EUR-Lex Access to European Union law

Back to EUR-Lex homepage

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document 62000CJ0438

Arrest van het Hof (Vijfde kamer) van 8 mei 2003.
Deutscher Handballbund eV tegen Maros Kolpak.
Verzoek om een prejudiciële beslissing: Oberlandesgericht Hamm - Duitsland.
Externe betrekkingen - Associatieovereenkomst GemeenschappenSlowakije - Artikel38, lid1 - Vrij verkeer van werknemers - Nondiscriminatiebeginsel - Handbal - Beperking van aantal onderdanen van derde landen dat bij kampioenschap van sportfederatie door team als beroepsspeler kan worden opgesteld.
Zaak C-438/00.

Jurisprudentie 2003 I-04135

ECLI identifier: ECLI:EU:C:2003:255

Arrêt de la Cour

Zaak C-438/00


Deutscher Handballbund eV
tegen
Maros Kolpak



(verzoek van het Oberlandesgericht Hamm om een prejudiciële beslissing)

«Externe betrekkingen – Associatieovereenkomst Gemeenschappen-Slowakije – Artikel 38, lid 1 – Vrij verkeer van werknemers – Non-discriminatiebeginsel – Handbal – Beperking van aantal beroepsspelers uit derde landen dat bij kampioenschap van sportfederatie door team kan worden opgesteld»

Conclusie van advocaat-generaal C. Stix-Hackl van 11 juli 2002
I - 0000
    
Arrest van het Hof (Vijfde kamer) van 8 mei 2003
I - 0000
    

Samenvatting van het arrest

1..
Internationale overeenkomsten – Overeenkomsten van Gemeenschap – Rechtstreekse werking – Artikel 38, lid 1, eerste streepje, van Associatieovereenkomst Gemeenschappen-Slowakije

(Associatieovereenkomst Gemeenschappen-Slowakije, art. 38, lid 1, eerste streepje)

2..
Internationale overeenkomsten – Associatieovereenkomst Gemeenschappen-Slowakije – Werknemers – Gelijke behandeling – Arbeidsvoorwaarden – Artikel 38, lid 1, eerste streepje, van overeenkomst – Werkingssfeer – Regel door sportfederatie vastgesteld betreffende voorwaarden waaronder beroepssporters activiteit in loondienst kunnen verrichten – Daaronder begrepen

(Associatieovereenkomst Gemeenschappen-Slowakije, art. 38, lid 1, eerste streepje)

3..
Internationale overeenkomsten – Associatieovereenkomst Gemeenschappen-Slowakije – Werknemers – Gelijke behandeling – Arbeidsvoorwaarden – Regel door sportfederatie vastgesteld die deelname van beroepsspelers uit derde landen beperkt tot bepaalde wedstrijden – Ontoelaatbaarheid

(Associatieovereenkomst Gemeenschappen-Slowakije, art. 38, lid 1, eerste streepje)

1.
Artikel 38, lid 1, eerste streepje, van de Associatieovereenkomst Gemeenschappen-Slowakije, dat bepaalt dat de behandeling van werknemers die onderdaan zijn van de Slowaakse Republiek en die wettig op het grondgebied van een lidstaat zijn tewerkgesteld, vrij is van elke vorm van discriminatie op grond van nationaliteit ten opzichte van de nationale onderdanen, met betrekking tot de arbeidsvoorwaarden, de beloning of het ontslag, heeft rechtstreekse werking, hetgeen betekent dat Slowaakse onderdanen zich op deze bepaling kunnen beroepen voor de nationale rechterlijke instanties van de lidstaat van ontvangst. cf. punt 30

2.
Artikel 38, lid 1, eerste streepje, van de Associatieovereenkomst Gemeenschappen-Slowakije is van toepassing op een door een sportfederatie vastgestelde regel betreffende de voorwaarden waaronder beroepssporters een activiteit in loondienst kunnen verrichten. cf. punt 37

3.
Artikel 38, lid 1, eerste streepje, van de Associatieovereenkomst Gemeenschappen-Slowakije verzet zich ertegen dat op een beroepssporter van Slowaakse nationaliteit die wettig is tewerkgesteld door een in een lidstaat gevestigde club, een door een sportfederatie van die lidstaat vastgestelde regel wordt toegepast volgens welke de clubs bij kampioenschaps- en bekerwedstrijden slechts een beperkt aantal spelers uit derde landen die geen partij zijn bij de Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte, mogen opstellen. cf. punt 58 en dictum




ARREST VAN HET HOF (Vijfde kamer)
8 mei 2003 (1)


„Externe betrekkingen – Associatieovereenkomst Gemeenschappen-Slowakije – Artikel 38, lid 1 – Vrij verkeer van werknemers – Non-discriminatiebeginsel – Handbal – Beperking van aantal onderdanen van derde landen dat bij kampioenschap van sportfederatie door team als beroepsspeler kan worden opgesteld”

In zaak C-438/00,

betreffende een verzoek aan het Hof krachtens artikel 234 EG van het Oberlandesgericht Hamm (Duitsland), in het aldaar aanhangige geding tussen

