EUR-Lex Access to European Union law

Back to EUR-Lex homepage

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document 61998CJ0436

Arrest van het Hof (Vijfde kamer) van 30 november 2000.
HMIL Ltd tegen Minister for Agriculture, Food and Forestry.
Verzoek om een prejudiciële beslissing: Supreme Court - Ierland.
Landbouw - Gemeenschappelijke ordening der markten - Bijzondere restituties bij uitvoer en steun voor de particuliere opslag van bepaalde soorten rundvlees.
Zaak C-436/98.

Jurisprudentie 2000 I-10555

ECLI identifier: ECLI:EU:C:2000:656

61998J0436

Arrest van het Hof (Vijfde kamer) van 30 november 2000. - HMIL Ltd tegen Minister for Agriculture, Food and Forestry. - Verzoek om een prejudiciële beslissing: Supreme Court - Ierland. - Landbouw - Gemeenschappelijke ordening der markten - Bijzondere restituties bij uitvoer en steun voor de particuliere opslag van bepaalde soorten rundvlees. - Zaak C-436/98.

Jurisprudentie 2000 bladzijde I-10555


Samenvatting
Partijen
Overwegingen van het arrest
Beslissing inzake de kosten
Dictum

Trefwoorden


1. Landbouw - Gemeenschappelijke ordening van markten - Rundvlees - Restituties bij uitvoer - Bijzondere restituties voor bepaalde soorten vlees zonder been - Voorwaarden - Noodzaak, elk stuk vlees zonder onderscheid afzonderlijk te verpakken

(Verordening nr. 1964/82 van de Commissie, art. 1)

2. Landbouw - Gemeenschappelijke ordening van markten - Rundvlees - Restituties bij uitvoer - Bijzondere restituties voor bepaalde soorten vlees zonder been - Uitsluiting van afsnijdsels beneden bepaald gewicht - Toelaatbaarheid

(Verordening nr. 1964/82 van de Commissie, art. 7 en 8)

3. Landbouw - Gemeenschappelijke ordening van markten - Rundvlees - Steun voor particuliere opslag - Steun voor opslag van hele geslachte dieren, halve geslachte dieren, achtervoeten en voorvoeten van volwassen mannelijke runderen - Uitsluiting van afvallen bij versnijden en uitbenen

(Verordening nr. 2675/88 van de Commissie, art. 4, lid 4)

4. Landbouw - Gemeenschappelijke ordening van markten - Rundvlees - Restituties bij uitvoer - Bijzondere restituties voor bepaalde soorten vlees zonder been - Doos vlees die door regeling verboden elementen bevat - Verlies van recht op restitutie voor volledige doos en van desbetreffende zekerheid - Beoordelingsvrijheid van bevoegde instantie

(Verordening nr. 565/80 van de Raad; verordeningen van de Commissie nrs. 1964/82 en 3665/87)

5. Landbouw - Gemeenschappelijke ordening van markten - Rundvlees - Steun voor particuliere opslag - Steun voor opslag van hele geslachte dieren, halve geslachte dieren, achtervoeten en voorvoeten van volwassen mannelijke runderen - Doos vlees die door regeling verboden elementen bevat - Verlies van recht op steun voor volledige doos en van desbetreffende zekerheid - Beoordelingsvrijheid van bevoegde instantie

(Verordeningen van de Commissie nrs. 1091/80, 2220/85 en 2675/88)

6. Landbouw - Gemeenschappelijke ordening van markten - Rundvlees - Restituties bij uitvoer - Bijzondere restituties voor bepaalde soorten vlees zonder been - Steun voor particuliere opslag - Steun voor opslag van hele geslachte dieren, halve geslachte dieren, achtervoeten en voorvoeten van volwassen mannelijke runderen - Controles van dozen vlees waarbij opzettelijke en regelmatige inbreuk op regeling aan het licht komt - Extrapolatie van resultaten van deze controles naar volledige productie in betrokken fabrieken - Toelaatbaarheid

(Verordening nr. 565/80 van de Raad; verordeningen van de Commissie nrs. 1091/80, 1964/82, 2220/85, 2675/88 en 3665/87)

7. Landbouw - Gemeenschappelijke ordening van markten - Rundvlees - Steun voor particuliere opslag - Steun voor opslag van hele geslachte dieren, halve geslachte dieren, achtervoeten en voorvoeten van volwassen mannelijke runderen - Steekproefsgewijze controles waarbij opzettelijke en regelmatige inbreuk op regeling aan het licht komt - Extrapolatie van resultaten van deze controles naar samenstel van producten - Verlies van recht op steun voor al deze producten en van desbetreffende zekerheid - Beoordelingsvrijheid van bevoegde instantie

(Verordeningen van de Commissie nr. 1091/80, art. 5, lid 2, sub c, en nr. 2675/88, art. 4, lid 4)

Samenvatting


1. Artikel 1 van verordening nr. 1964/82 tot vaststelling van de voorwaarden voor de toekenning van bijzondere restituties bij uitvoer van bepaalde soorten rundvlees zonder been, in de versie van verordening nr. 3169/87, moet aldus worden uitgelegd dat elk stuk vlees afzonderlijk moet worden verpakt, ongeacht de maat, het gewicht of de aard van het stuk, en meer in het bijzonder ongeacht of het gaat om afvallen (scraps") of afsnijdsels (trimmings").

