikel 23 van de verordening aldus moet worden uitgelegd dat een forumkeuzebeding dat in de overeenkomst tussen de fabrikant van een zaak en de verkrijger ervan is opgenomen, kan worden tegengeworpen aan een derde die de zaak na een reeks opeenvolgende overeenkomsten tot eigendomsoverdracht tussen in verschillende lidstaten gevestigde partijen heeft verkregen en de fabrikant in rechte tot vergoeding van schade wil aanspreken.

25

In dat verband moet worden vastgesteld dat artikel 23, lid 1, van de verordening in wezen formele voorwaarden voor de geldigheid van een forumkeuzebeding behelst en slechts één materiële voorwaarde noemt die verband houdt met het voorwerp van het beding, namelijk dat het betrekking heeft op een bepaalde rechtsbetrekking. Deze bepaling laat dus in het midden of een forumkeuzebeding buiten de kring van partijen bij een overeenkomst kan worden doorgegeven aan een derde die partij is bij een latere overeenkomst en in alle of een deel van de rechten en verplichtingen van een van de partijen bij de oorspronkelijke overeenkomst treedt.

26

Artikel 23, lid 1, van de verordening geeft nochtans duidelijk aan dat de werkingssfeer ervan beperkt is tot de gevallen waarin de partijen een gerecht hebben „aangewezen”. Zoals blijkt uit punt 11 van de considerans van de verordening wordt de voorrang voor de keuze van een ander forum dan uit hoofde van de verordening bevoegd zou zijn geweest, in naam van het autonomiebeginsel gerechtvaardigd door de wilsovereenstemming van de partijen.

27

Het Hof heeft overigens geoordeeld dat artikel 17, eerste alinea, van het Executieverdrag, door de geldigheid van een forumkeuzebeding afhankelijk te stellen van het bestaan van een „overeenkomst” tussen partijen, de geadieerde rechter in de eerste plaats verplicht te onderzoeken of de clausule die hem bevoegd verklaart, daadwerkelijk het voorwerp is geweest van een wilsovereenstemming tussen partijen (arrest van 20 februari 1997, MSG, C-106/95, Jurispr. blz. I-911, punt 15 en aldaar aangehaalde rechtspraak).

28

Artikel 23, lid 1, van de verordening dient derhalve aldus te worden uitgelegd dat, zoals reeds het geval was met de doelstelling van artikel 17, eerste alinea, van het Executieverdrag, de daadwerkelijke instemming van de belanghebbenden een van de doelstellingen van die bepaling is (zie arrest MSG, reeds aangehaald, punt 17, en arrest van 16 maart 1999, Castelletti, C-159/97, Jurispr. blz. I-1597, punt 19).

29

Daaruit volgt dat het forumkeuzebeding in een overeenkomst in beginsel enkel rechtsgevolgen kan hebben in de betrekkingen tussen de partijen die met het sluiten van de overeenkomst hebben ingestemd. Om het beding aan een derde te kunnen tegenwerpen, moet deze derde in beginsel zijn instemming hebben verleend.

30

Niettemin kunnen de voorwaarden en de vormen waaronder de derde bij de overeenkomst kan worden geacht met een forumkeuzebeding te hebben ingestemd, uiteenlopen afhankelijk van de aard van de oorspronkelijke overeenkomst.

31

Het Hof heeft aldus erkend dat een aandeelhouder die de statuten van een vennootschap aanvaardt, geacht wordt in te stemmen met een daarin opgenomen forumkeuzebeding, omdat deze aanvaarding zowel tussen de aandeelhouder en de venootschap als tussen de aandeelhouders onderling een betrekking schept die als contractueel moet worden opgevat (zie in die zin, over artikel 17 van het Executieverdrag, arrest Powell Duffryn, reeds aangehaald, punten 16-19).