Deutscher Handballbund eV

en

Maros Kolpak,

om een prejudiciële beslissing over de uitlegging van artikel 38, lid 1, van de namens de Gemeenschappen bij besluit 94/909/EGKS, EG, Euratom van de Raad en de Commissie van 19 december 1994 goedgekeurde Europa-Overeenkomst waarbij een associatie tot stand wordt gebracht tussen de Europese Gemeenschappen en hun lidstaten, enerzijds, en de Slowaakse Republiek, anderzijds (PB L 359, blz. 1),wijst

HET HOF VAN JUSTITIE (Vijfde kamer),,



samengesteld als volgt: D. A. O. Edward, waarnemend voor de kamerpresident, A. La Pergola (rapporteur), P. Jann, S. von Bahr en A. Rosas, rechters,

advocaat-generaal: C. Stix-Hackl,
griffier: L. Hewlett, hoofdadministrateur,

gelet op de schriftelijke opmerkingen ingediend door:

Deutscher Handballbund eV, vertegenwoordigd door P. Seydel, H. J. Bodenstaff en R. Jersch, Rechtsanwälte,

de Duitse regering, vertegenwoordigd door W.-D. Plessing en B. Muttelsee-Schön als gemachtigden,

de Spaanse regering, vertegenwoordigd door R. Silva de Lapuerta als gemachtigde,

de Italiaanse regering, vertegenwoordigd door U. Leanza als gemachtigde, bijgestaan door D. Del Gaizo, avvocato dello Stato,

de Commissie van de Europese Gemeenschappen, vertegenwoordigd door M.-J. Jonczy, D. Martin en H. Kreppel als gemachtigden,

gezien het rapport ter terechtzitting,

gehoord de mondelinge opmerkingen van Deutscher Handballbund eV, vertegenwoordigd door R. Jersch; M. Kolpak, vertegenwoordigd door M. Schlüter, Rechtsanwalt; de Griekse regering, vertegenwoordigd door V. Pelekou en S. Spyropoulos als gemachtigden; de Spaanse regering, vertegenwoordigd door R. Silva de Lapuerta; de Italiaanse regering, vertegenwoordigd door G. Aiello, avvocato dello Stato, en de Commissie, vertegenwoordigd door M.-J. Jonczy en H. Kreppel, ter terechtzitting van 20 juni 2002,

gehoord de conclusie van de advocaat-generaal ter terechtzitting van 11 juli 2002,

het navolgende



Arrest



1
Bij beschikking van 15 november 2000, ingekomen bij het Hof op 28 november daaraanvolgend, heeft het Oberlandesgericht Hamm krachtens artikel 234 EG een prejudiciële vraag gesteld over de uitlegging van artikel 38, lid 1, van de op 4 oktober 1993 te Luxemburg ondertekende en namens de Gemeenschappen bij besluit 94/909/EGKS, EG, Euratom van de Raad en de Commissie van 19 december 1994 goedgekeurde Europa-Overeenkomst waarbij een associatie tot stand wordt gebracht tussen de Europese Gemeenschappen en hun lidstaten, enerzijds, en de Slowaakse Republiek, anderzijds (PB L 359, blz. 1; hierna: Associatieovereenkomst Gemeenschappen-Slowakije).

2
Deze vraag is gerezen in een geschil tussen Deutscher Handballbund eV (Duitse handbalfederatie; hierna: DHB) en Kolpak over de afgifte van een beroepsspelerskaart.

De Associatieovereenkomst Gemeenschappen-Slowakije

3
Volgens artikel 1, lid 2, van de Associatieovereenkomst Gemeenschappen-Slowakije heeft deze overeenkomst onder andere ten doel een passend kader tot stand te brengen voor de politieke dialoog met het oog op de bevordering van nauwe politieke betrekkingen tussen de partijen, uitbreiding van de handel en harmonische economische betrekkingen tussen de partijen te bevorderen en aldus de dynamische economische ontwikkeling en welvaart in de Slowaakse Republiek te stimuleren, alsmede een passend kader tot stand te brengen voor de geleidelijke integratie van laatstgenoemde in de Gemeenschappen, waarbij volgens de laatste overweging van de preambule van de overeenkomst het uiteindelijke streefdoel van dit land is tot de Gemeenschappen toe te treden.

4
De voor het hoofdgeding relevante bepalingen van de Associatieovereenkomst Gemeenschappen-Slowakije zijn opgenomen in titel IV, Het verkeer van werknemers, de vestiging, het verrichten van diensten.

5
Artikel 38, lid 1, van de Associatieovereenkomst Gemeenschappen-Slowakije, dat is opgenomen in titel IV, hoofdstuk I ( Verkeer van werknemers) luidt: Volgens de in elke lidstaat geldende voorwaarden en modaliteiten:

is de behandeling van werknemers die onderdaan zijn van de Slowaakse Republiek en die wettig op het grondgebied van een lidstaat zijn tewerkgesteld vrij van elke vorm van discriminatie op grond van nationaliteit ten opzichte van de nationale onderdanen, wat betreft de arbeidsvoorwaarden, de beloning of het ontslag;

hebben de wettig op het grondgebied van een lidstaat verblijvende echtgenoot en kinderen van een wettig op het grondgebied van een lidstaat tewerkgestelde werknemer, met uitzondering van seizoenwerknemers en werknemers die onder bilaterale overeenkomsten in de zin van artikel 42 vallen, tenzij in deze overeenkomsten anders is bepaald, gedurende de periode van het toegestaan tewerkstellingsverblijf van die werknemer toegang tot de arbeidsmarkt van die lidstaat.

