EUR-Lex Access to European Union law

Back to EUR-Lex homepage

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document 62007CJ0545

Arrest van het Hof (Vierde kamer) van 5 maart 2009.
Apis-Hristovich EOOD tegen Lakorda AD.
Verzoek om een prejudiciële beslissing: Sofiyski gradski sad - Bulgarije.
Richtlijn 96/9/EG - Rechtsbescherming van databanken - Recht sui generis - Verkrijging, controle of presentatie van inhoud van databank - Opvraging - Substantieel deel van inhoud van databank - Elektronische bank van officiële juridische gegevens.
Zaak C-545/07.

Jurisprudentie 2009 I-01627

ECLI identifier: ECLI:EU:C:2009:132

ARREST VAN HET HOF (Vierde kamer)

5 maart 2009 ( *1 )

„Richtlijn 96/9/EG — Rechtsbescherming van databanken — Recht sui generis — Verkrijging, controle of presentatie van inhoud van databank — Opvraging — Substantieel deel van inhoud van databank — Elektronische bank van officiële juridische gegevens”

In zaak C-545/07,

betreffende een verzoek om een prejudiciële beslissing krachtens artikel 234 EG, ingediend door de Sofiyski gradski sad (Bulgarije) bij beslissing van 19 november 2007, ingekomen bij het Hof op , in de procedure

Apis-Hristovich EOOD

tegen

Lakorda AD,

wijst

HET HOF VAN JUSTITIE (Vierde kamer),

samengesteld als volgt: K. Lenaerts (rapporteur), kamerpresident, T. von Danwitz, R. Silva de Lapuerta, E. Juhász en J. Malenovský, rechters,

advocaat-generaal: E. Sharpston,

griffier: N. Nanchev, administrateur,

gezien de stukken en na de terechtzitting op 27 november 2008,

gelet op de opmerkingen van:

Apis-Hristovich EOOD, vertegenwoordigd door E. Marcov en A. Andréev, advokati,

Lakorda AD, vertegenwoordigd door D. Mateva en M. Mladenov, advokati,

de Bulgaarse regering, vertegenwoordigd door E. Petranova, D. Drambozova en A. Ananiev als gemachtigden,

de Commissie van de Europese Gemeenschappen, vertegenwoordigd door N. Nikolova en H. Krämer als gemachtigden,

gelet op de beslissing, de advocaat-generaal gehoord, om de zaak zonder conclusie te berechten,

het navolgende

Arrest

1

Het verzoek om een prejudiciële beslissing betreft de uitlegging van artikel 7, leden 1 en 2, van richtlijn 96/9/EG van het Europees Parlement en de Raad van 11 maart 1996 betreffende de rechtsbescherming van databanken (PB L 77, blz. 20).

2

Dit verzoek is ingediend in het kader van een geding tussen Apis-Hristovich EOOD (hierna: „Apis”) en Lakorda AD (hierna: „Lakorda”), twee vennootschappen naar Bulgaars recht, die elektronische banken van officiële juridische gegevens op de markt brengen.

Toepasselijke bepalingen

3

Richtlijn 96/9 betreft volgens artikel 1, lid 1, „de rechtsbescherming van databanken in ongeacht welke vorm”.

4

Volgens artikel 1, lid 2, van deze richtlijn wordt daarin onder databank verstaan „een verzameling van werken, gegevens of andere zelfstandige elementen, systematisch of methodisch geordend, en afzonderlijk met elektronische middelen of anderszins toegankelijk”.

5

Artikel 1, lid 3, van deze richtlijn luidt: „De bescherming van deze richtlijn geldt niet voor computerprogramma’s gebruikt bij de fabricage of de werking van met elektronische middelen toegankelijke databanken.”

6

Artikel 2 van richtlijn 96/9 bepaalt:

„Deze richtlijn geldt onverminderd de communautaire voorschriften betreffende:

a)

de rechtsbescherming van computerprogramma’s;

[…]”

7

Artikel 3, lid 1, van deze richtlijn voert een bescherming door het auteursrecht in van „databanken die door de keuze of de rangschikking van de stof een eigen intellectuele schepping van de maker vormen”.

8

Artikel 7 van deze richtlijn, „Voorwerp van de bescherming”, voert een recht sui generis in:

„1.   De lidstaten voorzien in een recht voor de fabrikant van een databank, waarvan de verkrijging, de controle of de presentatie van de inhoud in kwalitatief of kwantitatief opzicht getuigt van een substantiële investering, om de opvraging en/of het hergebruik van het geheel of een in kwalitatief of kwantitatief opzicht substantieel deel van die inhoud te verbieden.

2.   In dit hoofdstuk wordt:

a)

onder ‚opvraging’ verstaan, het permanent of tijdelijk overbrengen van de inhoud van een databank of een substantieel deel ervan op een andere drager, ongeacht op welke wijze en in welke vorm,

b)

onder ‚hergebruik’ verstaan, elke vorm van het aan het publiek ter beschikking stellen van de inhoud van een databank of een substantieel deel ervan, door verspreiding van kopieën, verhuur, online-transmissie of in een andere vorm. De eerste verkoop in de Gemeenschap van een kopie van een databank door de rechthebbende of met diens toestemming leidt tot uitputting van het recht om controle uit te oefenen op de doorverkoop van die kopie in de Gemeenschap.

Openbare uitlening wordt niet als opvraging of hergebruik beschouwd.

3.   Het in lid 1 bedoelde recht kan overgedragen, afgestaan of contractueel in licentie gegeven worden.

4.   Het in lid 1 bedoelde recht geldt ongeacht de mogelijkheid dat die databank door het auteursrecht dan wel door andere rechten beschermd wordt. Het geldt bovendien ongeacht de mogelijkheid dat de inhoud van die databank door het auteursrecht dan wel door andere rechten beschermd wordt. De bescherming van databanken door het in lid 1 bedoelde recht laat de bestaande rechten op de inhoud ervan onverlet.

5.   Het herhaald en systematisch opvragen en/of hergebruiken van niet-substantiële delen van de inhoud van de databank, in strijd met een normale exploitatie van die databank of waardoor ongerechtvaardigde schade wordt toegebracht aan de rechtmatige belangen van de fabrikant van de databank, zijn niet toegestaan.”

9

In het recht van de Republiek Bulgarije worden databanken juridisch beschermd krachtens de wet op het auteursrecht en de naburige rechten (Zakon za avtorskoto pravo i srodnite mu prava, Darzhaven vestnik nr. 56 van 29 juni 1993), in de in de Darzhaven vestnik nr. 73 van gepubliceerde gewijzigde versie (hierna: „ZAPSP”). Artikel 1, leden 2 en 3, van richtlijn 96/9 is omgezet in artikel 2, punt 13, van de aanvullende bepalingen van de ZAPSP, en artikel 7, leden 1 en 2, van deze richtlijn in de artikelen 93 b en 93 c, lid 1, van deze wet.

