EUR-Lex Access to European Union law

Back to EUR-Lex homepage

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document 62009CJ0161

Arrest van het Hof (Eerste kamer) van 3 maart 2011.
Kakavetsos-Fragkopoulos AE Epexergasias kai Emporias Stafidas tegen Nomarchiaki Aftodioikisi Korinthias.
Verzoek om een prejudiciële beslissing: Symvoulio tis Epikrateias - Griekenland.
Vrij verkeer van goederen - Maatregelen van gelijke werking als kwantitatieve beperkingen - Krenten - Nationale regeling ter bescherming van kwaliteit van product - Grenzen naargelang van verschillende productiegebieden aan verhandeling gesteld - Rechtvaardiging - Evenredigheid.
Zaak C-161/09.

Jurisprudentie 2011 I-00915

ECLI identifier: ECLI:EU:C:2011:110

Zaak C‑161/09

Kakavetsos-Fragkopoulos AE Epexergasias kai Emporias Stafidas, voorheen K. Fragkopoulos kai SIA OE

tegen

Nomarchiaki Aftodioikisi Korinthias

(verzoek van het Symvoulio tis Epikrateias om een prejudiciële beslissing)

„Vrij verkeer van goederen – Maatregelen van gelijke werking als kwantitatieve beperkingen – Krenten – Nationale regeling ter bescherming van kwaliteit van product – Grenzen naargelang van verschillende productiegebieden aan verhandeling gesteld – Rechtvaardiging – Evenredigheid”

Samenvatting van het arrest

1.        Vrij verkeer van goederen – Kwantitatieve uitvoerbeperkingen – Maatregelen van gelijke werking – Artikel 29 EG – Rechtstreekse werking – Draagwijdte

(Art. 29 EG)

2.        Vrij verkeer van goederen – Kwantitatieve uitvoerbeperkingen – Maatregelen van gelijke werking – Begrip

(Art. 29 EG)

3.        Vrij verkeer van goederen – Kwantitatieve uitvoerbeperkingen – Maatregelen van gelijke werking

(Art. 29 EG en 30 EG)

4.        Vrij verkeer van goederen – Kwantitatieve uitvoerbeperkingen – Maatregelen van gelijke werking

(Art. 29 EG)

1.        Een onderneming die zich bezighoudt met het voor uitvoer naar andere lidstaten verwerken en verpakken van krenten en is gevestigd in een bepaalde streek van een lidstaat waar het bij een nationale regeling verboden is, krenten van uit andere streken van die staat afkomstige variëteiten ter verwerking en verpakking binnen te brengen, zodat zij geen uit die streken afkomstige krenten kan uitvoeren, kan zich voor een nationale rechter geldig op artikel 29 EG beroepen.

(cf. punt 23)

2.        Een nationale regeling die een marktdeelnemer verbiedt krenten te betrekken uit andere nationale geografische streken dan die waar deze marktdeelnemer is gevestigd, heeft ontegenzeglijk een impact op de hoeveelheden die deze marktdeelnemer kan uitvoeren, daar deze slechts de krenten kan verwerken en verpakken die zijn geproduceerd in de streek waar hij zijn zetel heeft. Bijgevolg kan een dergelijke nationale regeling op zijn minst potentieel de intracommunautaire handel belemmeren en vormt zij dus een door artikel 29 EG in beginsel verboden maatregel van gelijke werking als een kwantitatieve uitvoerbeperking.

(cf. punten 28, 29)

3.        Artikel 29 EG moet aldus worden uitgelegd dat het in de weg staat aan een nationale regeling die in de twee deelgebieden van gebied A het voor uitvoer binnenbrengen, opslaan, verwerken en verpakken van onder de beschermde oorsprongsbenaming „Vostizza” vallende krenten volstrekt verbiedt, aangezien deze regeling niet de mogelijkheid biedt de nagestreefde legitieme doelstellingen op coherente wijze te bereiken en verder gaat dan nodig is om die doelstellingen te bereiken.

Een oplossing die het vrije verkeer van goederen minder aantast, zou immers erin kunnen bestaan te voorzien in aparte productielijnen en zelfs in aparte pakhuizen waarin uitsluitend krenten van dezelfde geografische herkomst zouden worden opgeslagen, verwerkt en verpakt. Daarbij komt dat, aangezien de betrokken nationale regeling uiteenlopende regels bevat voor de verschillende gebieden waar krenten worden geproduceerd, in die zin dat de producenten die zijn gevestigd in gebied B, waar krenten van apert lagere kwaliteit worden geproduceerd dan in gebied A, krenten die afkomstig zijn uit het gehele gebied A, daaronder begrepen het deelgebied waaruit de variëteit „Vostizza” afkomstig is, mogen verwerken, opslaan, verpakken en uitvoeren, het niet duidelijk is waarom voor de producenten van het tweede deelgebied van gebied A een veel strengere regel geldt, doordat het hun zonder meer wordt verboden krenten te verwerken die afkomstig zijn uit het eerste deelgebied van gebied A, waar de variëteit „Vostizza” wordt geproduceerd. Bijgevolg is een absoluut verbod van verkeer van krenten tussen de twee deelgebieden van gebied A, zoals dat waarin de betrokken regeling voorziet, niet objectief gerechtvaardigd uit hoofde van de bescherming van de industriële en commerciële eigendom in de zin van artikel 30 EG.

(cf. punten 40, 44‑46, 49, 62 en dictum)

4.        Artikel 29 EG moet aldus worden uitgelegd dat het in de weg staat aan een nationale regeling die tussen het tweede deelgebied van gebied A en gebied B het voor uitvoer binnenbrengen, opslaan, verwerken en verpakken van krenten volstrekt verbiedt, aangezien deze regeling niet de mogelijkheid biedt de nagestreefde legitieme doelstellingen op coherente wijze te bereiken en verder gaat dan nodig is om die doelstellingen te bereiken.

De geest van de verdragsbepalingen betreffende het vrije verkeer van goederen staat immers eraan in de weg dat de lidstaten op hun grondgebied onoverkomelijke binnengrenzen invoeren om de gestelde hogere kwaliteit van bepaalde producten te waarborgen, temeer daar het recht van de Unie de noodzakelijke instrumenten verstrekt om de kwaliteit te waarborgen van producten die bijzondere bescherming verdienende kenmerken vertonen.