6
Het in hetzelfde hoofdstuk opgenomen artikel 42 van de Associatieovereenkomst Gemeenschappen-Slowakije bepaalt:

1.
Rekening houdend met de situatie van de arbeidsmarkt in de betrokken lidstaat, zijn wetgeving en de regels die er gelden op het gebied van de mobiliteit van werknemers

dienen de door de lidstaten in het kader van bilaterale overeenkomsten verleende tewerkstellingsmogelijkheden voor werknemers van de Slowaakse Republiek behouden te blijven en, zo mogelijk, te worden verbeterd;

dienen de overige lidstaten de mogelijkheid van het sluiten van soortgelijke overeenkomsten te overwegen.

2.
De Associatieraad onderzoekt de toekenning van andere verbeteringen, zoals bijvoorbeeld toegang tot beroepsopleiding, overeenkomstig de in de lidstaten geldende regels en procedures en met inachtneming van de situatie van de arbeidsmarkt in de lidstaten en de Gemeenschap.

7
Het in hoofdstuk IV ( Algemene bepalingen) van de titel IV opgenomen artikel 59, lid 1, van de Associatieovereenkomst Gemeenschappen-Slowakije bepaalt: Voor de toepassing van titel IV van deze Overeenkomst belet geen enkele bepaling van de Overeenkomst de partijen hun wetten en bestuursrechtelijke bepalingen betreffende toelating en verblijf, tewerkstelling, arbeidsvoorwaarden, de vestiging van natuurlijke personen en het verrichten van diensten toe te passen, mits zij dat niet op zodanige wijze doen dat de voor een partij uit een specifieke bepaling van de Overeenkomst voortvloeiende voordelen teniet worden gedaan of beperkt [...]

De nationale regeling

8
§ 15 van de door de DHB vastgestelde Spielordnung (spelreglement, hierna: SpO), in de op de datum van de verwijzingsbeschikking van kracht zijnde versie, bepaalde:

1.
De spelerskaarten van spelers die

a)
niet de nationaliteit van een lidstaat van de Europese Unie hebben,

b)
niet de nationaliteit hebben van een met de EU geassocieerde derde staat, waarvan de onderdanen gelijkwaardige rechten hebben op het punt van het vrije verkeer in de zin van artikel 48, lid 1, EG-Verdrag zijn gelijkgesteld,

c)
[...]

worden gemerkt met een A achter het spelerskaartnummer.

2.
In teams van de Bundesliga en van de Regionalliga's mogen bij kampioenschaps- en bekerwedstrijden telkens ten hoogste twee spelers worden ingezet wier kaart met een A is gemerkt.

[...]

5.
De vermelding van de letter A op de spelerskaart vervalt steeds per 1 juli van het lopende jaar, wanneer het land van herkomst van de speler vóór dat tijdstip met de EU is geassocieerd als bedoeld in lid 1, sub b. De DHB publiceert de lijst van aldus geassocieerde landen en past deze voortdurend aan.

Het hoofdgeding en de prejudiciële vraag

9
Kolpak, Slowaaks onderdaan, heeft met het oog op tewerkstelling als keeper bij de Duitse tweededivisiehandbalclub TSV Östringen eV Handball in maart 1997 een arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd gesloten tot 30 juni 2000, en vervolgens in februari 2000 een nieuwe overeenkomst voor bepaalde tijd, die op afloopt 30 juni 2003. Hij ontvangt een maandsalaris. Hij woont in Duitsland en beschikt over een geldige verblijfsvergunning.

10
De DHB, die kampioenschappen en bekerwedstrijden op federaal niveau organiseert, heeft hem wegens zijn Slowaakse nationaliteit op grond van § 15 SPO een met een A gemerkte spelerskaart afgegeven.

11
Kolpak, die had verzocht om afgifte van een spelerskaart waarop de voor onderdanen van derde landen gebruikelijke vermelding niet voorkwam, heeft bij het Landgericht Dortmund (Duitsland) een beroep in rechte ingesteld tegen dit besluit van de DHB. Hij heeft opgemerkt dat Slowakije tot de derde landen behoort waarvan de onderdanen krachtens het uit de bepalingen van het EG-Verdrag juncto de bepalingen van de Associatieovereenkomst Gemeenschappen-Slowakije voortvloeiende discriminatieverbod op dezelfde voet als Duitse spelers en spelers uit de EU-landen recht hebben op onbeperkte deelname aan wedstrijden.

12
Het Landgericht heeft de DHB gelast aan Kolpak een spelerskaart af te geven zonder de vermelding A, op grond dat deze laatste volgens § 15 SpO niet op dezelfde wijze mocht worden behandeld als een speler met de nationaliteit van een derde land. De DHB heeft tegen deze uitspraak hoger beroep ingesteld bij het Oberlandesgericht Hamm.

13
Volgens de verwijzende rechter moet de verwijzing naar artikel 48 EG-Verdrag (thans, na wijziging, artikel 39 EG) in § 15, lid 1, sub b, SpO aldus worden uitgelegd, dat deze laatste bepaling alleen van toepassing is op spelers die op het punt van het vrije verkeer van werknemers volledig zijn gelijkgesteld met gemeenschapsonderdanen. Volgens deze uitlegging zou Kolpak geen recht hebben op onbeperkte wedstrijdtoelating zonder de vermelding A, omdat een dergelijke algehele gelijkstelling in de Associatieovereenkomsten met de Oost-Europese en Middellandse-Zeelanden, waaronder de Associatieovereenkomst Gemeenschappen-Slowakije, niet is voorzien.