Feiten en prejudiciële vragen

10

Apis heeft bij de Sofiyski gradski sad (rechtbank van de stad Sofia) een vordering ingesteld enerzijds tot staking van de beweerdelijk illegale opvraging en het beweerdelijk illegale hergebruik door Lakorda van substantiële delen van haar modules „Apis pravo” („Apis recht”) en „Apis praktika” („Apis rechtspraak”), die deel uitmaken van een algemeen juridisch informatiesysteem, namelijk ten tijde van de feiten in het hoofdgeding „Apis 5x” en vervolgens „Apis 6”, en anderzijds tot vergoeding van de schade die verzoekster in het hoofdgeding door het gedrag van Lakorda heeft geleden.

11

Apis stelt als fabrikant van databanken in de zin van de ZAPSP substantieel te hebben geïnvesteerd in het verzamelen, de controle, de systematisering en de actualisering van de gegevens in haar modules „Apis pravo” en „Apis praktika”. Daarbij ging het hoofdzakelijk om digitaliseren, converteren, corrigeren, technologische verwerking, consolideren van normatieve teksten en juridische verwerking.

12

Personen die in haar informatica-afdeling hebben gewerkt voordat zij Lakorda oprichtten, hebben, aldus Apis, substantiële delen van haar modules illegaal opgevraagd, waardoor Lakorda in de loop van september 2006 haar eigen modules „Balgarsko pravo” („Bulgaars recht”) en „Sadebna praktika” („rechtspraak”), die deel uitmaken van het algemene juridische informatiesysteem „Lakorda legis”, heeft kunnen fabriceren en op de markt brengen.

13

Apis stelt dat Lakorda zonder haar toestemming uit de module „Apis pravo” de teksten in hun geconsolideerde versie, van meer dan 19700 documenten, namelijk geldende normatieve handelingen, handelingen houdende wijziging of intrekking van een eerdere handeling alsook niet-normatieve teksten heeft opgevraagd. Bovendien werden meer dan 2500 documenten, in het bijzonder eerdere versies van normatieve handelingen uit de periode van 2001 tot 2006 uit de module „Apis pravo” opgevraagd en in „Lakorda legis” hergebruikt. Zo heeft Lakorda uit deze module 82,5% van het totale aantal documenten, dus een in kwantitatief en kwalitatief opzicht substantieel deel, opgevraagd en hergebruikt.

14

Voorts, aldus Apis, zijn 2516 niet-gepubliceerde rechterlijke uitspraken, door haar met toestemming van de betrokken rechterlijke instanties verkregen en op haar module „Apis praktika” verzameld, daaruit door Lakorda opgevraagd en in de module „Sadebna praktika” opgenomen, hetgeen gelet op de bijzondere waarde van deze niet-gepubliceerde rechtspraak volgens Apis een kwalitatief substantieel deel van de module „Apis praktika” is.

15

Naast de teksten van de in de modules „Apis pravo” en „Apis praktika” opgenomen documenten heeft Lakorda, aldus Apis, ook met deze documenten verbonden gegevens, zoals verwijzingen tussen deze laatste en de wettelijke definitie van bepaalde termen en begrippen, opgevraagd en hergebruikt. Dat er werkelijk sprake is van opvraging en hergebruik zonder toestemming, blijkt uit de aanwezigheid in de modules van Lakorda van aan de modules van Apis eigen kenmerken, zoals met name redactionele aantekeningen, verwijzingen naar vertalingen in het Engels, commando’s, velden, hyperlinks en aanwijzingen over de ontstaansgeschiedenis van wetgevende handelingen.

16

Lakorda ontkent de modules van Apis illegaal te hebben opgevraagd en hergebruikt. Zij stelt dat haar systeem „Lakorda legis” het resultaat is van een eigen significante investering van 215000 BGN. De ontwikkeling van dit systeem vergde de inschakeling van een team van informatici, juristen en beheerders en berust op oorspronkelijke software voor het opstellen, actualiseren en visualiseren van databanken, waarmee de data en de gegevens veel sneller en makkelijker zijn te verwerken respectievelijk te vinden dan bij andere systemen voor juridische informatie. Bovendien verschilt de structuur van haar modules fundamenteel van die van de modules van Apis.

17

Lakorda stelt dat zij voor het realiseren van haar project heeft gesteund op haar relaties met verschillende nationale en Europese autoriteiten. Bovendien heeft zij algemeen toegankelijke bronnen als het Darzhaven vestnik (Publicatieblad van de Republiek Bulgarije) en officiële sites van nationale instellingen en rechterlijke instanties gebruikt, hetgeen de grote inhoudelijke overeenkomst van haar modules met die van Apis en de, evenwel beperkte, overeenkomst van de kenmerken van haar module met die van Apis, met name inzake verwijzingen naar vertalingen en commando’s, verklaart. Krachtens de ZAPSP beschermt het auteursrecht de officiële handelingen van de staatsinstellingen overigens niet.

18

Voorts, aldus Lakorda, vloeien veruit de meeste redactionele aantekeningen en de hyperlinks in het systeem „Lakorda legis” voort uit een eigen concept op basis van een uiterst gedetailleerde systematische verwerking, rangschikking en markering van de opgenomen handelingen. Dit systeem omvat 1200000 afzonderlijk toegankelijke gestructureerde gegevens en meer dan 2700000 hyperlinks, die volgens een unieke methode van herkenning en rangschikking zijn opgesteld. De in het informatiesysteem van Lakorda opgenomen rechterlijke beslissingen verschillen ook significant van die van Apis, met name wat de gegevens betreft die als wezenlijk voor de lezing van de betrokken beslissing worden aangegeven. De redactionele technieken die karakteristiek zouden zijn voor de modules van „Apis”, vloeien voort uit het algemeen geldende Bulgaarse interpunctiesysteem.

19

De Sofiyski gradski sad stelt dat zij, om uit te maken of er sprake is van een inbreuk in de bij haar aanhangige zaak, artikel 93 c, lid 1, ZAPSP moet uitleggen en toepassen, dat artikel 7, lid 2, van richtlijn 96/9 omzet.