Enerzijds lijkt de betrokken nationale regeling niet coherent, aangezien zij toestaat dat in gebied B krenten van verschillende variëteiten worden vermengd, terwijl elke vermenging is verboden in gebied A, daaronder begrepen het tweede deelgebied daarvan, dat geen bescherming door een beschermde oorsprongbenaming geniet. Bijgevolg belet die regeling niet volstrekt elke vermenging van krenten van verschillende variëteiten en lijkt het kwaliteitsniveau van het product voor de wetgever ook niet het beslissende criterium te zijn geweest.

Anderzijds is, aangezien er andere maatregelen zijn die het vrije verkeer van op het grondgebied van de betrokken lidstaat geproduceerde krenten minder beperken, zoals de verplichting voor de betrokken marktdeelnemers om over aparte productielijnen en/of opslagplaatsen te beschikken en de verplichting om een etiket met een passende vermelding van de geografische herkomst van de verwerkte krenten aan te brengen, alsmede onaangekondigde controles en passende sancties om de nakoming van die verplichtingen te garanderen, een absoluut verbod van verkeer van krenten tussen het tweede deelgebied van gebied A en gebied B, zoals dat waarin de betrokken regeling voorziet, niet gerechtvaardigd uit hoofde van de bescherming van de consument en het voorkomen van fraude, aangezien het dat doel niet coherent nastreeft en niet voldoet aan de eisen van het evenredigheidsbeginsel.

(cf. punten 55, 57‑58, 60‑62 en dictum)







ARREST VAN HET HOF (Eerste kamer)

3 maart 2011 (*)

„Vrij verkeer van goederen – Maatregelen van gelijke werking als kwantitatieve beperkingen – Krenten – Nationale regeling ter bescherming van kwaliteit van product – Grenzen naargelang van verschillende productiegebieden aan verhandeling gesteld – Rechtvaardiging – Evenredigheid”

In zaak C‑161/09,

betreffende een verzoek om een prejudiciële beslissing krachtens artikel 234 EG, ingediend door het Symvoulio tis Epikrateias (Griekenland) bij beslissing van 29 mei 2008, ingekomen bij het Hof op 8 mei 2009, in de procedure

Kakavetsos-Fragkopoulos AE Epexergasias kai Emporias Stafidas, voorheen K. Fragkopoulos kai SIA OE,

tegen

Nomarchiaki Aftodioikisi Korinthias,

in tegenwoordigheid van:

Ypourgos Georgias,

Enosis Agrotikon Synaiterismon Aigialeias tou Nomou Achaïas,

wijst

HET HOF (Eerste kamer),

samengesteld als volgt: A. Tizzano, kamerpresident, J.‑J. Kasel (rapporteur), A. Borg Barthet, M. Ilešič en M. Berger, rechters,

advocaat-generaal: P. Mengozzi,

griffier: R. Şereş, administrateur,

gezien de stukken en na de terechtzitting op 8 juli 2010,

gelet op de opmerkingen van:

–        Kakavetsos-Fragkopoulos AE Epexergasias kai Emporias Stafidas, voorheen K. Fragkopoulos kai SIA OE, vertegenwoordigd door I. Ktenidis, dikigoros,

–        de Griekse regering, vertegenwoordigd door E. Leftheriotou, A. Vasilopoulou en V. Kontilaimos als gemachtigden,

–        de Nederlandse regering, vertegenwoordigd door C. Wissels en J. Langer als gemachtigden,

–        de Europese Commissie, vertegenwoordigd door M. Patakia als gemachtigde,

gehoord de conclusie van de advocaat-generaal ter terechtzitting van 16 september 2010,

het navolgende

Arrest

1        Het verzoek om een prejudiciële beslissing betreft de uitlegging van artikel 29 EG.

2        Dit verzoek is ingediend in het kader van een geding tussen K. Fragkopoulos kai SIA OE, een Griekse onderneming in wier rechten Kakavetsos-Fragkopoulos AE Epexergasias kai Emporias Stafidas is getreden (hierna: „Fragkopoulos”), en de Nomarchiaki Aftodioikisi Korinthias (bestuur van het departement Korinthe) over de weigering van laatstgenoemde om Fragkopoulos toe te staan onverpakte krenten uit een ander geografisch gebied dan dat waar deze onderneming is gevestigd, te vervoeren, op te slaan, te verwerken en te verpakken voor de latere uitvoer ervan.

 Toepasselijke bepalingen

 Recht van de Unie

3        Artikel 1 van verordening (EG) nr. 2201/96 van de Raad van 28 oktober 1996 houdende een gemeenschappelijke ordening der markten in de sector verwerkte producten op basis van groenten en fruit (PB L 297, blz. 29) bepaalt dat de tot stand gebrachte gemeenschappelijke marktordening onder meer geldt voor krenten (GN-code 0806 20).

4        Bij verordening (EG) nr. 1549/98 van de Commissie van 17 juli 1998 tot aanvulling van de bijlage van verordening (EG) nr. 1107/96 betreffende de registratie van de geografische aanduidingen en oorsprongsbenamingen in het kader van de procedure van artikel 17 van verordening (EEG) nr. 2081/92 van de Raad (PB L 202, blz. 25) is onder andere de benaming „Κορινθιακή σταφίδα Βοστίτσα (Korinthiaki Stafida Vostitsa)” als beschermde oorsprongsbenaming (hierna: „BOB”) geregistreerd onder de rubriek „In bijlage II van het Verdrag genoemde producten voor menselijke consumptie”.

 Nationale regeling

5        Artikel 1 van wet 553/1977 betreffende maatregelen ter bescherming en ondersteuning van de uitvoer van krenten en andere hiermee verwante aangelegenheden (FEK A’73) bepaalt:

„1.      De arealen voor de krententeelt worden als volgt onderverdeeld:

a)      gebied Α, dat het district (eparchie) Aigialeia en de voormalige gemeenten Erineos, Krathida en Felloï van het departement (nome) Achaia omvat en het gehele departement Korinthe;

b)      gebied Β, dat de departementen Zakinthos en Kefalonia, het eiland Lefkas, het departement Ileia, het departement Achaia (behalve het district Aigialeia en de voormalige gemeenten Erineos, Krathida et Felloï) en het departement Messinia omvat.

2.      Het is in gebied A verboden om krenten afkomstig uit gebied B in te voeren, op te slaan en te verpakken alsmede deze vervolgens naar het buitenland uit te voeren.

3.      De invoer in gebied B van krenten afkomstig uit gebied A is toegestaan, evenals de uitvoer van deze krenten vermengd met uit gebied B afkomstige krenten, mits de voorwaarden vervat in artikel 2, leden 3 en 4, van deze wet worden vervuld.