14
De verwijzende rechter vraagt zich derhalve af of § 15, lid 1, sub b, SpO niet in strijd is met artikel 38 van de Associatieovereenkomst Gemeenschappen-Slowakije. Wanneer dat het geval zou zijn en deze laatste bepaling voor burgers rechtstreekse werking zou hebben, zou Kolpak recht hebben op een onbeperkte spelerskaart.

15
Volgens de verwijzende rechter handelt de DHB door de weigering van een onbeperkte wedstrijdtoelating aan Kolpak wegens diens nationaliteit in strijd met het verbod van artikel 38 van de Associatieovereenkomst Gemeenschappen-Slowakije.

16
De verwijzende rechter stelt in dit verband in de eerste plaats vast dat het contract van Kolpak, waarop § 15 SpO van toepassing is, een arbeidsovereenkomst is aangezien deze speler zich daarin tegen een vast maandsalaris verbindt tot het verrichten van niet-zelfstandige sportieve diensten in het kader van de door zijn club georganiseerde trainingen en wedstrijden, waarbij het gaat om zijn primaire beroepsactiviteit.

17
Hij is in de tweede plaats van mening dat § 15, leden 1, sub b, en 2 SpO een ongelijke behandeling inhoudt met betrekking tot de arbeidsvoorwaarden. Kolpak is immers al wettig tewerkgesteld op het grondgebied van de Bondsrepubliek Duitsland, waar hij woont. Hij bezit een geldige verblijfsvergunning, heeft volgens de Duitse wetgeving geen arbeidsvergunning nodig en ondervindt zelf geen hinder meer van een, zij het ook slechts indirecte, belemmering van de werkgelegenheid. Toch blijft hij door deze bepalingen verstoken van de mogelijkheid om in het kader van zijn beroepsactiviteit op dezelfde voet als andere spelers in officiële wedstrijden te worden ingezet.

18
Daardoor is volgens de verwijzende rechter het discriminatieverbod van artikel 38 van de Associatieovereenkomst Gemeenschappen-Slowakije van toepassing, voorzover het in deze bepaling opgenomen voorbehoud ter zake van de in de verschillende lidstaten geldende voorwaarden en modaliteiten zich daar niet tegen verzet. De verwijzende rechter meent in dit verband dat alleen algemeen geldende normen en niet normen die een naar de nationaliteit van de werknemer verschillende toepassing van arbeidsvoorwaarden tot doel hebben, dergelijke voorwaarden en modaliteiten vormen. Hij neigt ook naar de opvatting dat de door de DHB in het kader van de verenigingsautonomie uitgewerkte regels geen deel uitmaken van deze voorwaarden en modaliteiten. Anders zou het in de Associatieovereenkomst vervatte discriminatieverbod zinledig zijn.

19
De verwijzende rechter is bovendien van mening dat artikel 38 van de Associatieovereenkomst Gemeenschappen-Slowakije, net als artikel 48 van het Verdrag, rechtstreeks toepasselijk is nu artikel 38, gelet op zijn bewoordingen en op het doel en de aard van deze overeenkomst, een duidelijke en nauwkeurig omschreven verplichting behelst, voor welker uitvoering en werking geen verdere handeling vereist is. Volgens de verwijzende rechter heeft artikel 38 van de Associatieovereenkomst Gemeenschappen-Slowakije ook werking ten aanzien van derden, aangezien het niet alleen geldt voor overheidsmaatregelen, maar zich ook uitstrekt tot op de werknemer toepasselijke bepalingen van collectieve aard.

20
De verwijzende rechter leidt daaruit af dat hij te maken heeft met een inbreuk op het discriminatieverbod van artikel 38 van de Associatieovereenkomst Gemeenschappen-Slowakije, waardoor § 15, lid 1, sub b, SpO niet op Kolpak van toepassing zou moeten zijn.

21
In deze omstandigheden heeft het Oberlandesgericht Hamm besloten de behandeling van de zaak te schorsen en het Hof de volgende prejudiciële vraag te stellen: Is het in strijd met artikel 38, lid 1, van de Europa-Overeenkomst waarbij een associatie tot stand wordt gebracht tussen de Europese Gemeenschappen en hun lidstaten, enerzijds, en de Slowaakse Republiek, anderzijds ─ slotakte ─, wanneer een sportfederatie op een beroepssporter van Slowaakse nationaliteit een door haar ingevoerd voorschrift toepast volgens hetwelk de aangesloten clubs bij kampioenschaps- en bekerwedstrijden slechts een beperkt aantal spelers uit derde, niet tot de Europese Gemeenschap behorende landen mogen opstellen?

De prejudiciële vraag

22
Met zijn prejudiciële vraag wenst de verwijzende rechter in wezen te vernemen of artikel 38, lid 1, eerste streepje, van de Associatieovereenkomst Gemeenschappen-Slowakije aldus moet worden uitgelegd dat het zich ertegen verzet dat op een beroepssporter van Slowaakse nationaliteit die wettig is tewerkgesteld door een in een lidstaat gevestigde club, een door een sportfederatie van die lidstaat vastgestelde regel wordt toegepast volgens welke de clubs bij kampioenschaps- en bekerwedstrijden slechts een beperkt aantal spelers mogen opstellen uit derde landen die geen partij zijn bij de Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte (hierna: EER).