20

Daar enerzijds in het hoofdgeding vooral een gestelde illegale opvraging door Lakorda van de inhoud van de modules van Apis aan de orde is en anderzijds deze inhoud bestaat uit handelingen van staatsorganen die steeds worden gewijzigd, aangevuld of ingetrokken, acht die rechter het voor de vaststelling van een inbreuk op de ZAPSP van belang om zowel te bepalen wanneer de gestelde opvraging plaatsvond, als te onderzoeken of zij een permanente of een tijdelijke overbrenging vormt.

21

Daar de ZAPSP deze laatste twee begrippen niet definieert, vraagt de verwijzende rechter zich af of voor de uitlegging van de begrippen „permanent” en „tijdelijk” in artikel 7, lid 2, sub a, van richtlijn 96/9, een criterium op basis van de duur van de overbrenging of van de duur van de opslag van het product van de opvraging op een andere drager moet worden gehanteerd. Indien het tweede criterium moet worden gehanteerd, moet zijns inziens worden nagegaan of de databank voor duurzame opslag op hardware wordt opgevraagd, in welk geval er sprake is van permanente overbrenging, dan wel of deze databank daarentegen tijdelijk in het werkgeheugen van de computer wordt opgeslagen, in welk geval het om tijdelijke overbrenging gaat.

22

Daar Lakorda stelt dat de modules „Apis pravo” en „Apis praktika” in kwantitatief opzicht een niet-substantieel deel van haar systeem „Lakorda legis” vormen, is de verwijzende rechter voorts van oordeel dat hij het begrip in kwantitatief opzicht substantieel deel in de zin van artikel 7, leden 1 en 2, van richtlijn 96/9 moet uitleggen. Dienaangaande vraagt hij zich af of voor de vaststelling van opvraging van een dergelijk deel het aantal uit deze modules opgevraagde gegevens dient te worden vergeleken met het aantal gegevens in de modules van Lakorda, afzonderlijk of daarentegen samen beschouwd.

23

Gelet op de bewering van Apis dat haar module „Apis praktika” uitspraken bevat die zijn verkregen bij rechterlijke instanties waarvan de rechtspraak niet algemeen toegankelijk is, vraagt de verwijzende rechter zich af of het relevante criterium om uit te maken of er sprake is van een in kwalitatief opzicht substantieel deel van de inhoud van een databank in de zin van artikel 7, leden 1 en 2, van richtlijn 96/9, de toegankelijkheid van de gegevens met het oog op hun inzameling of de grote informatieve waarde van deze gegevens is.

24

Ten slotte vraagt de verwijzende rechter zich af of voor de vaststelling van opvraging in de zin van artikel 7 van richtlijn 96/9 niet alleen de databanken als zodanig, maar ook de computerprogramma’s voor het beheer ervan dienen te worden vergeleken.

25

Gelet op deze uitleggingsmoeilijkheden heeft de Sofiyski gradski sad de behandeling van de zaak geschorst en het Hof de volgende prejudiciële vragen gesteld:

„1)

Hoe moeten de begrippen ‚permanente overbrenging’ en ‚tijdelijke overbrenging’ worden uitgelegd en van elkaar worden afgebakend om vast te stellen:

of er sprake is van opvraging in de zin van artikel 7, lid 2, sub a, van richtlijn [96/9] uit een met elektronische middelen toegankelijke databank [?]

op welk tijdstip dient te worden aangenomen dat er sprake is van opvraging in de zin van artikel 7, lid 2, sub a, van richtlijn [96/9] uit een met elektronische middelen toegankelijke databank [?]

welk belang heeft het voor de vaststelling van opvraging dat de op deze wijze opgevraagde inhoud van een databank voor het opstellen van een nieuwe, gewijzigde databank is gebruikt?

2)

Op basis van welk criterium dient het begrip opvraging van een in kwantitatief opzicht substantieel deel te worden uitgelegd, wanneer de databanken in afzonderlijke subgroepen zijn verdeeld, en worden gebruikt in deze subgroepen, die zelfstandige commerciële producten vormen? Dient als criterium de omvang van de databanken in het commerciële product in zijn geheel of de omvang van de databanken in de betrokken subgroep te worden gebruikt?

3)

Dient bij de uitlegging van het begrip ‚in kwalitatief opzicht substantieel deel’ als criterium te worden gehanteerd, de omstandigheid dat een bepaalde soort beweerdelijk opgevraagde gegevens door de fabrikant zijn verkregen uit een bron die niet algemeen toegankelijk is, zodat deze gegevens enkel uit de databanken van deze fabrikant konden worden opgevraagd?

4)

Op basis van welke criteria dient te worden vastgesteld dat er sprake is van opvraging uit een met elektronische middelen toegankelijke databank? Kan de omstandigheid dat in de databank van de fabrikant een bepaalde structuur, aantekeningen, verwijzingen, commando’s, velden, hyperlinks en redactionele teksten zijn te vinden, die ook in de databank van de gestelde inbreukmaker voorkomen, een aanwijzing voor opvraging vormen? Spelen in het kader van deze beoordeling de verschillende basisstructuren van de organisatie van de met elkaar vergeleken databanken een rol?

5)

Speelt het computerprogramma of -systeem voor het beheer van een databank een rol voor de vaststelling van opvraging, indien het geen deel uitmaakt van de databank?

6)

Aangezien volgens richtlijn [96/9] en de rechtspraak van het Hof ‚een in kwalitatief en kwantitatief opzicht substantieel deel van een databank’ samenhangt met een substantiële investering voor de verkrijging, de controle of de presentatie van de databank: hoe dienen deze begrippen te worden uitgelegd in het geval van algemeen toegankelijke normatieve en individuele handelingen van organen van de uitvoerende macht van de staat, hun officiële vertalingen en de rechtspraak?”

Beantwoording van de prejudiciële vragen

Ontvankelijkheid

26

Lakorda acht het verzoek om een prejudiciële beslissing niet noodzakelijk voor de oplossing van het hoofdgeding.

27

Dienaangaande stelt Lakorda dat het geschil niet de uitlegging van begrippen als „opvraging” of „substantieel deel van de inhoud van een databank” in de zin van richtlijn 96/9 betreft. Zij wijst erop dat het begrip opvraging door het Bulgaarse recht wordt gedefinieerd en dat de in het verzoek om een prejudiciële beslissing bedoelde bepalingen van deze richtlijn reeds door het Hof zijn uitgelegd. Zij voegt eraan toe dat, wat de haar verweten gestelde illegale opvraging betreft, de verwijzende rechter de hem door partijen verstrekte gegevens kan beoordelen, in het licht met name van de technische en boekhoudkundige deskundigenverslagen die hij heeft aangevraagd en verkregen, om het hoofdgeding buiten het Hof om te beslechten.