4.      Het is verboden krenten uit de provincie Aigialeia en de voormalige gemeenten Erineos, Krathida en Felloï van het departement Achaia naar het departement Korinthe te vervoeren en aldaar te verpakken en eenzelfde verbod geldt ook in de omgekeerde richting.”

6        In artikel 2 van die wet wordt bepaald:

„1.      Op alle verpakkingen die krenten bevatten die in gebied A zijn geteeld, in dat gebied zijn verpakt en voor de uitvoer zijn bestemd, moet de letter ‚A’ worden vermeld en de aanduiding:

a)      ‚ΒΟΣΤΙΤΣΑ’(‚VOSTIZZA’) wanneer het krenten betreft die in het district Aigialeia en de voormalige gemeenten Erineos, Krathida en Felloï van het departement Achaia zijn geteeld, in dat gebied zijn verpakt en vanuit de haven van Aigio worden uitgevoerd;

b)      ‚ΚΟΡΦΟΣ’ [‚KORFOS’] (‚GULF’) wanneer het krenten betreft die in het departement Korinthe zijn geteeld, in dat gebied zijn verpakt en vanuit de havens van Kiato en Korinthe worden uitgevoerd.

2.      Het is toegestaan om de verschillende verpakkingen van krenten uit de hierboven genoemde gebieden te voorzien van reclamefolders of reclamedrukwerk die de kwaliteit beschrijven en meer in het algemeen de betekenis van de aanduidingen ‚Vostizza’ of ‚Gulf’.

3.      Op alle verpakkingen die krenten afkomstig uit gebied A vermengd met krenten afkomstig uit gebied B bevatten en die zijn gevuld in gebied B, moet de aanduiding ‚PROVINCIAL’ worden vermeld en, naar verkiezing, de aanduiding van de plaats van verpakking.

4.      Alle verpakkingen die krenten bevatten die in gebied B zijn geteeld, in dat gebied zijn verpakt en voor uitvoer zijn bestemd, moeten zijn voorzien van de aanduiding ‚PROVINCIAL’ en mogen zijn voorzien van uitsluitend een van de volgende benamingen

a)      ‚ZANTE’ voor krenten die in Zakinthos zijn geteeld en verpakt alsmede voor krenten die in gebied B in het algemeen zijn verpakt, afkomstig zijn van het eiland Zakinthos, zoals blijkt uit de door de ASO (Autonome instelling voor krenten) afgegeven vervoervergunningen, en vanuit welke haven van gebied B dan ook naar het buitenland worden uitgevoerd;

b)      ‚CEPHALLONIA’ voor krenten die in Kefalonia of Lefkas zijn geteeld en verpakt alsmede voor krenten die in gebied B in het algemeen zijn verpakt en afkomstig zijn van het departement Kefalonia en het eiland Lefkas, zoals blijkt uit de door de ASO afgegeven vervoersvergunningen, en vanuit welke haven van gebied B dan ook naar het buitenland worden uitgevoerd;

c)      ‚AMALIAS’ voor krenten die in de streek Amaliada zijn verpakt en voor krenten die in gebied B in het algemeen zijn verpakt en afkomstig zijn uit de streek Amaliada, dat wil zeggen de voormalige gemeenten Elisi, Ilida, Pinion en Myrtoundion van het departement Ileia, zoals blijkt uit de door de ASO afgegeven vervoervergunningen, en vanuit welke haven van gebied B dan ook naar het buitenland worden uitgevoerd;

[...]”

7        Artikel 3 van die wet bepaalt:

„1.      Uitvoer van krenten naar het buitenland geschiedt als volgt:

a)      voorzien van de aanduiding ‚Vostizza’, vanuit de haven van Aigio;

b)      voorzien van de aanduiding ‚Gulf’, vanuit de havens van Korinthe en Kiato;

c)      voorzien van de aanduidingen ‚Zante’, ‚Cephallonia’ en ‚Amalias’, vanuit alle uitvoerhavens in gebied B;

[...]”

8        Volgens de verwijzende rechter blijkt uit de memorie van toelichting bij wet 553/1977 dat de streken waar krenten worden geproduceerd, in een gebied A en een gebied B zijn verdeeld omdat wordt aangenomen dat de in gebied A geproduceerde krenten van hogere kwaliteit zijn dan de in gebied B geproduceerde krenten. Gebied A is op zijn beurt verdeeld in twee deelgebieden, in het eerste waarvan de krenten van de hoogste kwaliteit worden geproduceerd. Wat de voorwaarden voor het vervoer van krenten tussen gebied A en gebied B betreft, blijkt uit de memorie van toelichting bij die wet eveneens dat, om de kwaliteit van de in gebied B geproduceerde krenten te verbeteren, krenten uit gebied A in gebied B mogen worden binnengebracht en daar met krenten uit gebied B mogen worden vermengd. Bovendien worden de verschillende in artikel 2 van die wet genoemde aanduidingen absoluut noodzakelijk geacht om de hoge kwaliteit van de krenten uit gebied A te beschermen, om de consumenten te informeren over de herkomst van de producten, om de productie- en verpakkingsgebieden van krenten tot hun recht te laten komen en, ten slotte, indirect om het werk van de krentenproducenten te valoriseren.

9        Bij besluit van 22 november 1993 heeft de Ypourgos Georgias (minister van Landbouw) de benaming „Vostizza” erkend als BOB voor krenten die zijn geproduceerd uit druiven van de variëteit „Korinthiaka” (blauwe druiven van Korinthe) uit het district Aigialeia en de voormalige gemeenten Erineos, Krathida en Felloï van het departement Achaia (eerste deelgebied van gebied A). Sinds 2008 genieten krenten afkomstig van het eiland Zakinthos, een van onderdelen van gebied B, overigens de BOB Σταφίδα Ζακύνθου (Stafida Zakynthou).

 Het hoofdgeding en de prejudiciële vragen

10      Volgens de verwijzingsbeslissing bezit Fragkopoulos, die zich vooral bezighoudt met de verwerking en verhandeling van krenten, een atelier voor de verwerking en verpakking van krenten in de streek Kiato (Korinthe). Deze streek ligt in het tweede deelgebied van gebied A, waar krenten van de variëteit „Korfos” worden geproduceerd, die noch onder de nationale noch onder de communautaire BOB vielen. Deze BOB gold ten tijde van de feiten van het hoofdgeding alleen voor de variëteit „Vostizza”.

