Choose the experimental features you want to try

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document 62009CN0024

Zaak C-24/09: Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door Högsta domstolen op 19 januari 2009 — Djurgården-Lilla Värtans Miljöskyddsförening/AB Fortum Värme samägt med Stockholms stad

PB C 69 van 21.3.2009, p. 27–28 (BG, ES, CS, DA, DE, ET, EL, EN, FR, IT, LV, LT, HU, MT, NL, PL, PT, RO, SK, SL, FI, SV)

21.3.2009   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 69/27


Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door Högsta domstolen op 19 januari 2009 — Djurgården-Lilla Värtans Miljöskyddsförening/AB Fortum Värme samägt med Stockholms stad

(Zaak C-24/09)

(2009/C 69/50)

Procestaal: Zweeds

Verwijzende rechter

Högsta domstolen

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partij: Djurgården-Lilla Värtans Miljöskyddsförening

Verwerende partij: AB Fortum Värme samägt med Stockholms stad

Prejudiciële vragen

1)

Houdt artikel 10 bis van richtlijn 85/337 (1) — bepalende dat het betrokken publiek onder bepaalde voorwaarden in beroep kan gaan bij een rechtbank of een ander bij wet ingesteld onafhankelijk en onpartijdig orgaan om de materiële of formele rechtmatigheid van enig besluit aan te vechten — ook de eis in dat het betrokken publiek het recht moet hebben een beslissing van een rechter over de verlening van een vergunning aan te vechten, in een geval waarin het betrokken publiek de mogelijkheid heeft gekregen deel te nemen aan de procedure voor de rechter over de verlening van de vergunning en aldaar opmerkingen te maken?

2)

Indien vraag 1 bevestigend wordt beantwoord: Moeten de artikelen 1, lid 2, 6, lid 4, en 10 bis van richtlijn 85/337 aldus worden uitgelegd, dat een lidstaat verschillende voorwaarden kan stellen met betrekking tot het betrokken publiek als bedoeld in artikel 6, lid 4, enerzijds en artikel 10 bis anderzijds, zodat een plaatselijke milieubeschermingorganisatie, die inspraak kan hebben in de in artikel 6, lid 4, bedoelde besluitvormingsprocedures betreffende projecten die aanzienlijke gevolgen voor het milieu kunnen hebben in het gebied waar de vereniging werkzaam is, geen recht heeft om beroep in de zin van artikel 10 bis van richtlijn 85/337 in te stellen daar zij minder leden telt dan het naar nationaal recht vereiste minimumaantal?

3)

Houdt artikel 15 bis van richtlijn 96/61 (2) — bepalende dat het betrokken publiek onder bepaalde voorwaarden in beroep kan gaan bij een rechtbank of een ander bij wet ingesteld onafhankelijk en onpartijdig orgaan om de materiële of formele rechtmatigheid van enig besluit aan te vechten — ook de eis in dat het betrokken publiek het recht moet hebben een beslissing van een rechter over de verlening van een vergunning aan te vechten, in een geval waarin het betrokken publiek de mogelijkheid heeft gekregen deel te nemen aan de procedure voor de rechter over de verlening van de vergunning en aldaar opmerkingen te maken?

4)

Indien vraag 3 bevestigend wordt beantwoord: Moeten de artikelen 2, lid 14, en 15 bis van richtlijn 96/61 aldus worden uitgelegd dat in het nationale recht voorwaarden kunnen worden gesteld voor het recht op rechterlijke toetsing, zodat een plaatselijke milieubeschermingorganisatie, die inspraak kan hebben in de besluitvormingsprocedures betreffende projecten die aanzienlijke gevolgen voor het milieu kunnen hebben in het gebied waar de vereniging werkzaam is, geen recht heeft om beroep in de zin van artikel 15 bis van richtlijn 96/61 in te stellen daar zij minder leden telt dan het naar nationaal recht vereiste minimumaantal?


(1)  Richtlijn 85/337/EEG van de Raad van 27 juni 1985 betreffende de milieu-effectbeoordeling van bepaalde openbare en particuliere projecten (PB L 175, blz. 40).

(2)  Richtlijn 96/61/EG van de Raad van 24 september 1996 inzake geïntegreerde preventie en bestrijding van verontreiniging (PB L 257, blz. 26).


Top