28

Dienaangaande dient eraan te worden herinnerd dat het volgens vaste rechtspraak uitsluitend een zaak is van de nationale rechter aan wie het geschil is voorgelegd en die de verantwoordelijkheid draagt voor de te geven rechterlijke beslissing, om, gelet op de bijzonderheden van het geval, zowel de noodzaak van een prejudiciële beslissing voor het wijzen van zijn vonnis te beoordelen, als de relevantie van de vragen die hij aan het Hof voorlegt (arresten van 15 december 1995, Bosman, C-415/93, Jurispr. blz. I-4921, punt 59; , Centro Europa 7, C-380/05, Jurispr. blz. I-349, punt 52, en , Michaniki, C-213/07, Jurispr. blz. I-9999, punt 32).

29

Wanneer de vragen betrekking hebben op de uitlegging van gemeenschapsrecht, is het Hof derhalve in beginsel verplicht daarop te antwoorden (zie met name arrest van 25 februari 2003, IKA, C-326/00, Jurispr. blz. I-1703, punt 27, en voormeld arrest Michaniki, punt 33).

30

Het Hof kan slechts weigeren een uitspraak te doen over een prejudiciële vraag van een nationale rechter, wanneer duidelijk blijkt dat de gevraagde uitlegging van het gemeenschapsrecht geen enkel verband houdt met een reëel geschil of met het voorwerp van het hoofdgeding, wanneer het vraagstuk van hypothetische aard is, of wanneer het Hof niet beschikt over de gegevens, feitelijk en rechtens, die voor hem noodzakelijk zijn om een nuttig antwoord te geven op de gestelde vragen (zie met name arrest van 13 maart 2001, PreussenElektra, C-379/98, Jurispr. blz. I-2099, punt 39, en voormeld arrest Michaniki, punt 34).

31

Hier is evenwel van geen van de in het vorige punt bedoelde gevallen sprake. Uit de beschrijving van de feiten en het rechtskader van het hoofdgeding in het verzoek om een prejudiciële beslissing blijkt integendeel — hetgeen overigens ter terechtzitting is bevestigd — dat de verwijzende rechter voor de oplossing van het voor hem aanhangige geschil met name nadere uitlegging behoeft van de begrippen „opvraging” en in kwalitatief of kwantitatief opzicht „substantieel deel” van de inhoud van een databank in de zin van artikel 7 van richtlijn 96/9.

32

Hieraan dient te worden toegevoegd dat in het kader van de procedure van artikel 234 EG, die op een duidelijke afbakening van de taken van de nationale rechterlijke instanties en van het Hof berust, elke waardering van de feiten tot de bevoegdheid van de nationale rechter behoort. Om de verwijzende rechter een nuttig antwoord te geven kan het Hof hem evenwel, in een geest van samenwerking, alle aanwijzingen geven die het noodzakelijk acht (zie arrest van 1 juli 2008, MOTOE, C-49/07, Jurispr. blz. I-4863, punt 30 en aangehaalde rechtspraak).

33

In deze omstandigheden moet het verzoek om een prejudiciële beslissing ontvankelijk worden geacht.

Ten gronde

34

De eerste, de vierde en de vijfde vraag, die tezamen moeten worden onderzocht, betreffen hoofdzakelijk het begrip opvraging, als fysieke overbrenging van gegevens, in de context van richtlijn 96/9. De tweede, de derde en de zesde vraag, die eveneens tezamen moeten worden onderzocht, betreffen in wezen het begrip in kwalitatief of kwantitatief opzicht substantieel deel van de inhoud van een databank, in dezelfde context.

De eerste, de vierde en de vijfde vraag: het begrip „opvraging” in de zin van artikel 7 van richtlijn 96/9

35

Met zijn eerste vraag verzoekt de verwijzende rechter om uitlegging van de begrippen „permanente overbrenging” en „tijdelijke overbrenging”, die in artikel 7, lid 2, sub a, van richtlijn 96/9 worden gebruikt om het begrip opvraging te definiëren. Hij vraagt zich enerzijds ook af op welk tijdstip er sprake is van opvraging uit een elektronisch toegankelijke databank, en anderzijds of het voor de beoordeling of er sprake is van opvraging, een rol speelt dat de uit een databank opgevraagde inhoud voor het opstellen van een nieuwe, gewijzigde databank heeft gediend.

36

De vierde vraag betreft in wezen de relevantie in het kader van de beoordeling of er sprake is van opvraging uit een elektronisch toegankelijke databank, van enerzijds de omstandigheid dat de materiële en technische kenmerken van deze databank terug zijn te vinden in de databank van de gestelde inbreukmaker op het recht sui generis, en anderzijds het verschil in de structurele organisatie van de twee betrokken databanken.

37

De vijfde vraag van de verwijzende rechter strekt ertoe, te vernemen of het computerprogramma voor het beheer van een databank een rol speelt bij de beoordeling of er sprake is van opvraging, indien het geen deel uitmaakt van de databank.

38

In dit verband dient eraan te worden herinnerd dat artikel 7, lid 2, sub a, van richtlijn 96/9 het begrip opvraging definieert als „het permanent of tijdelijk overbrengen van de inhoud van een databank of een substantieel deel ervan op een andere drager, ongeacht op welke wijze en in welke vorm”.

39

Aangezien het begrip opvraging in verschillende bepalingen van artikel 7 van richtlijn 96/9 wordt gebruikt, dient het in de algemene context van dit artikel te worden uitgelegd (zie in die zin arrest van 9 oktober 2008, Directmedia Publishing, C-304/07, Jurispr. blz. I-7565, punt 28).

40

Het Hof heeft reeds geoordeeld dat het begrip opvraging, gelet op de in artikel 7, lid 2, sub a, van richtlijn 96/9 voor de definitie ervan gebruikte bewoordingen en op het oogmerk van het door de gemeenschapswetgever ingevoerde recht sui generis (zie in dit verband arrest van 9 november 2004, The British Horseracing Board e.a., C-203/02, Jurispr. blz. I-10415, punten 45, 46 en 51, en voormeld arrest Directmedia Publishing, punten 31-33), in de context van dit artikel 7 ruim moet worden opgevat als verwijzend naar elke toe-eigening van de gehele inhoud van een databank of een deel daarvan, zonder dat daarvoor toestemming is verleend, ongeacht de aard en de vorm van het daartoe gebruikte procedé (zie in die zin voormelde arresten The British Horseracing Board e.a., punten 51 en 67, en Directmedia Publishing, punten 34, 35, 37 en 38).