( cf. punt 43, dictum 1 )

2. De artikelen 7 en 8 van verordening nr. 1964/82 tot vaststelling van de voorwaarden voor de toekenning van bijzondere restituties bij uitvoer van bepaalde soorten rundvlees zonder been, in de versie van verordening nr. 3169/87, moeten aldus worden uitgelegd dat de lidstaten het recht hebben afsnijdsels met een gewicht beneden een bepaalde grens, bijvoorbeeld 100 gram, van de bijzondere uitvoerrestituties uit te sluiten.

( cf. punt 43, dictum 2 )

3. Artikel 4, lid 4, van verordening nr. 2675/88 inzake de toekenning van een vooraf forfaitair vastgesteld steunbedrag voor de particuliere opslag van hele geslachte dieren, halve geslachte dieren, achtervoeten en voorvoeten van volwassen mannelijke runderen, zoals gewijzigd bij verordening nr. 3252/88, moet aldus worden uitgelegd dat afvallen die bij het versnijden en het uitbenen zijn verkregen, ongeacht hun gewicht, niet in aanmerking komen voor steun voor de particuliere opslag ingevolge krachtens die verordening gesloten contracten.

( cf. punt 53, dictum 3 )

4. Verordening nr. 1964/82 tot vaststelling van de voorwaarden voor de toekenning van bijzondere restituties bij uitvoer van bepaalde soorten rundvlees zonder been, in de versie van verordening nr. 3169/87, verordening nr. 565/80 betreffende de vooruitbetaling van de uitvoerrestituties voor landbouwproducten, zoals gewijzigd bij verordening nr. 2026/83, en verordening nr. 3665/87 houdende gemeenschappelijke uitvoeringsbepalingen van het stelsel van restituties bij uitvoer voor landbouwproducten, zoals gewijzigd bij verordening nr. 3494/88 en verordening nr. 3993/88, moeten aldus worden uitgelegd dat de bevoegde instantie, wanneer zij vaststelt dat een aan het stelsel van verordening nr. 1964/82 onderworpen doos vlees door deze regeling verboden elementen bevat, ongeacht of het gaat om in andere stukken opgerolde afsnijdsels, in andere stukken vlees opgerolde losse stukken vet of niet afzonderlijk verpakte stukken vlees, op grond van deze verordeningen mag beslissen dat voor de volledige inhoud van de doos geen aanspraak bestaat op bijzondere uitvoerrestituties, en mag overgaan tot verbeurdverklaring van de inzake het voorschot met betrekking tot die doos gestelde zekerheid, vermeerderd met 20 %.

( cf. punt 64, dictum 4 )

5. Verordening nr. 2675/88 inzake de toekenning van een vooraf forfaitair vastgesteld steunbedrag voor de particuliere opslag van hele geslachte dieren, halve geslachte dieren, achtervoeten en voorvoeten van volwassen mannelijke runderen, zoals gewijzigd bij verordening nr. 3252/88, verordening nr. 1091/80 houdende uitvoeringsbepalingen betreffende de toekenning van steun aan de particuliere opslag van rundvlees, en verordening nr. 2220/85 tot vaststelling van gemeenschappelijke uitvoeringsbepalingen inzake de regeling voor het stellen van zekerheden voor landbouwproducten, zoals gewijzigd bij verordening nr. 1181/87, moeten aldus worden uitgelegd dat de bevoegde instantie, wanneer zij vaststelt dat een aan het stelsel van verordening nr. 2675/88 onderworpen doos vlees, door artikel 4, lid 4, van deze verordening verboden elementen bevat, zoals in andere stukken vlees opgerolde afsnijdsels of in andere stukken vlees opgerolde losse stukken vet, op grond van deze verordeningen mag beslissen dat voor de volledige inhoud van de doos geen aanspraak op steun voor de particuliere opslag bestaat, en mag overgaan tot verbeurdverklaring van de inzake het voorschot met betrekking tot die doos gestelde zekerheid, vermeerderd met 20 %.

( cf. punt 75, dictum 5 )

6. Verordening nr. 1964/82 tot vaststelling van de voorwaarden voor de toekenning van bijzondere restituties bij uitvoer van bepaalde soorten rundvlees zonder been, in de versie van verordening nr. 3169/87, verordening nr. 2675/88 inzake de toekenning van een vooraf forfaitair vastgesteld steunbedrag voor de particuliere opslag van hele geslachte dieren, halve geslachte dieren, achtervoeten en voorvoeten van volwassen mannelijke runderen, zoals gewijzigd bij verordening nr. 3252/88, verordening nr. 565/80 betreffende de vooruitbetaling van de uitvoerrestituties voor landbouwproducten, zoals gewijzigd bij verordening nr. 2026/83, verordening nr. 2220/85 tot vaststelling van gemeenschappelijke uitvoeringsbepalingen inzake de regeling voor het stellen van zekerheden voor landbouwproducten, zoals gewijzigd bij verordening nr. 1181/87, verordening nr. 3665/87 houdende gemeenschappelijke uitvoeringsbepalingen van het stelsel van restituties bij uitvoer voor landbouwproducten, zoals gewijzigd bij verordening nr. 3494/88 en verordening nr. 3993/88, en verordening nr. 1091/80 houdende uitvoeringsbepalingen betreffende de toekenning van steun aan de particuliere opslag van rundvlees, moeten aldus worden uitgelegd dat wanneer controles van dozen vlees aanwijzingen aan het licht brengen dat het in bepaalde fabrieken een duurzame en welbewuste praktijk is de verordeningen nrs. 1964/82 en 2675/88 te overtreden, de bevoegde instantie de resultaten van deze controles mag extrapoleren naar de volledige productie in de betrokken fabrieken.