32

Niettemin kan deze rechtspraak niet worden toegepast op de betrekking tussen de latere verkrijger die een zaak koopt van een tussenhandelaar enerzijds, en de fabrikant van de zaak anderzijds. In dat verband heeft het Hof uitgemaakt dat deze betrekking niet onder het begrip „verbintenissen uit overeenkomst” in de zin van artikel 5, punt 1, van het Executieverdrag valt. In het kader van een schadevordering van een latere verkrijger van een zaak tegen de fabrikant ervan heeft het Hof namelijk geoordeeld dat er geen contractuele band bestaat tussen de latere verkrijger en de fabrikant, die jegens de latere verkrijger immers geen verbintenis uit overeenkomst is aangegaan (arrest Handte, reeds aangehaald, punt 16).

33

Aangezien de latere verkrijger en de fabrikant voor de toepassing van de verordening moeten worden gezien als niet gebonden door een contractuele band, moet daaruit worden afgeleid dat zij niet kunnen worden geacht in de oorspronkelijke overeenkomst tussen de fabrikant en de eerste verkrijger een bevoegd gerecht te hebben „aangewezen” in de zin van artikel 23, lid 1, van de verordening.

34

Op het gebied van zeevervoersovereenkomsten heeft het Hof eveneens erkend dat een forumkeuzebeding in een cognossement kan worden tegengeworpen aan een derde die geen partij was bij de overeenkomst indien het beding geldig is tussen de afzender en de vervoerder en de derde die het cognossement heeft verkregen de afzender krachtens het toepasselijke nationale recht in diens rechten en verplichtingen is opgevolgd (zie arrest van 19 juni 1984, Russ, 71/83, Jurispr. blz. 2417, punt 24; arrest Castelletti, reeds aangehaald, punt 41, en arrest van 9 november 2000, Coreck, C-387/98, Jurispr. blz. I-9337, punten 23-27). In een dergelijk geval hoeft de aangezochte rechter niet na te gaan of de derde met het beding heeft ingestemd.

35

De reikwijdte van deze rechtspraak moet evenwel worden beoordeeld tegen de achtergrond van de bijzondere kenmerken van het cognossement. Zoals de advocaat-generaal in punt 54 van zijn conclusie heeft uitgelegd, is dat een document in de internationale handel dat een betrekking tussen ten minste drie personen regelt: de zeevervoerder, de afzender van de goederen of inlader en de ontvanger van de goederen. In het merendeel van de rechtsstelsels van de lidstaten, die op dit punt overeenstemmen, is het cognossement een verhandelbare titel, wat de eigenaar de mogelijkheid geeft de goederen tijdens het vervoer over te dragen aan een derde, die in alle rechten en verplichtingen van de afzender jegens de vervoerder treedt.

36

Met het oog op die vervanging van de afzender door de cognossementshouder heeft het Hof overwogen dat de houder door de verkrijging van het cognossement gebonden is aan de aanwijzing van de bevoegde rechter (zie in die zin arrest Russ, reeds aangehaald, punt 25). Wanneer krachtens het toepasselijke nationale recht daarentegen geen vervanging plaatsvindt, moet de aangezochte rechter nagaan of de derde daadwerkelijk met het forumkeuzebeding heeft ingestemd (arrest Coreck, reeds aangehaald, punt 26).

37

In een keten van overeenkomsten tot eigendomsoverdracht kan de opvolging van de eerste verkrijger door een latere verkrijger niet op dezelfde manier worden geanalyseerd als de overdracht van een enkele overeenkomst met alle daarin bedongen rechten en verplichtingen. In het geval van een keten kunnen de contractuele verbintenissen van partijen per overeenkomst verschillen, zodat de rechten die de latere verkrijger jegens zijn directe verkoper geldend kan maken, niet noodzakelijkerwijs dezelfde zijn als die welke de fabrikant in zijn betrekkingen met de eerste koper is overeengekomen (arrest Handte, reeds aangehaald, punt 17).

38

Overigens strekt de overeenstemming van de nationale rechtsstelstels op het vlak van de gevolgen van de overdracht van een cognossement aan een derde zich niet uit tot overeenkomsten tot eigendomsoverdracht, een gebied waarop de betrekkingen tussen de fabrikant en de latere verkrijger in de lidstaten kennelijk op uiteenlopende wijze worden opgevat (zie in die zin arrest Handte, reeds aangehaald, punt 20).