41

Het bepalende criterium dienaangaande is, of er al dan niet sprake is van het „overbrengen” van de gehele inhoud van de betrokken databank of een deel ervan op een andere drager van dezelfde of een andere aard dan de drager van deze databank. Een dergelijke overbrenging veronderstelt dat de gehele inhoud van een databank of een deel ervan is terug te vinden op een andere drager dan die van de oorspronkelijke databank (zie voormeld arrest Directmedia Publishing, punt 36).

42

In deze context dient met betrekking tot de eerste vraag van de verwijzende rechter te worden opgemerkt dat de gemeenschapswetgever, zoals blijkt uit de bewoordingen zelf van artikel 7, lid 2, sub a, van richtlijn 96/9, niet alleen handelingen van „permanente overbrenging” maar ook van „tijdelijke overbrenging” in het begrip „opvraging” in de zin van dit artikel 7 heeft willen omvatten.

43

Zoals de Commissie van de Europese Gemeenschappen ter terechtzitting nader heeft gepreciseerd, beoogde deze wetgever uitdrukkelijk uit te sluiten dat bij de uitlegging en de toepassing van het begrip „overbrenging” in de zin van artikel 7 van richtlijn 96/9 een soort de-minimisregel ontstond. Zoals de Commissie ook ter terechtzitting heeft bevestigd, verbindt deze richtlijn zelf trouwens geen enkel specifiek rechtsgevolg aan het permanente of integendeel tijdelijke karakter van de betrokken overbrenging. De vraag of er sprake is van permanente of tijdelijke overbrenging, kan echter in de context van het betrokken nationale recht belang hebben om de ernst van een eventuele inbreuk op het recht sui generis van de fabrikant van een beschermde databank of de omvang van de herstelbare schade bij een dergelijke inbreuk te beoordelen.

44

Zoals de Commissie meent, dient permanente van tijdelijke overbrenging te worden onderscheiden aan de hand van de duur van de opslag op een andere drager van de gegevens uit de oorspronkelijke databank. Er is permanente overbrenging bij duurzame opslag van deze gegevens op een andere dan de oorspronkelijke drager en tijdelijke overbrenging bij opslag van deze gegevens voor bepaalde tijd op een andere drager, bijvoorbeeld in het werkgeheugen van een computer.

45

Het tijdstip waarop er sprake is van opvraging uit een elektronische databank moet worden geacht samen te vallen met het tijdstip waarop de opgevraagde gegevens op een andere drager dan die van de oorspronkelijke databank worden vastgelegd, ongeacht of deze vastlegging permanent of tijdelijk is.

46

Voorts is het doel van de overbrenging irrelevant voor de beoordeling of er sprake is van opvraging. Zo is het van weinig belang dat de betrokken overbrenging de samenstelling van een andere, al dan niet met de oorspronkelijke databank concurrerende databank tot doel heeft, dan wel in het kader van een andere, al dan niet commerciële activiteit dan de samenstelling van een databank plaatsvindt (zie in die zin voormeld arrest Directmedia Publishing, punten 46 en 47 en aangehaalde rechtspraak).

47

Zoals blijkt uit punt 38 van de considerans van richtlijn 96/9 is het voor de uitlegging van het begrip opvraging evenmin van belang dat het overbrengen van de inhoud van een beschermde databank op een andere drager leidt tot een andere rangschikking of organisatie van de betrokken elementen dan in de oorspronkelijke databank (zie in die zin voormeld arrest Directmedia Publishing, punt 39).

48

Gelet op de technische mogelijkheden om elektronische databanken te reorganiseren, belet de omstandigheid dat de inhoud van een dergelijke door het recht sui generis beschermde databank geheel of gedeeltelijk in gewijzigde vorm in een andere databank is terug te vinden, dus op zich niet de vaststelling dat er sprake is van opvraging. Hetzelfde geldt voor de door de verwijzende rechter in zijn vierde vraag vermelde omstandigheid inzake verschillen in de structurele organisatie van de twee betrokken databanken.

49

Dienaangaande dient ook te worden gepreciseerd dat, indien vaststaat — hetgeen ter beoordeling van de verwijzende rechter staat — dat de inhoud of een substantieel deel van de inhoud van een door het recht sui generis beschermde databank zonder toestemming van de fabrikant ervan is overgebracht op een drager van iemand anders en vervolgens ter beschikking van het publiek is gesteld, bijvoorbeeld in de vorm van een andere eventueel gewijzigde databank, deze omstandigheid, behalve op een opvraging, kan wijzen op een hergebruik in de zin van artikel 7 van richtlijn 96/9, daar het begrip hergebruik verwijst naar elke verspreiding onder het publiek van de inhoud van een beschermde databank of een deel daarvan, zonder toestemming (zie in die zin voormeld arrest The British Horseracing Board e.a., punten 61 en 67).

50

Zoals de Commissie heeft opgemerkt, dient bovendien te worden beklemtoond dat de — ook door de verwijzende rechter te verifiëren — omstandigheid dat er illegaal uit een beschermde databank gegevens zijn opgevraagd om een nieuwe met de oorspronkelijke databank concurrerende databank samen te stellen en op de markt te brengen, in voorkomend geval relevant kan zijn om de omvang van de daardoor aan de fabrikant van de oorspronkelijke databank berokkende schade te taxeren.

51

De door de verwijzende rechter ook in zijn vierde vraag vermelde omstandigheid dat materiële en technische kenmerken in de inhoud van een databank ook zijn terug te vinden in de inhoud van een andere databank, kan worden opgevat als een aanwijzing dat er sprake is van overbrenging tussen deze twee databanken en dus van opvraging. Zoals Lakorda heeft opgemerkt, staat het evenwel aan deze rechter na te gaan of andere factoren, zoals het gebruik van dezelfde bronnen voor de samenstelling van de twee databanken en de aanwezigheid van deze kenmerken in die gemeenschappelijke bronnen, deze gelijkvormigheid eventueel kan verklaren.

52

In navolging van de Bulgaarse regering dient ook te worden gepreciseerd dat de aanwezigheid van gegevens die de fabrikant van een databank uit niet algemeen toegankelijke bronnen heeft verkregen, in een databank van een andere fabrikant, op zich geen afdoende bewijs van overbrenging van gegevens van de drager van de eerste databank op die van de tweede is, daar de fabrikant van deze laatste deze gegevens ook rechtstreeks bij dezelfde bronnen als de eerste kan hebben verkregen. Een dergelijk feit kan niettemin een aanwijzing voor opvraging zijn.