( cf. punt 88, dictum 6 )

7. Wanneer steekproefsgewijze controles aanwijzingen aan het licht brengen van een duurzame en welbewuste praktijk, die erin bestaat bij artikel 4, lid 4, van verordening nr. 2675/88 verboden producten die niet voor het stelsel van de steun voor de particuliere opslag in aanmerking komen, op te slaan, mag de bevoegde instantie de steun voor de particuliere opslag weigeren, en overgaan tot de verbeurdverklaring van de volledige zekerheid, overeenkomstig artikel 5, lid 2, sub c, van verordening nr. 1091/80, voor alle producten waarnaar zij de resultaten van de controles heeft geëxtrapoleerd.

( cf. punt 88, dictum 7 )

Partijen


In zaak C-436/98,

betreffende een verzoek aan het Hof krachtens artikel 177 EG-Verdrag (thans artikel 234 EG) van de Supreme Court (Ierland), in het aldaar aanhangige geding tussen

HMIL Ltd,

en

Minister for Agriculture, Food and Forestry,

om een prejudiciële beslissing over de uitlegging van verordening (EEG) nr. 1964/82 van de Commissie van 20 juli 1982 tot vaststelling van de voorwaarden voor de toekenning van bijzondere restituties bij uitvoer van bepaalde soorten rundvlees zonder been (PB L 212, blz. 48), in de versie van verordening (EEG) nr. 3169/87 van de Commissie van 23 oktober 1987 tot wijziging van de verordeningen (EEG) nr. 32/82, (EEG) nr. 1964/82 en (EEG) nr. 74/84 ten aanzien van het vervullen van de douaneformaliteiten bij uitvoer van bepaalde soorten rundvlees waarvoor bijzondere restituties worden toegekend (PB L 301, blz. 21), en van verordening (EEG) nr. 2675/88 van de Commissie van 29 augustus 1988 inzake de toekenning van een vooraf forfaitair vastgesteld steunbedrag voor de particuliere opslag van hele geslachte dieren, halve geslachte dieren, achtervoeten en voorvoeten van volwassen mannelijke runderen (PB L 239, blz. 20), zoals gewijzigd bij verordening (EEG) nr. 3258/88 van de Commissie van 21 oktober 1988 (PB L 289, blz. 52),

wijst

HET HOF VAN JUSTITIE (Vijfde kamer),

samengesteld als volgt: A. La Pergola, president van de Vijfde kamer, L. Sevón (rapporteur), en D. A. O. Edward, rechters,

advocaat-generaal: G. Cosmas

griffier: H. A. Rühl, hoofdadministrateur

gelet op de schriftelijke opmerkingen ingediend door:

- HMIL Ltd, vertegenwoordigd door P. Sreenan en R. Brady, SC, geïnstrueerd door C. McDonnell, Solicitor,

- de Minister for Agriculture, Food and Forestry, vertegenwoordigd door M. A. Buckley, Chief State Solicitor, als gemachtigde,

- de Commissie van de Europese Gemeenschappen, vertegenwoordigd door P. Oliver, juridisch adviseur, als gemachtigde,

gezien het rapport ter terechtzitting,

gehoord de mondelinge opmerkingen van HMIL Ltd, vertegenwoordigd door C. McDonnell en P. Sreenan, de Minister for Agriculture, Food and Forestry, vertegenwoordigd door M. Finlay, SC, en de Commissie, vertegenwoordigd door P. Oliver, ter terechtzitting van 9 maart 2000,

gehoord de conclusie van de advocaat-generaal ter terechtzitting van 11 mei 2000,

het navolgende

Arrest

Overwegingen van het arrest


1 Bij beschikking van 23 juli 1998, bij het Hof ingekomen op 3 december daaraanvolgend, heeft de Supreme Court, krachtens artikel 177 EG-Verdrag (thans artikel 234 EG) verschillende prejudiciële vragen gesteld over de uitlegging van verordening (EEG) nr. 1964/82 van de Commissie van 20 juli 1982 tot vaststelling van de voorwaarden voor de toekenning van bijzondere restituties bij uitvoer van bepaalde soorten rundvlees zonder been (PB L 212, blz. 48), in de versie van verordening (EEG) nr. 3169/87 van de Commissie van 23 oktober 1987 tot wijziging van de verordeningen (EEG) nr. 32/82, (EEG) nr. 1964/82 en (EEG) nr. 74/84 ten aanzien van het vervullen van de douaneformaliteiten bij uitvoer van bepaalde soorten rundvlees waarvoor bijzondere restituties worden toegekend (PB L 301, blz. 21; hierna: verordening nr. 1964/82"), en van verordening (EEG) nr. 2675/88 van de Commissie van 29 augustus 1988 inzake de toekenning van een vooraf forfaitair vastgesteld steunbedrag voor de particuliere opslag van hele geslachte dieren, halve geslachte dieren, achtervoeten en voorvoeten van volwassen mannelijke runderen (PB L 239, blz. 20), zoals gewijzigd bij verordening (EEG) nr. 3258/88 van de Commissie van 21 oktober 1988 (PB L 289, blz. 52; hierna: verordening nr. 2675/88").