11      Om krenten uit andere delen van gebied A en uit gebied B in het departement Korinthe te kunnen binnenbrengen en daar te kunnen opslaan, verwerken en verpakken met het oog op de verhandeling ervan – daaronder begrepen de uitvoer naar andere lidstaten –, heeft Fragkopoulos een daartoe strekkende vergunning aangevraagd bij de Nomarchiaki Aftodioikisi Korinthias.

12      Op 27 juni 2001 heeft laatstgenoemde die aanvraag afgewezen op grond van de bepalingen van wet 553/1977.

13      Daarop heeft Fragkopoulos, omdat zij van mening is dat de toepasselijke nationale regeling in strijd is met het recht van de Unie, op 17 september 2001 bij de verwijzende rechter een beroep tot nietigverklaring van dat besluit ingesteld. Voor deze rechter hebben de Ypourgos Georgias en de Enosis Agrotikon Synaiterismon Aigialeias tou Nomou Achaïas (Unie van de landbouwcoöperaties van het departement Achaia) geïntervenieerd ter ondersteuning van de geldigheid van het bestreden besluit.

14      Ter ondersteuning van haar beroep stelt Fragkopoulos dat de in artikel 1 van wet 553/1977 aan de in krentenproductiegebied A gevestigde verwerkende ondernemingen opgelegde verplichting om als grondstof uitsluitend krenten te gebruiken die afkomstig zijn uit het deelgebied waar die ondernemingen zijn gevestigd – en het daarmee overeenkomende verbod voor deze ondernemingen om daar krenten uit andere deelgebieden van gebied A en uit het gehele gebied B binnen te brengen – verder gaat dan nodig is om de kwaliteit en de reputatie van de krenten van de variëteit „Vostizza” te beschermen. Die verplichting zou dan ook in strijd zijn met de eisen van het recht van de Unie en inzonderheid met het vrije verkeer van goederen en het discriminatieverbod.

15      Fragkopoulos stelt dienaangaande met name dat haar economische vrijheid en haar recht om vrij te concurreren worden aangetast door de betrokken Griekse regeling, die haars inziens tot gevolg heeft dat in gebied A gevestigde verwerkende ondernemingen, zoals zijzelf, niet over voldoende grondstoffen beschikken en daardoor onderbenut zijn, terwijl in gebied B gevestigde firma’s krenten uit de gebieden A en B kunnen kopen en daardoor overvloedig over grondstoffen beschikken en meer en goedkoper kunnen produceren.

16      Zij voegt daaraan toe dat in het departement Korinthe in totaal 9 000 ton krenten wordt geproduceerd en dat deze hoeveelheid door vijf in dat departement gevestigde en werkzame ondernemingen wordt verwerkt, terwijl in gebied B, waar 20 000 ton krenten wordt geproduceerd, vier ondernemingen werkzaam zijn. Daardoor zou Fragkopoulos economisch op haar retour zijn.

17      Verder preciseert Fragkopoulos dat zij er met haar vordering niet naar streeft om in haar fabriek verschillende krentenvariëteiten met elkaar te mogen vermengen en evenmin de kwaliteit ervan wil aantasten of misbruik wil maken van de BOB „Vostizza”; zij verlangt alleen, krenten die uit andere streken dan Korinthe afkomstig zijn, te mogen binnenbrengen, te mogen verwerken en vervolgens te mogen uitvoeren, met dien verstande dat op de betrokken verpakkingen de in artikel 2 van wet 553/1977 bepaalde vermeldingen naargelang van de aan orde zijnde variëteit zullen worden aangebracht.

18      De verwijzende rechter wenst in de eerste plaats te vernemen of Fragkopoulos voor een nationale rechter een beroep kan doen op een bepaling als artikel 29 EG ingeval de betrokken beperkingen betrekking hebben op een gebied dat tot dezelfde lidstaat behoort, en formeel neutraal zijn voor het intracommunautaire handelsverkeer. Hij wijst er in dit verband echter op dat de bepalingen van wet 553/1977 tot gevolg hebben dat Fragkopoulos in de streek waar zij is gevestigd, geen uit andere streken van de Helleense Republiek afkomstige krenten mag binnenbrengen, en zulks niet alleen om deze aldaar te verwerken en te verpakken, maar ook om ze naar andere lidstaten uit te voeren.

19      In de tweede plaats, voor het geval dat het Hof die vraag bevestigend zou beantwoorden, zet de verwijzende rechter uiteen dat de betrokken nationale bepalingen weliswaar formeel geen onderscheid maken tussen binnenlandse handel en uitvoerhandel, maar niettemin tot gevolg hebben dat de uitvoerstromen naar andere lidstaten, zij het potentieel, worden beperkt. Om die reden wenst hij te vernemen of de bepalingen van wet 553/1977 in beginsel in strijd zijn met artikel 29 EG, of zij in voorkomend geval kunnen worden gerechtvaardigd uit hoofde van artikel 30 EG en of het evenredigheidsbeginsel in acht is genomen.

20      In die omstandigheden heeft de Symvoulio tis Epikrateias de behandeling van de zaak geschorst en het Hof de volgende prejudiciële vragen voorgelegd:

„1)      Kan een onderneming in de situatie van verzoekster, dat wil zeggen een onderneming die zich bezighoudt met de verwerking en verpakking van krenten, die is gevestigd in een bepaalde streek van het land waarin het bij de wet verboden is verschillende krentenvariëteiten uit andere streken van dat land binnen te brengen voor verwerking en verpakking, zodat de onderneming niet in staat is krenten uit te voeren die het product zouden zijn van door haar verwerkte tot die variëteiten behorende vruchten, voor de rechter een beroep doen op strijdigheid van de desbetreffende wettelijke maatregelen met artikel 29 EG?

2)      Indien de eerste vraag bevestigend wordt beantwoord, zijn bepalingen als die van het nationale Griekse recht die op het onderhavige geschil van toepassing zijn en die enerzijds het binnenbrengen, opslaan en verwerken, met het oog op de wederuitvoer, van krenten afkomstig uit verschillende streken van het land verbieden voor een bepaalde streek, waarin slechts de verwerking van plaatselijk geteelde krenten is toegestaan, en anderzijds de [BOB] voorbehouden aan de vrucht die een verwerking heeft ondergaan en verpakt is in de streek waar deze geteeld is, in strijd met artikel 29 EG, dat kwantitatieve uitvoerbeperkingen en maatregelen van gelijke werking verbiedt?