53

Ten slotte kan, zoals de Bulgaarse regering en de Commissie hebben gesteld, de omstandigheid — die Lakorda in het hoofdgeding heeft aangevoerd en die aanleiding gaf tot de vijfde vraag van de verwijzende rechter — betreffende het originele karakter van het gebruikte computerprogramma voor het beheer van zijn databank door de gestelde inbreukmaker op het recht sui generis van de fabrikant van een andere databank, in voorkomend geval zeker relevant zijn in de context van richtlijn 91/250/EEG van de Raad van 14 mei 1991 betreffende de rechtsbescherming van computerprogramma’s (PB L 122, blz. 42) (zie in dit verband punt 23 van de considerans en artikel 2, sub a, van richtlijn 96/9).

54

Daarentegen sluit deze omstandigheid als zodanig niet uit dat de aanwezigheid van alle gegevens of een deel ervan op de drager van de databank van de gestelde inbreukmaker zijn verkregen door overbrenging zonder toestemming van deze gegevens uit de drager van de beschermde databank.

55

Gelet op de voorgaande overwegingen dient op de eerste, de vierde en de vijfde vraag te worden geantwoord als volgt:

De afbakening van de begrippen „permanente overbrenging” respectievelijk „tijdelijke overbrenging” in de zin van artikel 7 van richtlijn 96/9 berust op het criterium van de duur van de opslag van de uit een beschermde databank opgevraagde gegevens op een andere drager dan die van deze databank. Het tijdstip waarop er sprake is van opvraging in de zin van dit artikel 7 uit een elektronisch toegankelijke beschermde databank, is dat waarop de overgebrachte gegevens worden vastgelegd op een andere drager dan die van deze databank. Dit begrip opvraging staat los van het doel van degene die de betrokken handeling verricht, van de door laatstgenoemde in de inhoud van de aldus overgebrachte gegevens eventueel aangebrachte wijzigingen, alsook van eventuele verschillen in de structurele organisatie van de betrokken databanken.

De omstandigheid dat materiële en technische kenmerken in de inhoud van een beschermde databank van een fabrikant ook zijn terug te vinden in de inhoud van een databank van een andere fabrikant, kan worden opgevat als een aanwijzing voor opvraging in de zin van artikel 7 van richtlijn 96/9, tenzij andere factoren dan een overbrenging tussen die twee databanken deze gelijkvormigheid kunnen verklaren. De aanwezigheid van gegevens die de fabrikant van een databank uit niet algemeen toegankelijke bronnen heeft verkregen, in de databank van een andere fabrikant, is op zich geen afdoende bewijs dat er sprake is van opvraging, maar kan er een aanwijzing voor zijn.

De aard van de voor het beheer van twee elektronische databanken gebruikte computerprogramma’s is geen element ter beoordeling of er sprake is van opvraging in de zin van artikel 7 van richtlijn 96/9.

De tweede, de derde en de zesde vraag: het begrip „substantieel deel van de inhoud van een databank” in de zin van artikel 7 van richtlijn 96/9

56

Met zijn tweede vraag wenst de verwijzende rechter in wezen te vernemen hoe het begrip opvraging van een in kwantitatief opzicht „substantieel deel” van de inhoud van een databank in de zin van artikel 7 van richtlijn 96/9 dient te worden uitgelegd, wanneer de betrokken databanken in een geheel van elementen afzonderlijke „subgroepen” (modules) vormen, die overeenkomen met autonome commerciële producten.

57

De derde vraag strekt er in wezen toe, te vernemen of de omstandigheid dat bepaalde beweerdelijk uit een databank opgevraagde gegevens door de fabrikant ervan zijn verkregen bij een niet algemeen toegankelijke bron, de uitlegging van het begrip in kwalitatief opzicht „substantieel deel” van de inhoud van een databank in de zin artikel 7, van richtlijn 96/9 kan beïnvloeden.

58

Met zijn zesde vraag verzoekt de verwijzende rechter in wezen om uitlegging, in de context van artikel 7 van richtlijn 96/9, van het begrip „substantieel deel van de inhoud van een databank”, gelet op de door het Hof in zijn rechtspraak reeds verstrekte preciseringen, wanneer deze databank algemeen toegankelijke officiële handelingen, zoals normatieve en individuele handelingen van de uitvoerende macht van de staat, hun officiële vertalingen en de rechtspraak bevat.

59

Wat de tweede vraag van de verwijzende rechter betreft, dient eraan te worden herinnerd dat volgens vaste rechtspraak van het Hof het begrip in kwantitatief opzicht substantieel deel van de inhoud van een beschermde databank verwijst naar de hoeveelheid opgevraagde en/of hergebruikte gegevens uit deze databank en moet worden beoordeeld in verhouding tot de omvang van de totale inhoud daarvan. Bij opvraging en/of hergebruik door een gebruiker van een kwantitatief aanzienlijk deel van de inhoud van een met inzet van substantiële middelen samengestelde databank, is de investering in het opgevraagde en/of hergebruikte deel verhoudingsgewijs immers eveneens substantieel (zie voormeld arrest The British Horseracing Board e.a., punt 70).

60

Zoals de Commissie heeft opgemerkt, dient op dit punt te worden toegevoegd dat de omvang van de inhoud van de databank op de drager waarvan gegevens uit een beschermde databank zijn overgebracht, daarentegen volstrekt irrelevant is ter beoordeling of een substantieel deel van de inhoud ervan is opgevraagd en/of hergebruikt.

61

Bovendien kan, zoals zowel Apis als de Bulgaarse regering en de Commissie hebben opgemerkt, hoe dan ook slechts bij een geheel van gegevens dat voor bescherming krachtens het recht sui generis in aanmerking komt, omdat het enerzijds een databank in de zin van artikel 1, lid 2, van richtlijn 96/9 is, en anderzijds in de samenstelling ervan substantieel is geïnvesteerd in de zin van artikel 7, lid 1, van deze richtlijn, in kwantitatief opzicht worden beoordeeld of een substantieel deel is opgevraagd en/of hergebruikt.

62

Daaruit volgt dat in het door de verwijzende rechter in zijn tweede vraag vermelde geval waarin een geheel van gegevens bestaat uit verschillende afzonderlijke „subgroepen”, ter beoordeling of uit een van deze subgroepen een in kwantitatief opzicht substantieel deel van de inhoud van een databank is opgevraagd en/of hergebruikt, vooraf dient te worden bepaald of deze subgroep zelf een databank in de zin van richtlijn 96/9 is (zie dienaangaande arrest van 9 november 2004, Fixtures Marketing, C-444/02, Jurispr. blz. I-10549, punten 19-32), die bovendien voldoet aan de in artikel 7, lid 1, van deze richtlijn gestelde criteria om in aanmerking te komen voor bescherming door het recht sui generis.