23
Voor de beantwoording van de aldus geherformuleerde vraag moet allereerst worden onderzocht of een particulier zich ten overstaan van een nationale rechter kan beroepen op artikel 38, lid 1, eerste streepje, van de Associatieovereenkomst Gemeenschappen-Slowakije, en zo ja, of er op deze bepaling een beroep kan worden gedaan met betrekking tot een door een nationale sportfederatie als de DHB vastgestelde regel. Tot slot dient de draagwijdte van het in die bepaling geformuleerde non-discriminatiebeginsel te worden bepaald.

De rechtstreekse werking van artikel 38, lid 1, eerste streepje, van de Associatieovereenkomst Gemeenschappen-Slowakije

24
Om te beginnen moet worden opgemerkt dat het Hof in punt 30 van het arrest van 29 januari 2002, Pokrzeptowicz-Meyer (C-162/00, Jurispr. blz. I-1049), al heeft aangenomen dat artikel 37, lid 1, eerste streepje, van de op 16 december 1991 te Brussel ondertekende en namens de Gemeenschappen bij besluit 93/743/Euratom, EGKS, EG van de Raad en de Commissie van 13 december 1993 goedgekeurde Europa-overeenkomst waarbij een associatie tot stand wordt gebracht tussen de Europese Gemeenschappen en hun lidstaten, enerzijds, en de Republiek Polen, anderzijds (PB L 348, blz. 1; hierna: Associatieovereenkomst Gemeenschappen-Polen), rechtstreekse werking heeft.

25
Artikel 38, lid 1, eerste streepje, van de Associatieovereenkomst Gemeenschappen-Slowakije is in identieke bewoordingen gesteld als artikel 37, lid 1, eerste streepje, van de Associatieovereenkomst Gemeenschappen-Polen.

26
Verder verschillen de Associatieovereenkomst Gemeenschappen-Slowakije en de Associatieovereenkomst Gemeenschappen-Polen niet van elkaar wat betreft hun doelstellingen en de context waarbinnen zij zijn vastgesteld. Beide hebben immers volgens de laatste overweging van hun preambule en hun artikel 1, lid 2, onder andere ten doel een associatie tot stand te brengen ter bevordering van de uitbreiding van de handel en harmonische economische betrekkingen tussen de overeenkomstsluitende partijen en aldus de dynamische economische ontwikkeling en welvaart in respectievelijk de Republiek Polen en de Slowaakse Republiek te stimuleren teneinde de toetreding van deze landen tot de Gemeenschappen te vergemakkelijken.

27
Evenals artikel 58, lid 1, van de Associatieovereenkomst Gemeenschappen-Polen zich niet tegen de directe werking van artikel 37, lid 1, eerste streepje, van de overeenkomst verzet (zie arrest Pokrzeptowicz-Meyer, reeds aangehaald, punt 28), kan artikel 59, lid 1, van de Associatieovereenkomst Gemeenschappen-Slowakije zich, gelet op de overeenkomst tussen de betrokken bepalingen, in deze omstandigheden niet verzetten tegen de directe werking van artikel 38, lid 1, eerste streepje, van de overeenkomst.

28
Overigens is net als bij artikel 37, lid 1, eerste streepje, van de Associatieovereenkomst Gemeenschappen-Polen, de uitvoering van artikel 38, lid 1, eerste streepje, van de Associatieovereenkomst Gemeenschappen-Slowakije niet afhankelijk gesteld van de vaststelling door de bij deze overeenkomst opgerichte Associatieraad van aanvullende maatregelen om de toepassingsmodaliteiten ervan te bepalen (zie arrest Pokrzeptowicz-Meyer, reeds aangehaald, punt 29).

29
Evenmin als in het geval van artikel 37, lid 1, van de Associatieovereenkomst Gemeenschappen-Polen, kunnen de woorden [v]olgens de in elke lidstaat geldende voorwaarden en modaliteiten in artikel 38, lid 1, van de Associatieovereenkomst Gemeenschappen-Slowakije niet aldus worden uitgelegd dat zij de lidstaten toestaan voorwaarden te verbinden aan het in die bepaling geformuleerde non-discriminatiebeginsel of de toepassing ervan op discretionaire wijze te beperken, omdat deze bepaling bij een dergelijke uitlegging een dode letter zou worden en geen enkel nuttig effect meer zou hebben (zie arrest Pokrzeptowicz-Meyer, reeds aangehaald, punten 20-24).

30
In deze omstandigheden moet worden aangenomen dat artikel 38, lid 1, eerste streepje, van de Associatieovereenkomst Gemeenschappen-Slowakije rechtstreekse werking heeft, hetgeen betekent dat Slowaakse onderdanen zich op deze bepaling kunnen beroepen voor de nationale rechterlijke instantie van de lidstaat van ontvangst.