3)      Indien de tweede vraag bevestigend wordt beantwoord, vormt de bescherming van de kwaliteit van een product, dat door een nationale wet van een lidstaat geografisch wordt afgebakend en niet kan worden geïdentificeerd met een officieel erkende onderscheidende benaming ter aanduiding van de aan de geografische herkomst toe te schrijven, algemeen erkende superieure kwaliteit en het unieke karakter ervan, een legitieme dwingende reden van algemeen belang in de zin van artikel 30 EG, op grond waarvan kan worden afgeweken van het in artikel 29 EG vervatte verbod van kwantitatieve uitvoerbeperkingen en maatregelen van gelijke werking?”

 Beantwoording van de prejudiciële vragen

21      Met zijn prejudiciële vragen, die samen dienen te worden behandeld, wenst de verwijzende rechter in wezen te vernemen of, en zo ja in welke mate, artikel 29 EG in de weg staat aan een nationale regeling als die welke in het hoofdgeding aan de orde is, die enerzijds verbiedt dat uit verschillende streken van de betrokken lidstaat afkomstige krenten voor uitvoer worden binnengebracht, opgeslagen, verwerkt en verpakt in een bepaalde streek van diezelfde staat waar alleen ter plaatse geproduceerde krenten mogen worden opgeslagen, verwerkt en verpakt, en anderzijds de BOB „Vostizza” voorbehoudt aan krenten die zijn verwerkt en verpakt in de streek waar zij zijn geproduceerd.

22      Om te beginnen dient eraan te worden herinnerd dat volgens artikel 29 EG kwantitatieve uitvoerbeperkingen en alle maatregelen van gelijke werking tussen de lidstaten verboden zijn. Volgens vaste rechtspraak heeft dat artikel rechtstreekse werking en verleent het aan particulieren dus rechten welke de nationale rechter dient te handhaven (zie in die zin met name arresten van 29 november 1978, Redmond, 83/78, Jurispr. blz. 2347, punten 66 en 67, en 9 juni 1992, Delhaize en Le Lion, C‑47/90, Jurispr. blz. I‑3669, punt 28).

23      Bijgevolg kan een onderneming in de situatie van Fragkopoulos, die zich bezighoudt met het voor uitvoer naar andere lidstaten verwerken en verpakken van krenten en is gevestigd in een bepaalde streek van een lidstaat waar het bij een nationale regeling verboden is, krenten van uit andere streken van die staat afkomstige variëteiten ter verwerking en verpakking binnen te brengen, zodat zij geen uit die streken afkomstige krenten kan uitvoeren, zich voor een nationale rechter geldig op artikel 29 EG beroepen.

24      Wat de draagwijdte van dit artikel betreft, dient achtereenvolgens te worden beoordeeld of een nationale regeling als die welke in het hoofdgeding aan de orde is, het fundamentele beginsel van het vrije verkeer van goederen beperkt en in voorkomend geval objectief kan worden gerechtvaardigd.

 Bestaan van een beperking in de zin van artikel 29 EG

25      In dit verband dient allereerst te worden uitgemaakt of een nationale regeling als die welke in het hoofdgeding aan de orde is, een kwantitatieve uitvoerbeperking of een maatregel van gelijke werking als een dergelijke beperking is in de zin van artikel 29 EG.

26      Aangezien de in het hoofdgeding aan de orde zijnde regeling niet rechtstreeks kwantitatieve uitvoerbeperkingen creëert, kan zij op zichzelf niet als een kwantitatieve uitvoerbeperking in de zin van dat artikel van het EG-Verdrag worden beschouwd.

27      Aangaande de vraag of die regeling de kenmerken van een maatregel van gelijke werking als een kwantitatieve uitvoerbeperking in de zin van dat artikel vertoont, dient te worden gepreciseerd dat, zoals uit artikel 1 van verordening nr. 2201/96 blijkt, krenten het voorwerp van een gemeenschappelijke marktordening als bedoeld in artikel 34 EG zijn. Hieraan dient te worden toegevoegd dat volgens de rechtspraak van het Hof in een dergelijk geval elke maatregel die de intracommunautaire handel al dan niet rechtstreeks, daadwerkelijk of potentieel kan belemmeren, een maatregel van gelijke werking als een kwantitatieve uitvoerbeperking vormt (zie met name arresten van 26 februari 1980, Vriend, 94/79, Jurispr. blz. 327, punt 8, en 15 april 1997, Deutsches Milch-Kontor, C‑272/95, Jurispr. blz. I‑1905, punt 24).

28      Vaststaat dat een nationale regeling als die welke in het hoofdgeding aan de orde is, voor zover zij een marktdeelnemer als Fragkopoulos verbiedt krenten te betrekken uit andere nationale geografische streken dan die waar deze marktdeelnemer is gevestigd – in het onderhavige geval uit het eerste deelgebied van gebied van A en uit het gehele gebied B – ontegenzeglijk een impact heeft op de hoeveelheden die deze marktdeelnemer kan uitvoeren, daar deze slechts de krenten kan verwerken en verpakken die zijn geproduceerd in de streek waar hij zijn zetel heeft, te weten het tweede deelgebied van gebied A (zie in die zin ook arrest van 8 november 2005, Jersey Produce Marketing Organisation, C‑293/02, Jurispr. blz. I‑9543, punt 80).

29      Bijgevolg kan een dergelijke nationale regeling op zijn minst potentieel de intracommunautaire handel belemmeren en vormt zij dus een door artikel 29 EG in beginsel verboden maatregel van gelijke werking als een kwantitatieve uitvoerbeperking. In het onderhavige geval klemt dit temeer daar in artikel 1, leden 2 en 4, van wet 553/1977 uitdrukkelijk de uitvoer wordt verboden van krenten die niet voldoen aan de in deze wet gestelde voorwaarden van verwerking, opslag en verpakking op de plaats waar zij zijn geproduceerd.

30      Wat bovendien de omstandigheid betreft dat de BOB „Vostizza” is voorbehouden aan krenten die zijn verwerkt en verpakt in de streek waar de betrokken krenten zijn geteeld, behoeft er slechts aan te worden herinnerd dat volgens vaste rechtspraak het feit van het gebruik van een op het niveau van de Europese Unie geregistreerde BOB afhankelijk te stellen van voorwaarden ter zake van het productiegebied, eveneens een maatregel van gelijke werking als een kwantitatieve uitvoerbeperking in de zin van artikel 29 EG vormt (zie in die zin met name arresten van 20 mei 2003, Ravil, C‑469/00, Jurispr. blz. I‑5053, punt 88, en Consorzio del Prosciutto di Parma en Salumificio S. Rita, C‑108/01, Jurispr. blz. I‑5121, punt 59).