63

Zo ja, dan moet de omvang van de beweerdelijk uit de betrokken subgroep opgevraagde en/of hergebruikte gegevens worden vergeleken met die van de totale inhoud van deze subgroep alleen.

64

Zo neen, en voor zover het geheel van gegevens waarvan de betrokken subgroep deel uitmaakt, zelf een databank vormt die in aanmerking komt voor bescherming door het recht sui generis krachtens artikel 1, lid 2, juncto artikel 7, lid 1, van richtlijn 96/9, dan moet de omvang van de beweerdelijk opgevraagde en/of hergebruikte gegevens van deze subgroep en eventueel van andere subgroepen worden vergeleken met die van de totale inhoud van dat geheel.

65

Dienaangaande dient ook te worden gepreciseerd, dat de omstandigheid dat verschillende subgroepen van eenzelfde geheel van gegevens elk afzonderlijk als autonome producten op de markt worden gebracht, op zich niet volstaat voor hun kwalificatie als databank die als zodanig in aanmerking komt voor bescherming door het recht sui generis. Voor een dergelijke kwalificatie spelen commerciële overwegingen namelijk geen rol, maar moet zijn voldaan aan de juridische voorwaarden van artikel 1, lid 2, en artikel 7, lid 1, van deze richtlijn.

66

Wat de derde vraag van de verwijzende rechter betreft, dient erop te worden gewezen dat volgens de rechtspraak van het Hof het begrip in kwalitatief opzicht substantieel deel van de inhoud van een databank verwijst naar de omvang van de investering in de verkrijging, de controle of de presentatie van de inhoud van het voorwerp van de opvraging en/of het hergebruik, ongeacht of dit voorwerp een in kwantitatief opzicht substantieel deel van de algemene inhoud van de beschermde databank vormt. Een in kwantitatief opzicht verwaarloosbaar deel van de inhoud van een databank kan immers wat de verkrijging, de controle of de presentatie betreft een uit menselijk, technisch of financieel oogpunt omvangrijke investering vertegenwoordigen (zie voormeld arrest The British Horseracing Board e.a., punt 71).

67

Aangezien het bestaan van een recht sui generis volgens punt 46 van de considerans van de richtlijn geen aanleiding mag zijn om een nieuw recht in het leven te roepen met betrekking tot de werken, gegevens of elementen zelf van de databank, is voorts geoordeeld dat de intrinsieke waarde van de opgevraagde en/of hergebruikte elementen geen relevant criterium is voor de beoordeling hiervan (zie voormeld arrest The British Horseracing Board e.a., punten 72 en 78).

68

Gelet op hetgeen in punt 66 van het onderhavige arrest in herinnering is gebracht, kan de omstandigheid dat gegevens die beweerdelijk uit een door het recht sui generis beschermde databank zijn opgevraagd en/of hergebruikt, door de fabrikant ervan zijn verkregen uit niet algemeen toegankelijke bronnen, naargelang de omvang van de menselijke, technische en/of financiële middelen die hij heeft ingezet om de betrokken gegevens uit deze bronnen te verzamelen, een rol spelen bij de vaststelling of er sprake is van een substantiële investering voor de „verkrijging” van deze elementen in de zin van artikel 7, lid 1, van richtlijn 96/9 (zie in die zin arrest van 9 november 2004, Fixtures Marketing, C-46/02, Jurispr. blz. I-10365, punten 34 en 38), en dus de kwalificatie ervan als in kwalitatief opzicht substantieel deel van de inhoud van de betrokken databank beïnvloeden.

69

Wat de door de verwijzende rechter in zijn zesde vraag vermelde omstandigheid betreffende de aanwezigheid in de betrokken databank van algemeen toegankelijke officiële gegevens betreft, is het van belang erop te wijzen dat zowel uit de in artikel 1, lid 2, van richtlijn 96/9 gebruikte algemene bewoordingen om het begrip databank in de zin van deze richtlijn te definiëren als uit het doel van de bescherming door het recht sui generis volgt dat de gemeenschapswetgever dit begrip een ruime draagwijdte heeft willen geven, vrij van overwegingen in verband met name met de materiële inhoud van alle betrokken elementen (zie in die zin voormeld arrest Fixtures Marketing, C-444/02, punten 19-21).

70

Zoals volgt uit artikel 7, lid 4, van richtlijn 96/9 is het recht sui generis bovendien van toepassing ongeacht of de databank en/of de inhoud ervan met name auteursrechtelijk kan worden beschermd.

71

Zoals de Bulgaarse regering heeft opgemerkt, volgt daaruit dat de door Lakorda gestelde omstandigheid dat de gegevens in het juridisch informatiesysteem van Apis wegens hun officiële karakter niet in aanmerking komen voor auteursrechtelijke bescherming, niet als zodanig kan rechtvaardigen dat aan een geheel met dergelijke gegevens de hoedanigheid van „databank” in de zin van artikel 1, lid 2, van richtlijn 96/9 wordt ontzegd, of dat een dergelijk geheel wordt uitgesloten van de werkingssfeer van de bescherming van het bij artikel 7 van deze richtlijn ingevoerde recht sui generis.

72

Zoals Apis, de Bulgaarse regering en de Commissie hebben gesteld, ontslaat het officiële en algemeen toegankelijke karakter van alle of een deel van de in een geheel van gegevens verzamelde elementen de verwijzende rechter er bijgevolg niet van om in het licht van alle relevante feiten na te gaan of dit geheel een databank vormt die in aanmerking komt voor bescherming door het recht sui generis op grond dat voor de verkrijging, de controle en/of de presentatie van de totale inhoud ervan in kwantitatief of kwalitatief opzicht substantieel is geïnvesteerd (zie in die zin voormeld arrest Fixtures Marketing, C-46/02, punten 32-38).

73

Dat de inhoud van een beschermde databank hoofdzakelijk uit algemeen toegankelijke officiële elementen bestaat, ontslaat de nationale rechter er evenmin van om, ter beoordeling of een substantieel deel van deze inhoud is opgevraagd en/of hergebruikt, na te gaan of de gegevens die beweerdelijk uit deze databank zijn opgevraagd en/of hergebruikt, in kwantitatief opzicht een substantieel deel van de totale inhoud ervan vormen of, in voorkomend geval, of zij in kwalitatief opzicht een dergelijk substantieel deel vormen doordat menselijk, technisch of financieel aanzienlijk is geïnvesteerd in de verkrijging, de controle of de presentatie ervan.