De toepasselijkheid van artikel 38, lid 1, eerste streepje, van de Associatieovereenkomst Gemeenschappen-Slowakije op een door een sportfederatie vastgestelde regel

31
Er zij allereerst aan herinnerd dat met betrekking tot artikel 48, lid 2, van het Verdrag uit punt 87 van het arrest van 15 december 1995, Bosman (C-415/93, Jurispr. blz. I-4921), volgt dat het in deze bepaling geformuleerde discriminatieverbod van toepassing is op door sportverenigingen vastgestelde regels betreffende de voorwaarden waaronder beroepssporters een activiteit in loondienst kunnen verrichten.

32
In punt 84 van het arrest Bosman heeft het Hof in dit verband opgemerkt dat de arbeidsvoorwaarden in de verschillende lidstaten nu eens door wettelijke of bestuursrechtelijke bepalingen, dan weer door overeenkomsten en andere rechtshandelingen van privaatrechtelijke aard worden beheerst en dat derhalve een beperking van de werkingssfeer van artikel 48 van het Verdrag tot het overheidsoptreden ongelijkheid in de toepassing van dit artikel zou doen ontstaan.

33
Om te bepalen of artikel 38, lid 1, eerste streepje, van de Associatieovereenkomst Gemeenschappen-Slowakije van toepassing is op een door een sportfederatie als de DHB vastgestelde regel, dient te worden onderzocht of de uitlegging van artikel 48, lid 2, van het Verdrag door het Hof, in casu op deze bepaling van de Associatieovereenkomst Gemeenschappen-Slowakije kan worden toegepast.

34
In dit verband heeft het Hof in de punten 39 en 40 van het arrest Pokrzeptowicz-Meyer verklaard dat hoewel in artikel 37, lid 1, eerste streepje, van de Associatieovereenkomst Gemeenschappen-Polen geen beginsel van vrij verkeer van Poolse werknemers binnen de Gemeenschap wordt geformuleerd, terwijl artikel 48 van het Verdrag voor de gemeenschapsonderdanen het beginsel van het vrije verkeer van werknemers poneert, bij de vergelijking van de doelstellingen en de context van de Associatieovereenkomst Gemeenschappen-Polen met die van het EG-Verdrag blijkt dat er geen reden is om aan artikel 37, lid 1, eerste streepje, van deze overeenkomst een andere draagwijdte toe te kennen dan het Hof aan artikel 48, lid 2, van het Verdrag heeft toegekend.

35
Het Hof heeft in dit verband in punt 41 van het arrest Pokrzeptowicz-Meyer verklaard dat artikel 37, lid 1, eerste streepje, van de Associatieovereenkomst Gemeenschappen-Polen de op het grondgebied van een lidstaat wettig tewerkgestelde Poolse werknemers een recht op gelijke behandeling ter zake van de arbeidsvoorwaarden verleent, dat dezelfde draagwijdte heeft als het door artikel 48, lid 2, van het Verdrag in gelijksoortige bewoordingen aan de gemeenschapsonderdanen toegekende recht.

36
Uit het voorgaande en uit de overwegingen in de punten 25 tot en met 30 van dit arrest volgt dat de door het Hof in het arrest Bosman ontwikkelde en in de punten 31 en 32 van dit arrest in herinnering gebrachte uitlegging van artikel 48, lid 2, van het Verdrag kan worden toegepast op artikel 38, lid 1, eerste streepje, van de Associatieovereenkomst Gemeenschappen-Slowakije.

37
Derhalve moet worden geconcludeerd dat artikel 38, lid 1, eerste streepje, van de Associatieovereenkomst Gemeenschappen-Slowakije van toepassing is op een door een sportfederatie als de DHB vastgestelde regel betreffende de voorwaarden waaronder beroepssporters een activiteit in loondienst kunnen verrichten.

De draagwijdte van het in artikel 38, lid 1, eerste streepje, van de Associatieovereenkomst Gemeenschappen-Slowakije geformuleerde non-discriminatiebeginsel

38
Net als de Griekse, de Spaanse en de Italiaanse regering meent de DHB dat de non-discriminatieclausule van artikel 38 van de Associatieovereenkomst Gemeenschappen-Slowakije er niet toe strekt werknemers die onderdaan zijn van de Slowaakse Republiek volstrekt gelijk te behandelen als werknemers die onderdaan zijn van de lidstaten van de Europese Unie. Het in artikel 48 van het Verdrag bedoelde vrije verkeer van werknemers, zoals dit door het arrest Bosman wordt toegepast op het gebied van de sport, kan alleen gelden voor gemeenschapsonderdanen of onderdanen van een lidstaat van de EER.

39
Bovendien zijn alle partijen die bij het Hof opmerkingen hebben ingediend, het erover eens dat het in artikel 38, lid 1, eerste streepje, van de Associatieovereenkomst Gemeenschappen-Slowakije gestelde verbod van discriminatie op grond van nationaliteit alleen geldt voor werknemers met de Slowaakse nationaliteit die reeds wettig op het grondgebied van een lidstaat zijn tewerkgesteld, en enkel wat de arbeidsvoorwaarden, de beloning of het ontslag betreft.

40
De DHB, de Griekse, de Spaanse en de Italiaanse regering zijn op dit punt van mening dat de regel van § 15, leden 1, sub b, en 2, SpO betrekking heeft op de tewerkstellingsmogelijkheden van Slowaakse onderdanen. Artikel 38, lid 1, van de Associatieovereenkomst Gemeenschappen-Slowakije kan zich volgens hen derhalve niet tegen de toepassing van een dergelijke regel verzetten.