2 Deze vragen zijn gerezen in een geding tussen HMIL Ltd (hierna: HMIL"), een vennootschap die zich bezighoudt met de aankoop, het uitbenen en de verkoop van rundvlees, en de Minister for Agriculture, Food and Forestry (hierna: minister") over de toepassing van de vorenbedoelde gemeenschapsverordeningen.

Toepasselijke verordeningen

3 Twee subsidieregelingen zijn in de onderhavige zaak aan de orde.

Bijzondere restituties bij uitvoer

4 Ten tijde van de feiten was het stelsel van bijzondere restituties bij uitvoer geregeld bij verordening nr. 1964/82.

5 De relevante bepalingen van deze verordening zijn de volgende:

Artikel 1

Afzonderlijk verpakte delen, zonder been, afkomstig van verse of gekoelde achtervoeten van volwassen mannelijke runderen komen onder de in deze verordening gestelde voorwaarden in aanmerking voor bijzondere restituties bij uitvoer.

(...)

Artikel 2

1. De handelaar dient bij de door de lidstaten aangewezen bevoegde instanties een verklaring in waarin hij het voornemen te kennen geeft de in artikel 1 bedoelde achtervoeten, met inachtneming van de in deze verordening gestelde voorwaarden, uit te benen en de totale hoeveelheid delen zonder been, elk afzonderlijk verpakt, uit te voeren.

2. (...)

(...)

Artikel 6

Onverminderd het bepaalde in verordening (EEG) nr. 2730/79 wordt de bijzondere restitutie, behalve in geval van overmacht, uitsluitend betaald indien de totale hoeveelheid vlees verkregen door het uitbenen onder bovengenoemde controle, is uitgevoerd.

De handelaar mag echter de beenderen, pezen, kraakbeen, stukken vet en andere afvallen van de opmaak die bij het uitbenen zijn verkregen, in de Gemeenschap verhandelen.

Artikel 7

1. In afwijking van artikel 2, lid 3, en van artikel 4, lid 1, mogen de lidstaten, in plaats van de controle van de bevoegde instantie voor het uitbenen van de achtervoeten, voorzien in gepaste controlemaatregelen en met name dat:

- (...)

- de voorschriften voor opmaak en verpakking worden vastgesteld en een omschrijving wordt gegeven van de verschillende door uitbening te verkrijgen deelstukken;

- (...)

Artikel 8

De lidstaten stellen de controlevoorschriften vast en delen deze mede aan de Commissie. Zij nemen de nodige maatregelen om vervanging van de betrokken producten uit te sluiten, en zorgen er met name voor dat elk deelstuk kan worden geïdentificeerd.

Bij het uitbenen, de opmaak en het verpakken van het betrokken vlees mag in het lokaal waar wordt uitgebeend, afgezien van varkensvlees, geen ander vlees aanwezig zijn dan het vlees waarop deze verordening betrekking heeft.

De zakken, de dozen of ander verpakkingsmateriaal waarin de delen zonder been worden verpakt, worden door de bevoegde instanties verzegeld of gelood en op zakken, dozen of ander verpakkingsmateriaal moeten de gegevens, en met name het nettogewicht, de aard en het aantal stuks en een serienummer zijn aangebracht, waardoor het uitgebeend vlees kan worden geïdentificeerd."

6 Deze bijzondere restitutie bij uitvoer kon worden vooruitbetaald. In dat geval moest een zekerheid gelijk aan het vooruitbetaalde bedrag verhoogd met 20 % worden gesteld.

7 Deze zekerheidstelling werd geregeld bij de volgende verordeningen:

1) verordening (EEG) nr. 565/80 van de Raad van 4 maart 1980 betreffende de vooruitbetaling van de uitvoerrestituties voor landbouwproducten (PB L 62, blz. 5), zoals gewijzigd bij verordening (EEG) nr. 2026/83 van de Raad van 18 juli 1983 (PB L 199, blz. 12; hierna: verordening nr. 565/80");

2) verordening (EEG) nr. 2220/85 van de Commissie van 22 juli 1985 tot vaststelling van gemeenschappelijke uitvoeringsbepalingen inzake de regeling voor het stellen van zekerheden voor landbouwproducten (PB L 205, blz. 5), zoals gewijzigd bij verordening (EEG) nr. 1181/87 van de Commissie van 29 april 1987 (PB L 113, blz. 31; hierna: verordening nr. 2220/85"), en

3) verordening (EEG) nr. 3665/87 van de Commissie van 27 november 1987 houdende gemeenschappelijke uitvoeringsbepalingen van het stelsel van restituties bij uitvoer voor landbouwproducten (PB L 351, blz. 1, met rectificatie in PB 1988, L 337, blz. 29), zoals gewijzigd bij verordening (EEG) nr. 3494/88 van de Commissie van 9 november 1988 (PB L 306, blz. 24) en verordening (EEG) nr. 3993/88 van de Commissie van 21 december 1988 (PB L 354, blz. 22; hierna: verordening nr. 3665/87").