74

Gelet op de voorgaande overwegingen dient er op de tweede, de derde en de zesde vraag te worden geantwoord als volgt:

Artikel 7 van richtlijn 96/9 moet aldus worden uitgelegd dat bij een omvattend geheel van elementen met afzonderlijke subgroepen de omvang van de beweerdelijk uit een van deze subgroepen opgevraagde en/of hergebruikte elementen, ter beoordeling of een in kwantitatief opzicht substantieel deel van de inhoud van een databank is opgevraagd en/of hergebruikt in de zin van dit artikel, moet worden vergeleken met de omvang van de totale inhoud van deze subgroep indien deze laatste als zodanig een databank vormt die voldoet aan de voorwaarden voor bescherming door het recht sui generis. In het omgekeerde geval, en voor zover dit geheel een dergelijke beschermde databank vormt, moet de omvang van de beweerdelijk opgevraagde en/of hergebruikte elementen van de verschillende subgroepen van dit geheel worden vergeleken met de omvang van de totale inhoud van dit laatste.

Dat elementen die beweerdelijk uit een door het recht sui generis beschermde databank zijn opgevraagd en/of hergebruikt, door de fabrikant ervan uit niet algemeen toegankelijke bronnen zijn verkregen, kan naargelang van de omvang van de menselijke, technische en/of financiële middelen die deze fabrikant heeft ingezet om de betrokken elementen bij deze bronnen te verzamelen, een rol spelen bij de kwalificatie ervan als in kwalitatief opzicht substantieel deel van de inhoud van de betrokken databank in de zin van artikel 7 van richtlijn 96/9.

Dat de inhoud van een databank gedeeltelijk uit algemeen toegankelijke officiële elementen bestaat, ontslaat de nationale rechter er niet van om, ter beoordeling of een substantieel deel van de inhoud van deze databank is opgevraagd en/of hergebruikt, na te gaan of de elementen die beweerdelijk uit deze databank zijn opgevraagd en/of hergebruikt, in kwantitatief opzicht een substantieel deel van de totale inhoud ervan vormen of, in voorkomend geval, of zij in kwalitatief opzicht een dergelijk substantieel deel vormen doordat menselijk, technisch of financieel aanzienlijk is geïnvesteerd in de verkrijging, de controle of de presentatie ervan.

Kosten

75

Ten aanzien van de partijen in het hoofdgeding is de procedure als een aldaar gerezen incident te beschouwen, zodat de nationale rechterlijke instantie over de kosten heeft te beslissen. De door anderen wegens indiening van hun opmerkingen bij het Hof gemaakte kosten komen niet voor vergoeding in aanmerking.

 

Het Hof van Justitie (Vierde kamer) verklaart voor recht:

 

1)

De afbakening van de begrippen „permanente overbrenging” respectievelijk „tijdelijke overbrenging” in de zin van artikel 7 van richtlijn 96/9/EG van het Europees Parlement en de Raad van 11 maart 1996 betreffende de rechtsbescherming van databanken, berust op het criterium van de duur van de opslag van de uit een beschermde databank opgevraagde gegevens op een andere drager dan die van deze databank. Het tijdstip waarop er sprake is van opvraging in de zin van dit artikel 7 uit een elektronisch toegankelijke beschermde databank, is dat waarop de overgebrachte gegevens worden vastgelegd op een andere drager dan die van deze databank. Dit begrip opvraging staat los van het doel van degene die de betrokken handeling verricht, van de door laatstgenoemde in de inhoud van de aldus overgebrachte gegevens eventueel aangebrachte wijzigingen, alsook van eventuele verschillen in de structurele organisatie van de betrokken databanken.

De omstandigheid dat materiële en technische kenmerken in de inhoud van een beschermde databank van een fabrikant ook zijn terug te vinden in de inhoud van een databank van een andere fabrikant, kan worden opgevat als een aanwijzing voor opvraging in de zin van artikel 7 van richtlijn 96/9, tenzij andere factoren dan een overbrenging tussen die twee databanken deze gelijkvormigheid kunnen verklaren. De aanwezigheid van gegevens die de fabrikant van een databank uit niet algemeen toegankelijke bronnen heeft verkregen, in de databank van een andere fabrikant, is op zich geen afdoende bewijs dat er sprake is van opvraging, maar kan er een aanwijzing voor zijn.

De aard van de voor het beheer van twee elektronische databanken gebruikte computerprogramma’s is geen element ter beoordeling of er sprake is van opvraging in de zin van artikel 7 van richtlijn 96/9.

 

2)

Artikel 7 van richtlijn 96/9 moet aldus worden uitgelegd dat bij een omvattend geheel van elementen met afzonderlijke subgroepen de omvang van de beweerdelijk uit een van deze subgroepen opgevraagde en/of hergebruikte elementen, ter beoordeling of een in kwantitatief opzicht substantieel deel van de inhoud van een databank is opgevraagd en/of hergebruikt in de zin van dit artikel, moet worden vergeleken met de omvang van de totale inhoud van deze subgroep indien deze laatste als zodanig een databank vormt die voldoet aan de voorwaarden voor bescherming door het recht sui generis. In het omgekeerde geval, en voor zover dit geheel een dergelijke beschermde databank vormt, moet de omvang van de beweerdelijk opgevraagde en/of hergebruikte elementen van de verschillende subgroepen van dit geheel worden vergeleken met de omvang van de totale inhoud van dit laatste.

Dat elementen die beweerdelijk uit een door het recht sui generis beschermde databank zijn opgevraagd en/of hergebruikt, door de fabrikant ervan uit niet algemeen toegankelijke bronnen zijn verkregen, kan naargelang van de omvang van de menselijke, technische en/of financiële middelen die deze fabrikant heeft ingezet om de betrokken elementen bij deze bronnen te verzamelen, een rol spelen bij de kwalificatie ervan als in kwalitatief opzicht substantieel deel van de inhoud van de betrokken databank in de zin van artikel 7 van richtlijn 96/9.

Dat de inhoud van een databank gedeeltelijk uit algemeen toegankelijke officiële elementen bestaat, ontslaat de nationale rechter er niet van om, ter beoordeling of een substantieel deel van de inhoud van deze databank is opgevraagd en/of hergebruikt, na te gaan of de elementen die beweerdelijk uit deze databank zijn opgevraagd en/of hergebruikt, in kwantitatief opzicht een substantieel deel van de totale inhoud ervan vormen of, in voorkomend geval, of zij in kwalitatief opzicht een dergelijk substantieel deel vormen doordat menselijk, technisch of financieel aanzienlijk is geïnvesteerd in de verkrijging, de controle of de presentatie ervan.

 

ondertekeningen


( *1 ) Procestaal: Bulgaars.

Top