41
Kolpak, de Duitse regering en de Commissie merken daarentegen op dat artikel 38, lid 1, eerste streepje, van de Associatieovereenkomst Gemeenschappen-Slowakije van toepassing is op de feiten in het hoofdgeding, omdat Kolpak niet probeerde toegang tot de Duitse arbeidsmarkt te krijgen maar op grond van het Duitse recht al wettig in Duitsland werkzaam was, en in dit verband door de SpO werd gediscrimineerd met betrekking tot de arbeidsvoorwaarden.

42
In dit verband moet allereerst worden vastgesteld dat uit de bewoordingen van artikel 38, lid 1, eerste streepje, van de Associatieovereenkomst Gemeenschappen-Slowakije volgt dat het in die bepaling gestelde verbod van discriminatie op grond van nationaliteit alleen geldt voor werknemers met de Slowaakse nationaliteit die reeds wettig op het grondgebied van een lidstaat zijn tewerkgesteld, en enkel wat de arbeidsvoorwaarden, de beloning of het ontslag betreft. Anders dan artikel 48 van het Verdrag is deze bepaling dus niet van toepassing op nationale regels inzake de toegang tot de arbeidsmarkt.

43
Blijkens de verwijzingsbeschikking verricht Kolpak op grond van een met een Duitse tweededivisieclub gesloten arbeidsovereenkomst wettig arbeid in loondienst als keeper, heeft hij een geldige verblijfsvergunning en heeft hij volgens de nationale wetgeving geen arbeidsvergunning nodig om zijn beroep uit te oefenen. Hij had dus al wettig toegang tot de Duitse arbeidsmarkt.

44
Meer in het bijzonder met betrekking tot de vraag of een regel als die van § 15, leden 1, sub b, en 2, SpO een arbeidsvoorwaarde vormt, moet worden opgemerkt dat in het arrest Bosman het hoofdgeding onder andere betrekking had op soortgelijke, door de Union des associations européennes de football (UEFA) vastgestelde regels en nationaliteitsclausules.

45
Uit punt 120 van het arrest Bosman volgt in de eerste plaats, dat dergelijke clausules geen betrekking hebben op de indienstneming van beroepsspelers, waarvoor geen beperkingen gelden, maar op de mogelijkheid voor hun clubs om hen voor een officiële wedstrijd op te stellen, en in de tweede plaats, dat de deelneming aan deze wedstrijden de essentie van hun activiteit is.

46
Uit het voorgaande volgt dat een regel op het gebied van sport, zoals in het hoofdgeding aan de orde is, betrekking heeft op de arbeidsvoorwaarden in de zin van artikel 38, lid 1, eerste streepje, van de Associatieovereenkomst Gemeenschappen-Slowakije aangezien hij rechtstreeks van invloed is op de deelneming aan kampioenschaps- en bekerwedstrijden van een Slowaakse beroepsspeler die reeds overeenkomstig de nationale bepalingen van de lidstaat van ontvangst wettig is tewerkgesteld.

47
Om te kunnen bepalen of artikel 38, lid 1, eerste streepje, van de Associatieovereenkomst Gemeenschappen-Slowakije zich tegen de toepassing van een regel als die van § 15, leden 1, sub b, en 2, SpO verzet, dient dus nog te worden vastgesteld of deze laatste een door die bepaling van de overeenkomst verboden discriminatie oplevert.

48
In dit verband moet allereerst worden vastgesteld dat met betrekking tot artikel 48, lid 2, van het Verdrag uit punt 137 van het arrest Bosman volgt, dat deze bepaling zich verzet tegen de toepassing van door sportverenigingen vastgestelde regels volgens welke de voetbalclubs voor de door hen georganiseerde competitiewedstrijden slechts een beperkt aantal beroepsspelers mogen opstellen die onderdaan zijn van een andere lidstaat.

49
Met betrekking tot de uitlegging van artikel 38, lid 1, eerste streepje, van de Associatieovereenkomst Gemeenschappen-Slowakije volgt uit de punten 25 tot en met 30, 34, 35 en 44 van dit arrest, dat deze bepaling voor werknemers met de Slowaakse nationaliteit, die wettig op het grondgebied van een lidstaat zijn tewerkgesteld, een recht schept op gelijke behandeling ter zake van arbeidsvoorwaarden, dat van gelijke strekking is als het recht dat door artikel 48, lid 2, van het Verdrag in gelijke bewoordingen aan onderdanen van lidstaten is toegekend, en dat de regel die in het hoofdgeding aan de orde is, van dezelfde aard is als de in het arrest Bosman genoemde nationaliteitsclausules.

50
In deze omstandigheden moet worden vastgesteld dat de door het Hof in het arrest Bosman ontwikkelde en in punt 48 van dit arrest in herinnering gebrachte uitlegging van artikel 48, lid 2, van het Verdrag kan worden toegepast op artikel 38, lid 1, eerste streepje, van de Associatieovereenkomst Gemeenschappen-Slowakije.