31      In die omstandigheden dient vervolgens te worden uitgemaakt of dergelijke beperkingen van het vrije verkeer van goederen objectief kunnen worden gerechtvaardigd.

 Eventuele rechtvaardigingen voor de betrokken beperkingen

32      Aangezien alleen voor de in het eerste deelgebied van gebied A geproduceerde krenten, te weten de krenten van de variëteit „Vostizza”, een BOB geldt, dient voor een eventuele rechtvaardiging van de betrokken nationale regeling een onderscheid te worden gemaakt tussen enerzijds het verbod van verkeer van krenten tussen de twee deelgebieden van gebied A en anderzijds het verbod om uit gebied B afkomstige krenten binnen te brengen in het tweede deelgebied van gebied A, waar de zetel van Fragkopoulos is gevestigd en waarvoor geen BOB geldt.

 Verbod van verkeer van krenten tussen de twee deelgebieden van gebied A

33      Met betrekking tot het eerste in het voorgaande punt genoemde aspect blijkt uit de aan het Hof voorgelegde stukken dat de verplichting om de krenten van de variëteit „Vostizza” uitsluitend in het eerste deelgebied van gebied A te verwerken en verpakken en het daarmee overeenkomende in artikel 1, lid 4, van wet 553/177 geformuleerde verbod van verkeer van krenten tussen de twee deelgebieden van gebied A, zodat het voor een in het tweede deelgebied van dat gebied gevestigde producent volstrekt onmogelijk is om krenten van de variëteit „Vostizza” te verwerken en te verpakken, de BOB die deze variëteit naar het recht van de Unie geniet, beogen te beschermen.

34      Dienaangaande zij eraan herinnerd dat de regelgeving van de Unie doet blijken van een algemene tendens naar accentuering van de productkwaliteit in het kader van het gemeenschappelijk landbouwbeleid teneinde, met name door het gebruik van oorsprongsbenamingen die bijzondere bescherming genieten, de reputatie van de producten te verbeteren (arrest van 16 mei 2000, België/Spanje, C‑388/95, Jurispr. blz. I‑3123, punt 53). Deze tendens blijkt uit de vaststelling van verordening (EEG) nr. 2081/92 van de Raad van 14 juli 1992 inzake de bescherming van geografische aanduidingen en oorsprongsbenamingen van landbouwproducten en levensmiddelen (PB L 208, blz. 1), die, gelet op de considerans ervan, onder meer wil beantwoorden aan de verwachtingen van de consumenten wat kwaliteitsproducten en een vaststaande geografische oorsprong betreft, en het de producenten gemakkelijker wil maken onder gelijke mededingingsvoorwaarden in ruil voor een reële kwaliteitsverbetering een betere prijs te ontvangen (zie reeds aangehaalde arresten Ravil, punt 48, en Consorzio del Prosciutto di Parma en Salumificio S. Rita, punt 63).

35      De toepasselijke regeling beschermt de rechthebbenden tegen misbruik van oorsprongsbenamingen door derden die willen profiteren van de door deze benamingen verworven reputatie. Deze benamingen beogen te waarborgen dat het aldus aangeduide product afkomstig is uit een bepaald geografisch gebied en bepaalde bijzondere kenmerken bezit. Zij kunnen bij de consument een grote vermaardheid hebben en voor de producenten die voldoen aan de voorwaarden om ze te gebruiken, een belangrijk middel zijn om klanten aan zich te binden. De reputatie van oorsprongsbenamingen is afhankelijk van het beeld dat zij oproepen bij de consument. Dit beeld wordt hoofdzakelijk bepaald door de bijzondere kenmerken van het product en, meer in het algemeen, door de kwaliteit van het product (zie arrest België/Spanje, reeds aangehaald, punt 54‑56). In de perceptie van de consument hangt de band tussen de reputatie van de producenten en de kwaliteit van de producten voorts af van diens overtuiging dat de onder de oorsprongsbenaming verkochte producten echt zijn (zie reeds aangehaalde arresten Ravil, punt 49, en Consorzio del Prosciutto di Parma en Salumificio S. Rita, punt 64).

36      Volgens artikel 30 EG vormt artikel 29 EG geen beletsel voor uitvoerverboden of -beperkingen die gerechtvaardigd zijn uit hoofde van bescherming van onder meer de industriële en commerciële eigendom.

37      Aangezien het geen twijfel lijdt dat oorsprongsbenamingen tot de rechten van industriële en commerciële eigendom in de zin van artikel 30 EG behoren, moet een voorwaarde als die welke in het hoofdgeding aan de orde is, die elk verkeer van krenten tussen de twee deelgebieden van gebied A verbiedt, ondanks het feit dat zij het handelsverkeer beperkt, in overeenstemming met het recht van de Unie worden geacht voor zover zij een noodzakelijk en redelijk middel is om de reputatie van de BOB „Κορινθιακή Σταφίδα Βοστίτσα (Korinthiaki Stafida Vostitsa)” te beschermen (zie in die zin reeds aangehaalde arresten België/Spanje, punten 58 en 59, en Consorzio del Prosciutto di Parma en Salumificio S. Rita, punt 66).

38      Al is een dergelijke maatregel geschikt om de BOB van krenten van de variëteit „Vostizza” te beschermen, toch kan, anders dan de verwijzende rechter verklaart, niet worden geconcludeerd dat hij gerechtvaardigd is op grond van de vaststelling dat alleen geen enkele andere maatregel even doeltreffend is als een absoluut verbod van verkeer van krenten tussen de twee deelgebieden van gebied A.

39      Om uit te maken of de betrokken beperking voldoet aan het evenredigheidsbeginsel, moet integendeel worden nagegaan of de in dit verband aangewende middelen niet verder gaan dan nodig is om het rechtmatige doel te bereiken. Met andere woorden, nagegaan dient te worden of dit doel niet kan worden bereikt met maatregelen die de intracommunautaire handel minder beperken.

40      In dit verband dient erop te worden gewezen dat, zoals de Nederlandse regering in haar schriftelijke opmerkingen heeft aangevoerd en de advocaat-generaal in punt 77 van zijn conclusie heeft herhaald, een oplossing die het vrije verkeer van goederen minder aantast, erin zou kunnen bestaan te voorzien in aparte productielijnen en zelfs in aparte pakhuizen waarin uitsluitend krenten van dezelfde geografische herkomst zouden worden opgeslagen, verwerkt en verpakt.