Steun voor de particuliere opslag

8 De steun voor de particuliere opslag was geregeld bij verordening nr. 2675/88.

9 In de considerans van deze verordening is met name verwezen naar verordening (EEG) nr. 1091/80 van de Commissie van 2 mei 1980 houdende uitvoeringsbepalingen betreffende de toekenning van steun aan de particuliere opslag van rundvlees (PB L 114, blz. 18).

10 Artikel 2, lid 2, van verordening nr. 2675/88 bepaalt:

Particuliere opslag kan slechts worden toegestaan voor vlees dat is ingedeeld volgens het communautaire indelingsschema voor geslachte volwassen runderen zoals vastgesteld bij verordening (EEG) nr. 1208/81 (...)"

11 Artikel 2, lid 2, van verordening (EEG) nr. 1208/81 van de Raad van 28 april 1981 tot vaststelling van het communautaire indelingsschema voor geslachte volwassen runderen (PB L 123, blz. 3, met rectificatie in PB 1986, L 35, blz. 12) bepaalt, dat het geslachte dier wordt aangeboden (...) zonder zakvet".

12 Artikel 4, lid 4, van verordening nr. 2675/88 bepaalt:

De beenderen, pezen, kraakbeen, stukken vet en andere afvallen van de opmaak die bij het versnijden of het uitbenen zijn verkregen, mogen niet opgeslagen worden."

13 Artikel 5, lid 2, van verordening nr. 2675/88 bepaalt, dat op verzoek van de opslaghouder, een voorschot op de steun mag worden uitgekeerd op voorwaarde dat de opslaghouder een zekerheid stelt die gelijk is aan het bedrag van het voorschot, vermeerderd met 20 %.

14 Deze zekerheid was geregeld bij deze bepaling en bij de verordeningen nrs. 2220/85 en 3665/87.

15 Artikel 10 van verordening nr. 2675/88 bepaalt het bedrag van de in artikel 4, lid 2, van verordening nr. 1091/80 bedoelde zekerheid.

16 Artikel 5 van verordening nr. 1091/80 bepaalt:

1. De waarborg mag niet meer bedragen dan 30 % van het gevraagde steunbedrag.

2. Behalve in geval van overmacht:

a) wordt de waarborg verbeurd in verhouding tot het ontbrekende deel van de overeengekomen hoeveelheid, wanneer minder dan 90 % van die hoeveelheid binnen de vastgestelde termijnen wordt ingeslagen en opgeslagen blijft gedurende de aangegeven opslagperiode, overeenkomstig artikel 3, lid 2, onder a;

b) verklaart de bevoegde instantie van de lidstaat, in geval van niet-nakoming van de in artikel 3, lid 2, onder b, c, d en e, genoemde verplichtingen, de waarborg geheel of gedeeltelijk verbeurd, naar gelang van de zwaarte van de inbreuk op het contract; de bevoegde instanties van de lidstaten doen de Commissie iedere maand mededeling van de gevallen waarin deze bepaling is toegepast, met opgave van de aangevoerde omstandigheden en de getroffen maatregelen;

c) wordt de waarborg geheel verbeurd verklaard in geval van niet-nakoming van de andere verplichtingen.

3. De waarborg wordt onmiddellijk vrijgegeven, nadat is vastgesteld dat aan alle uit het contract voortvloeiende verplichtingen is voldaan of indien de aanvraag om een contract te sluiten of de offerte voor een openbare inschrijving wordt afgewezen."

Het hoofdgeding en de prejudiciële vragen

17 Uit de verwijzingsbeschikking blijkt, dat HMIL in 1988 gebruik heeft gemaakt van de twee in de punten 4 tot en met 16 van het onderhavige arrest beschreven subsidieregelingen.

18 HMIL declareerde 13 000 ton rundvlees met het oog op de toekenning van bijzondere uitvoerrestituties overeenkomstig verordening nr. 1964/82, en ging met betrekking tot dit rundvlees een aantal verbintenissen aan. Zij ontving bijzondere uitvoerrestituties ten belope van 16 270 139,96 IEP.

19 HMIL sloot voor dat vlees ook 138 contracten van particuliere opslag overeenkomstig verordening nr. 2675/88. Zij ontving steun voor de particuliere opslag ten belope van 5 376 259,13 IEP.

20 Bij inspecties door de minister tussen april en september 1989 bleek, dat in zeven fabrieken van HMIL sommige dozen niet afzonderlijk verpakte stukken rundvlees bevatten, evenals zakvet, afvallen, en afsnijdsels die waren gerold in stukken vlees die naborst, vang en dikke rib worden genoemd. Verder stelde de minister, dat in vier fabrieken het percentage afvallen, afsnijdsels en niet afzonderlijk verpakte stukken uitzonderlijk hoog was.