39

Onder die omstandigheden zouden de oplossingen in de lidstaten uiteen gaan lopen en zou de harmonisatie van de regels voor de rechterlijke bevoegdheid die blijkens punt 2 van de considerans met de verordening is beoogd, in het gedrang komen, als voor de beoordeling of een forumkeuzebeding dat in de oorspronkelijke overeenkomst tussen de fabrikant en de eerste verkrijger is opgenomen, aan een latere verkrijger kan worden tegengeworpen, naar het nationale recht wordt verwezen, zoals Refcomp en de Duitse en de Spaanse regering hebben voorgesteld. Door een dergelijke verwijzing naar het nationale recht zou tevens onzekerheid ontstaan, hetgeen onverenigbaar is met het streven te waarborgen dat de bevoegdheidsregels in hoge mate voorspelbaar zijn, hetgeen blijkens punt 11 van de considerans van de verordening een van de doelstellingen van deze laatste is.

40

Derhalve moet worden teruggevallen op de algemene regel die in punt 21 van dit arrest is aangehaald, namelijk dat het begrip „overeenkomst tot aanwijzing van een bevoegd gerecht” moet worden uitgelegd als een autonoom begrip, en moet het autonomiebeginsel dat aan artikel 23, lid 1, van de verordening ten grondslag ligt, in volle omvang worden toegepast.

41

Gelet op alle bovenstaande overwegingen moet op de eerste vraag worden geantwoord dat artikel 23 van de verordening aldus moet worden uitgelegd dat een forumkeuzebeding dat in de overeenkomst tussen de fabrikant van een zaak en de verkrijger ervan is opgenomen, niet kan worden tegengeworpen aan een derde die de zaak na een reeks opeenvolgende overeenkomsten tot eigendomsoverdracht tussen in verschillende lidstaten gevestigde partijen heeft verkregen en de fabrikant in rechte tot vergoeding van schade wil aanspreken, tenzij wordt aangetoond dat deze derde daadwerkelijk met het beding heeft ingestemd conform de in dat artikel geformuleerde voorwaarden.

Tweede vraag

42

Met zijn tweede vraagt wenst de verwijzende rechter in wezen te vernemen of het oordeel van het Hof in het eerder genoemde arrest Handte dat voor de toepassing van de bevoegdheidsregels in de verordening een rechtstreekse vordering krachtens nationaal recht van de latere verkrijger van een zaak tegen de fabrikant ervan een vordering uit niet-contractuele aansprakelijkheid is, van betekenis kan zijn voor de gevolgen van een forumkeuzebeding in een eerdere overeenkomst tussen de fabrikant en een verkrijger.

43

Zoals de advocaat-generaal in punt 59 van zijn conclusie heeft opgemerkt, blijkt uit de formulering van deze vraag dat zij is gesteld voor het geval dat de eerste vraag bevestigend wordt beantwoord.

44

Gezien het antwoord op de eerste vraag hoeft de tweede vraag dus niet te worden beantwoord.

Kosten

45

Ten aanzien van de partijen in het hoofdgeding is de procedure als een aldaar gerezen incident te beschouwen, zodat de nationale rechterlijke instantie over de kosten heeft te beslissen. De door anderen wegens indiening van hun opmerkingen bij het Hof gemaakte kosten komen niet voor vergoeding in aanmerking.

 

Het Hof (Eerste kamer) verklaart voor recht:

 

Artikel 23 van verordening (EG) nr. 44/2001 van de Raad van 22 december 2000 betreffende de rechterlijke bevoegdheid, de erkenning en de tenuitvoerlegging van beslissingen in burgerlijke en handelszaken, moet aldus worden uitgelegd dat een forumkeuzebeding dat in de overeenkomst tussen de fabrikant van een zaak en de verkrijger ervan is opgenomen, niet kan worden tegengeworpen aan een derde die de zaak na een reeks opeenvolgende overeenkomsten tot eigendomsoverdracht tussen in verschillende lidstaten gevestigde partijen heeft verkregen en de fabrikant in rechte tot vergoeding van schade wil aanspreken, tenzij wordt aangetoond dat deze derde daadwerkelijk met het beding heeft ingestemd conform de in dat artikel geformuleerde voorwaarden.

 

ondertekeningen


( *1 ) Procestaal: Frans.

Top