41      Fragkopoulos heeft er overigens op gewezen dat haar aan het hoofdgeding ten grondslag liggende vordering niet erop is gericht toestemming te krijgen om krenten van verschillende variëteiten met elkaar te vermengen. Bovendien heeft zij ter terechtzitting verklaard dat het aantal in de twee deelgebieden van gebied A gevestigde krentenproducenten minder dan tien bedraagt, zodat, zoals de advocaat-generaal in punt 78 van zijn conclusie heeft uiteengezet, gemakkelijk onverwachte controles op de respectieve productieplaatsen kunnen worden verricht. Aangezien in gebied B het mengen van krenten van verschillende variëteiten is toegestaan, zouden dergelijke controles overigens alleen in gebied A dienen te worden verricht.

42      Voorts zij er in dit verband aan herinnerd dat een beperkende maatregel slechts aan de eisen van het recht van de Unie voldoet indien het met die maatregel beoogde doel daadwerkelijk op coherente en stelselmatige wijze wordt nagestreefd.

43      In wet 553/1977 is voor de krenten van de variëteit „Vostizza”, waaraan een BOB is verleend, echter niet voorzien in een productdossier als dat waarin was voorzien door de nationale regelingen die aan de orde waren in de zaken die aanleiding hebben gegeven tot de reeds aangehaalde arresten Ravil en Consorzio del Prosciutto di Parma en Salumificio S. Rita. Bij gebreke van vooraf vastgestelde objectieve criteria, zoals een omstandige beschrijving van het beschermde product en van de belangrijkste kenmerken ervan, de gegevens waaruit blijkt dat het betrokken product afkomstig is uit een bepaald geografisch gebied, de beschrijving van de – in voorkomend geval plaatselijke – werkwijze voor het verkrijgen van dat product alsmede de eisen waaraan voor het gebruik van de BOB moet worden voldaan, lijkt de gestelde hoge productkwaliteit die de BOB dient te beschermen, echter moeilijk te kunnen worden gewaarborgd.

44      Bovendien zij erop gewezen dat de in het hoofdgeding aan de orde zijnde nationale regeling uiteenlopende regels bevat voor de verschillende gebieden waar krenten worden geproduceerd.

45      Zo is het de in gebied B gevestigde producenten toegestaan, krenten die afkomstig zijn uit het gehele gebied A, daaronder begrepen het deelgebied waaruit de variëteit „Vostizza” afkomstig is, te verwerken, op te slaan, te verpakken en uit te voeren. De Griekse regeling voorziet slechts in de verplichting om het mengsel van krenten van deze verschillende herkomsten passend aan te duiden, in casu door op het etiket te vermelden dat het gaat om een mengsel van krenten uit de gebieden A en B. De Griekse wetgever lijkt dus te hebben geoordeeld dat marktdeelnemers die zijn gevestigd in een streek waar krenten van apert lagere kwaliteit worden geproduceerd, krenten van hogere kwaliteit uit een ander geografisch gebied, daaronder begrepen krenten met een BOB, mogen verwerken, mits zij daarop een etiket aanbrengen dat elke bedrieglijke schijn wegneemt.

46      Zoals de advocaat-generaal in punt 75 van zijn conclusie heeft beklemtoond, is het niet duidelijk waarom zoiets niet kan worden toegestaan tussen de twee deelgebieden van gebied A. Met andere woorden, het is niet duidelijk waarom voor de producenten van het tweede deelgebied van gebied A een veel strengere regel geldt, in die zin dat het hun zonder meer wordt verboden krenten te verwerken die afkomstig zijn uit de eerste deelgebied van gebied A, waar de variëteit „Vostizza” wordt geproduceerd.

47      Fragkopoulos heeft er overigens op gewezen, zonder op dit punt te zijn weersproken, dat haar vordering geenszins erop is gericht, ongeoorloofd te profiteren van de aan de krenten uit het eerste deelgebied van gebied A voorbehouden BOB, en dat zij bereid is op de producten een etiket aan te brengen waarop de geografische herkomst van de betrokken krenten duidelijk wordt aangegeven.

48      De coherentie van thans in Griekenland geldende regeling lijkt overigens nog meer in het gedrang te komen nu de krenten afkomstig uit het eiland Zakinthos, dat deel uitmaakt van gebied B, waar de krenten ontegenzeglijk van geringere kwaliteit zijn, in de loop van 2008 een BOB hebben gekregen, terwijl de uit het tweede deelgebied van gebied A afkomstige krenten, die in vergelijking daarmee van betere kwaliteit zijn, tot op heden niet zijn beschermd.

49      In die omstandigheden dient te worden vastgesteld dat een absoluut verbod van verkeer van krenten tussen de twee deelgebieden van gebied A, zoals dat waarin de in het hoofdgeding aan de orde zijnde regeling voorziet, niet objectief gerechtvaardigd is uit hoofde van de bescherming van de industriële en commerciële eigendom in de zin van artikel 30 EG, aangezien het dat doel niet op coherente wijze nastreeft en niet voldoet aan de eisen van het evenredigheidsbeginsel.

 Verbod van verkeer van producten uit gebied B in het tweede deelgebied van gebied A

50      Met betrekking tot het tweede in punt 32 van het onderhavige arrest genoemde aspect, te weten het in artikel 1, lid 2, van wet nr. 553/1977 geformuleerde verbod om krenten uit gebied B in het tweede deelgebied van gebied A binnen te brengen, dient eraan te worden herinnerd dat de krenten van de variëteit „Korfos”, die worden geproduceerd in dat tweede deelgebied, waar Fragkopoulos is gevestigd, niet onder de BOB vallen die is toegekend aan de krenten van de variëteit „Vostizza”, die afkomstig zijn uit het eerste deelgebied van gebied A. Bijgevolg kan het verbod om in het tweede deelgebied van gebied A krenten uit gebied B binnen te brengen, niet worden gerechtvaardigd door de noodzaak om deze BOB te beschermen.

51      Het is echter vaste rechtspraak dat een nationale maatregel van gelijke werking als een kwantitatieve uitvoerbeperking, die in beginsel in strijd is met artikel 29 EG, niet alleen kan worden gerechtvaardigd door een van de in artikel 30 EG genoemde redenen, maar ook door dwingende eisen in verband met het algemeen belang, mits die maatregel evenredig is aan het nagestreefde legitieme doel (zie met name arrest van 16 december 2008, Gysbrechts en Santurel Inter, C‑205/07, Jurispr. blz. I‑9947, punt 45).