21 Bij brief van 17 mei 1991 verzocht de minister HMIL om terugbetaling van:

- 1 135 967,93 IEP aan bijzondere uitvoerrestituties (inclusief de toeslag van 20 % uit hoofde van het voorschot);

- 241 021,03 IEP aan steun voor de particuliere opslag (inclusief de toeslag van 20 % uit hoofde van het voorschot), en

- 148 759,97 IEP aan verbeurd verklaarde zekerheden voor de contracten van particuliere opslag, inzake de productie van naborst, vang en dikke rib in de fabrieken van HMIL in Sallins, Athy, Tunney en Ballymahon.

22 In die brief lichtte de minister de berekeningsmethode van de gevorderde bedragen als volgt toe:

a) alle dozen waarin afsnijdsels of vet waren aangetroffen, werden uitgesloten van de steun voor de particuliere opslag en de uitvoerrestituties, waardoor ook de toeslag van 20 % uit hoofde van het voorschot als opeisbaar werd beschouwd;

b) alle dozen waarin niet afzonderlijk verpakte stukken vlees waren aangetroffen, werden uitgesloten van de uitvoerrestituties, waardoor ook de toeslag van 20 % uit hoofde van het voorschot als opeisbaar werd beschouwd;

c) de resultaten van de genomen monsters waren geëxtrapoleerd naar de totale productie van naborst, vang en dikke rib in elk van de betrokken fabrieken van HMIL, op basis van afzonderlijke berekeningen per fabriek;

d) de extrapolatiemethode voor de steun voor de particuliere opslag hield in, dat het percentage van het gewicht van de aangetroffen afsnijdsels ten opzichte van het gewicht van de onderzochte dozen, van de steun en de reglementaire toeslag was uitgesloten;

e) de extrapolatiemethode voor de uitvoerrestituties hield in, dat het percentage van het gewicht van de aangetroffen afsnijdsels en de niet afzonderlijk verpakte stukken ten opzichte van het gewicht van de onderzochte doos, van deze restituties en de reglementaire toeslag was uitgesloten;

f) wanneer het gewicht van de afsnijdsels in een doos 3 kilo of meer bedroeg, was het volledige gewicht van de doos bij de extrapolatieberekening in aanmerking genomen;

g) wanneer zakvet was aangetroffen, was het volledige gewicht van de doos in aanmerking genomen bij de extrapolatieberekening inzake de steun voor de particuliere opslag en de uitvoerrestituties;

h) voor elke fabriek was een gemiddeld gewicht per doos bepaald dat als criterium werd gehanteerd bij de uitsluiting van dozen en de extrapolatieberekening;

i) de overtreding van de regels bij de productie van naborst, vang en dikke rib in de fabrieken van HMIL te Sallins, Athy, Tunney en Ballymahon was volgens de minister zo ernstig, dat de inzake steun voor de particuliere opslag gestelde zekerheden verbeurd moesten worden verklaard naar evenredigheid van het niet-ontbeende gedeelte van de productie in deze fabrieken.

23 Op 13 juni 1991 stelde HMIL beroep in bij de High Court (Ierland).

24 Volgens de uiteenzetting van de verwijzende rechter, doet deze zaak vragen rijzen inzake:

1) de juiste uitlegging van verordening nr. 1964/82 betreffende het vereiste van een afzonderlijke verpakking, en de vraag of afsnijdsels al dan niet aanspraak verlenen op bijzondere uitvoerrestituties;

2) de juiste uitlegging van verordening nr. 2675/88 wat de vraag betreft of afsnijdsels aanspraak verlenen op steun voor de particuliere opslag;

3) gesteld dat HMIL de regels van deze verordeningen zou hebben overtreden, de vraag van de regelmatigheid van de financiële correcties die de minister wenst toe te passen, en de beperkingen die volgens HMIL te dien aanzien dienen te gelden.

25 Bij vonnis van 8 februari 1996 heeft de High Court het beroep van HMIL toegewezen, met name overwegende, enerzijds dat zonder dat zulks een schending van verordening nr. 1964/82 uitmaakt, onverpakte afsnijdsels in stukken naborst en vang mogen worden opgerold, die vervolgens worden verpakt, en anderzijds dat afsnijdsels krachtens verordening nr. 2675/88 voor steun voor de particuliere opslag in aanmerking komen. Voor zoveel als nodig onderzocht de High Court de door de minister voor de toepassing van de financiële correcties gehanteerde methode, en zij kwam tot de conclusie dat die methode zoveel fundamentele gebreken vertoonde, dat zij in haar geheel moest worden verworpen.

26 De minister stelde tegen deze uitspraak hoger beroep in bij de Supreme Court, die besloot de behandeling van de zaak te schorsen en het Hof om een prejudiciële beslissing te verzoeken over de volgende vragen:

1) Moet verordening (EEG) nr. 1964/82 van de Commissie en in het bijzonder artikel 1 ervan, aldus worden uitgelegd, dat afsnijdsels van minder dan 100 gram, wanneer zij in een stuk naborst of vang van verse of gekoelde achtervoeten van volwassen mannelijke runderen zijn opgerold, en dat opgerolde stuk vervolgens is verpakt, krachtens die verordening voor bijzondere uitvoerrestituties in aanmerking komen?