51
Artikel 38, lid 1, eerste streepje, van de Associatieovereenkomst Gemeenschappen-Slowakije verzet zich er dus tegen dat op Kolpak een regel als die van § 15, leden 1, sub b, en 2, SpO wordt toegepast, aangezien die tot gevolg heeft dat Kolpak, hoewel hij als Slowaaks onderdaan wettig in een lidstaat is tewerkgesteld, in vergelijking met spelers die onderdaan zijn van een lidstaat of van een lidstaat van de EER, in beginsel slechts over een beperkte mogelijkheid beschikt om deel te nemen aan bepaalde wedstrijden, te weten kampioenschaps- en bekerwedstrijden van de Bundesliga en van de Regionalliga's, die de essentie van zijn activiteit als beroepsspeler vormen.

52
Het betoog van de DHB dat de regel van § 15, leden 1, sub b, en 2, SpO op grond van louter sportieve overwegingen gerechtvaardigd is, aangezien hij ertoe strekt de ten behoeve van jonge Duitse spelers georganiseerde opleiding in stand te houden en de Duitse nationale ploeg te steunen, kan aan deze uitlegging geen afbreuk doen.

53
In punt 127 van het arrest Bosman heeft het Hof er aan herinnerd dat het in het arrest van 14 juli 1976, Donà (13/76, Jurispr. blz. 1333, punten 14 en 15), heeft erkend dat de verdragsbepalingen inzake het vrije verkeer van personen zich niet verzetten tegen een regeling of praktijk waarbij buitenlandse spelers van bepaalde wedstrijden worden uitgesloten om niet-economische redenen die verband houden met het specifieke karakter en kader van deze wedstrijden en waarbij het dus uitsluitend om de sport als zodanig gaat, zoals bijvoorbeeld het geval is bij wedstrijden tussen nationale ploegen van verschillende landen.

54
In punt 128 van het arrest Bosman heeft het Hof echter vastgesteld dat de nationaliteitsclausules geen betrekking hadden op specifieke wedstrijden waarbij de ploegen hun land vertegenwoordigden, maar golden voor alle officiële wedstrijden tussen clubs en derhalve voor de essentie van de activiteit van de beroepsspelers.

55
Het Hof heeft er in dit verband op gewezen dat de band tussen een voetbalclub en de lidstaat waarin zij is gevestigd, niet als inherent aan de sportactiviteit kan worden beschouwd, evenmin als de band tussen deze club en haar wijk, stad of streek. Ofschoon in nationale kampioenschappen clubs van verschillende streken, steden of wijken tegen elkaar spelen, is er immers geen enkele regel volgens welke de clubs voor die wedstrijden slechts een beperkt aantal spelers uit andere streken, steden of wijken mogen opstellen. Verder zijn de internationale competities voorbehouden aan clubs die in hun eigen land bepaalde sportresultaten hebben behaald, zonder dat daarbij de nationaliteit van hun spelers enig bijzonder belang heeft (arrest Bosman, reeds aangehaald, punten 131 en 132).

56
Gelet op deze rechtspraak moet worden vastgesteld dat de discriminatie die § 15, leden 1, sub b, en 2, SpO in de onderhavige zaak met zich brengt, niet door louter sportieve overwegingen gerechtvaardigd kan worden geacht, aangezien het clubs op grond van deze regels vrijstaat om bij door de DHB georganiseerde wedstrijden een onbeperkt aantal onderdanen van lidstaten van de EER op te stellen.

57
Overigens is in de bij het Hof ingediende opmerkingen geen enkel ander argument aangevoerd dat het uit § 15, leden 1, sub b, en 2, SpO voortvloeiende verschil in behandeling tussen beroepsspelers die onderdaan zijn van een lidstaat of van een lidstaat van de EER, en beroepsspelers met de Slowaakse nationaliteit, dat de arbeidsvoorwaarden van deze laatsten beïnvloedt, objectief kan rechtvaardigen.

58
Uit de voorgaande overwegingen volgt dat op de prejudiciële vraag moet worden geantwoord dat artikel 38, lid 1, eerste streepje, van de Associatieovereenkomst Gemeenschappen-Slowakije aldus moet worden uitgelegd dat het zich ertegen verzet dat op een beroepssporter van Slowaakse nationaliteit die wettig is tewerkgesteld door een in een lidstaat gevestigde club, een door een sportfederatie van die lidstaat vastgestelde regel wordt toegepast volgens welke de clubs bij kampioenschaps- en bekerwedstrijden slechts een beperkt aantal spelers mogen opstellen uit derde landen die geen partij zijn bij de EER-Overeenkomst.


Kosten

59
De kosten door de Duitse, de Griekse, de Spaanse en de Italiaanse regering en door de Commissie wegens indiening van hun opmerkingen bij het Hof gemaakt, kunnen niet voor vergoeding in aanmerking komen. Ten aanzien van de partijen in het hoofdgeding is de procedure als een aldaar gerezen incident te beschouwen, zodat de nationale rechterlijke instantie over de kosten heeft te beslissen.

HET HOF VAN JUSTITIE (Vijfde kamer),

uitspraak doende op de door het Oberlandesgerichts Hamm (Duitsland) bij beschikking van 15 november 2000 gestelde vraag, verklaart voor recht:

Edward

La Pergola

Jann

von Bahr

Rosas

Uitgesproken ter openbare terechtzitting te Luxemburg op 8 mei 2003.

De griffier

De president van de Vijfde kamer

R. Grass

M. Wathelet


1
Procestaal: Duits.

Top