52      In het onderhavige geval dient dus te worden uitgemaakt of in een situatie waarin op het niveau van de Unie geen BOB is geregistreerd voor de in het tweede deelgebied van gebied A geproduceerde krenten, te weten krenten van de variëteit „Korfos”, op goede gronden een beroep kan worden gedaan op een van de in artikel 30 EG genoemde rechtvaardigingsgronden of op een dwingende eis in verband met het algemeen belang.

53      De Griekse regering voert allereerst aan dat de in het hoofdgeding aan de orde zijnde nationale regeling tot doel heeft, te voorkomen dat krenten van de verschillende variëteiten met elkaar worden vermengd, teneinde de kwaliteit te beschermen van de in gebied A geproduceerde krenten, die worden geacht van een hogere kwaliteit te zijn dan de in gebied B geproduceerde krenten.

54      Er zij echter aan herinnerd dat een nationale maatregel die het vrije verkeer van goederen belemmert, niet kan worden gerechtvaardigd door het feit alleen dat hij ertoe strekt de gestelde kwaliteit van een product dat geen BOB heeft, binnen de lidstaat te beschermen (zie in die zin arrest van 14 september 2006, Alfa Vita Vassilopoulos en Carrefour-Marinopoulos, C‑158/04 en C‑159/04, Jurispr. blz. I‑8135, punt 23).

55      Zoals de advocaat-generaal in punt 66 van zijn conclusie heeft opgemerkt, staat de geest van de verdragsbepalingen betreffende het vrije verkeer van goederen immers eraan in de weg dat de lidstaten op hun grondgebied onoverkomelijke binnengrenzen invoeren om de gestelde hogere kwaliteit van bepaalde producten te waarborgen, temeer daar het recht van de Unie de noodzakelijke instrumenten verstrekt om de kwaliteit te waarborgen van producten die bijzondere bescherming verdienende kenmerken vertonen (zie in die zin ook de punten 34 en volgende van het onderhavige arrest).

56      In de tweede plaats verklaart de verwijzende rechter in zijn verzoek om een prejudiciële beslissing dat de uit gebied A afkomstige krenten bij de consument in Griekenland een bijzondere reputatie genieten en zeer in trek zijn. Op grond daarvan lijkt hij aan te nemen dat de betrokken nationale regeling is vastgesteld om de consument beschermen door elke mogelijkheid van fraude in de vorm van vermenging van krenten van verschillende variëteiten uit te sluiten.

57      Dienaangaande zij eraan herinnerd dat, zoals reeds is uiteengezet in de punten 43 en volgende van het onderhavige arrest, de in het hoofdgeding aan de orde zijnde nationale regeling niet coherent lijkt, aangezien zij toestaat dat in gebied B krenten van verschillende variëteiten – daaronder begrepen krenten uit het gehele gebied A, dat een deelgebied bevat waarvoor een BOB is toegekend – worden vermengd, terwijl elke vermenging is verboden in gebied A, daaronder begrepen het tweede deelgebied, dat geen bescherming door een BOB geniet.

58      Bijgevolg belet die regeling niet volstrekt elke vermenging van krenten van verschillende variëteiten en lijkt het kwaliteitsniveau van het product voor de wetgever ook niet het beslissende criterium te zijn geweest.

59      Zelfs al zouden de bescherming van de consument en het voorkomen van fraude in het hoofdgeding met succes als legitieme doelstellingen van algemeen belang kunnen worden aangevoerd, dat nog moet er in elk geval op worden toegezien dat de betrokken beperking voldoet aan het evenredigheidsbeginsel.

60      Om de in de punten 40 en 41 van het onderhavige arrest genoemde redenen, die mutatis mutandis gelden voor de toetsing aan het evenredigheidsbeginsel van het verbod om in het tweede deelgebied van gebied A krenten uit gebied B binnen te brengen, dient te worden geconcludeerd dat er andere maatregelen zijn die het vrije verkeer van op het Griekse grondgebied geproduceerde krenten minder beperken, zoals de verplichting voor de betrokken marktdeelnemers om over aparte productielijnen en/of opslagplaatsen te beschikken en de verplichting om een etiket met een passende vermelding van de geografische herkomst van de verwerkte krenten aan te brengen, alsmede onaangekondigde controles en passende sancties om de nakoming van die verplichtingen te garanderen.

61      In die omstandigheden is een absoluut verbod van verkeer van krenten tussen het tweede deelgebied van gebied A en gebied B, zoals dat waarin de in het hoofdgeding aan de orde zijnde regeling voorziet, niet gerechtvaardigd uit hoofde van de bescherming van de consument en het voorkomen van fraude, aangezien het dat doel niet coherent nastreeft en niet voldoet aan de eisen van het evenredigheidsbeginsel.

62      Mitsdien moet op de vragen worden geantwoord dat artikel 29 EG aldus moet worden uitgelegd dat het in de weg staat aan een nationale regeling als die welke in het hoofdgeding aan de orde is, die zowel tussen de twee deelgebieden van gebied A als tussen het tweede deelgebied van gebied A en gebied B het voor uitvoer binnenbrengen, opslaan, verwerken en verpakken van krenten volstrekt verbiedt, aangezien deze regeling niet de mogelijkheid biedt de nagestreefde legitieme doelstellingen op coherente wijze te bereiken en verder gaat dan nodig is om die doelstellingen te bereiken.

 Kosten

63      Ten aanzien van de partijen in het hoofdgeding is de procedure als een aldaar gerezen incident te beschouwen, zodat de nationale rechter over de kosten heeft te beslissen. De door anderen wegens indiening van hun opmerkingen bij het Hof gemaakte kosten komen niet voor vergoeding in aanmerking.

Het Hof (Eerste kamer) verklaart voor recht:

Artikel 29 EG moet aldus worden uitgelegd dat het in de weg staat aan een nationale regeling als die welke in het hoofdgeding aan de orde is, die zowel tussen de twee deelgebieden van gebied A als tussen het tweede deelgebied van gebied A en gebied B het voor uitvoer binnenbrengen, opslaan, verwerken en verpakken van krenten volstrekt verbiedt, aangezien deze regeling niet de mogelijkheid biedt de nagestreefde legitieme doelstellingen op coherente wijze te bereiken en verder gaat dan nodig is om die doelstellingen te bereiken.

ondertekeningen


* Procestaal: Grieks.

Top