2) Moet verordening (EEG) nr. 1964/82 van de Commissie en in het bijzonder artikel 1 ervan, aldus worden uitgelegd, dat [afsnijdsels/losse stukken vlees] van meer dan 100 gram, wanneer zij in een stuk naborst of vang van verse of gekoelde achtervoeten van volwassen mannelijke runderen zijn opgerold, en dat opgerolde stuk vervolgens is verpakt, krachtens die verordening voor bijzondere uitvoerrestituties in aanmerking komen?

3) Moet verordening (EEG) nr. 1964/82 van de Commissie en in het bijzonder artikel 1 ervan, aldus worden uitgelegd, dat elk stuk naborst en vang afzonderlijk moet worden verpakt, of dat ook afsnijdsels in een stuk naborst en vang mogen worden opgerold en dat een dergelijk opgerold stuk vervolgens mag worden verpakt?

4) Moet verordening (EEG) nr. 2675/88 en in het bijzonder artikel 4, lid 4, ervan, aldus worden uitgelegd, dat afsnijdsels van minder dan 100 gram die bij het versnijden en het uitbenen zijn verkregen, mogen worden opgeslagen met het oog op de toekenning van steun aan de particuliere opslag ingevolge krachtens die verordening gesloten contracten?

5) a) Wanneer bij onderzoek van één of meer dozen vlees die met het oog op de toekenning van bijzondere uitvoerrestituties krachtens verordening nr. 1964/82 onder douanetoezicht zijn geplaatst, is vastgesteld dat die dozen in strijd met die verordening afsnijdsels bevatten die in stukken naborst, vang of dikke rib zijn opgerold, mag de bevoegde instantie dan krachtens de verordeningen nrs. 565/80 en 3665/87 beslissen, dat de volledige inhoud van de doos niet voor bijzondere uitvoerrestituties in aanmerking komt, en overgaan tot verbeurdverklaring van de inzake het voorschot met betrekking tot die doos gestelde zekerheid, vermeerderd met 20 %?

b) Wanneer bij onderzoek van één of meer dozen vlees die met het oog op de toekenning van bijzondere uitvoerrestituties krachtens verordening nr. 1964/82 onder douanetoezicht zijn geplaatst, is vastgesteld dat die dozen in strijd met die verordening afzonderlijke stukken vet bevatten die in stukken naborst, vang of dikke rib zijn opgerold, mag de bevoegde instantie dan krachtens de verordeningen nrs. 565/80 en 3665/87 beslissen, dat de volledige inhoud van de doos niet voor bijzondere uitvoerrestituties in aanmerking komt, en overgaan tot verbeurdverklaring van de inzake het voorschot met betrekking tot die doos gestelde zekerheid, vermeerderd met 20 %?

c) Wanneer bij onderzoek van één of meer dozen vlees die met het oog op de toekenning van bijzondere uitvoerrestituties krachtens verordening nr. 1964/82 onder douanetoezicht zijn geplaatst, is vastgesteld dat die dozen in strijd met die verordening niet afzonderlijk verpakte stukken vlees bevatten, mag de bevoegde instantie dan krachtens de verordeningen nrs. 565/80 en 3665/87 beslissen, dat de volledige inhoud van de doos niet voor bijzondere uitvoerrestituties in aanmerking komt, en overgaan tot verbeurdverklaring van de inzake het voorschot met betrekking tot die doos gestelde zekerheid, vermeerderd met 20 %?

6) a) Wanneer bij onderzoek van één of meer dozen vlees die krachtens verordening nr. 2675/88 zijn opgeslagen met het oog op de toekenning van steun aan de particuliere opslag, is vastgesteld dat die dozen afsnijdsels bevatten die in stukken naborst, vang of dikke rib zijn opgerold, en indien de aanwezigheid van deze afsnijdsels strijdig is met artikel 4, lid 4, van deze verordening, mag de bevoegde instantie dan krachtens de verordeningen nrs. 2220/85 en 2675/88 beslissen, dat de volledige inhoud van de doos niet voor steun aan de particuliere opslag in aanmerking komt, en overgaan tot verbeurdverklaring van de inzake het voorschot met betrekking tot die doos gestelde zekerheid, vermeerderd met 20 %?

b) Wanneer bij onderzoek van één of meer dozen vlees die krachtens verordening nr. 2675/88 zijn opgeslagen met het oog op de toekenning van steun aan de particuliere opslag, is vastgesteld dat die dozen in strijd met artikel 4, lid 4, van deze verordening afzonderlijke stukken vet bevatten die in stukken naborst, vang of dikke rib zijn opgerold, mag de bevoegde instantie dan krachtens de verordeningen nrs. 2220/85 en 2675/88 beslissen, dat de volledige inhoud van de doos niet voor steun aan de particuliere opslag in aanmerking komt, en overgaan tot verbeurdverklaring van de inzake het voorschot met betrekking tot die doos gestelde zekerheid, vermeerderd met 20 %?

7) Wanneer bij onderzoek van dozen die met het oog op de toekenning van bijzondere uitvoerrestituties krachtens verordening nr. 1964/82 onder douanetoezicht zijn geplaatst, is vastgesteld dat een aantal dozen in een stuk vlees opgerolde producten bevatten die niet voor de regeling in aanmerking komen, en wanneer er aanwijzingen zijn, dat het een duurzame en welbewuste praktijk van de handelaar is om in bepaalde fabrieken dergelijke producten in bepaalde stukken vlees op te rollen, mag de bevoegde instantie dan krachtens de verordeningen nrs. 565/80, 3665/87 en 1964/82 de resultaten van de monsterneming extrapoleren naar de productie van dergelijke stukken in de desbetreffende fabrieken, beslissen dat een op die extrapolatie gebaseerde hoeveelheid vlees niet voor bijzondere uitvoerrestituties in aanmerking komt, en overgaan tot verbeurdverklaring van de inzake het voorschot met betrekking tot die hoeveelheid gestelde zekerheid, vermeerderd met 20 %, of mag de bevoegde instantie de resultaten van het onderzoek van de dozen van één uitvoertransactie slechts extrapoleren naar de productie van de betrokken stukken vlees die onder die transactie valt?

8) Wanneer bij onderzoek van dozen die krachtens verordening nr. 2675/88 zijn opgeslagen met het oog op de toekenning van steun aan de particuliere opslag, is vastgesteld dat een aantal dozen in strijd met die verordening niet voor de regeling in aanmerking komende producten bevatten, en wanneer er aanwijzingen zijn, dat het een duurzame en welbewuste praktijk is om dergelijke producten in bepaalde fabrieken in bepaalde stukken vlees op te rollen, mag de bevoegde instantie dan krachtens de verordeningen nrs. 2220/85 en 2675/88 de resultaten van het onderzoek extrapoleren naar de productie van dergelijke stukken vlees in de desbetreffende fabrieken, en beslissen dat de op die extrapolatie gebaseerde hoeveelheid vlees niet voor steun aan de particuliere opslag in aanmerking komt, en overgaan tot verbeurdverklaring van de inzake het voorschot met betrekking tot die hoeveelheid gestelde zekerheid, vermeerderd met 20 %, of mag de bevoegde instantie de resultaten van het onderzoek van de dozen van één contract van particuliere opslag slechts extrapoleren naar de productie van de betrokken stukken vlees die onder dat contract valt?

9) Wanneer er aanwijzingen zijn van een duurzame en welbewuste praktijk van een handelaar om in bepaalde fabrieken in dozen met bepaalde stukken uitgebeend vlees producten op te nemen, die op grond van artikel 4, lid 4, van verordening nr. 2675/88 en het door de handelaar met de bevoegde instantie gesloten contract van particuliere opslag niet mogen worden opgeslagen, en wanneer bij onderzoek is vastgesteld dat aanzienlijke hoeveelheden van dergelijke niet voor de regeling in aanmerking komende producten zijn opgeslagen, mag de bevoegde instantie dan krachtens verordening nr. 1091/80 en in het bijzonder artikel 5, lid 2, sub c, ervan, overgaan tot verbeurdverklaring van het bedrag van de contractuele zekerheden dat betrekking heeft op de productie van de betrokken stukken vlees in deze fabrieken?"

Onderzoek van de vragen

27 Eerst moeten de eerste drie vragen samen worden onderzocht, dan achtereenvolgens de vierde, de vijfde en de zesde vraag, en ten slotte de zevende, de achtste en de negende vraag samen.

De eerste drie vragen

28 Met deze vragen wenst de verwijzende rechter in wezen te vernemen, of artikel 1 van verordening nr. 1964/82 voor de toekenning van bijzondere uitvoerrestituties vereist, dat bepaalde stukken rundvlees of afsnijdsels afzonderlijk worden verpakt, en of dit artikel een onderscheid maakt naargelang het gewicht van deze stukken minder of meer dan 100 gram bedraagt.

29 Zowel uit de verwijzingsbeschikking als uit de ingediende opmerkingen blijkt, dat het onderscheid dat in de eerste en de tweede vraag wordt gemaakt tussen afsnijdsels van minder dan 100 gram en afsnijdsels of losse stukken vlees van meer dan 100 gram, terug te voeren is op het feit dat de minister in de loop van het onderzoek in 1989 heeft gesteld dat afsnijdsels afvallen of stukken vlees zijn met een gewicht van 100 gram of minder. Inzake de bijzondere uitvoerrestituties die betrekking hadden op stukken vlees die, wanneer zij afzonderlijk waren verpakt, méér dan 100 gram wogen, zijn geen financiële correcties verricht.

30 HMIL geeft in overweging deze vragen aldus te beantwoorden, dat het gewicht van de afsnijdsels geen relevant criterium is om te bepalen of een stuk vlees al dan niet recht op bijzondere uitvoerrestituties krachtens verordening nr. 1964/82 verleent, en voorts dat aan de vereisten van die verordening is voldaan wanneer afsnijdsels in een stuk naborst, vang of dikke rib zijn opgerold, en dat opgerolde stuk vervolgens is verpakt.

31 HMIL legt uit dat door het snelle arbeidsritme in de lokalen waar wordt uitgebeend, tijdens dit proces noodzakelijkerwijs kleine stukken vlees loskomen. Het gaat om waardevolle eetbare stukken vlees, afsnijdsels" genaamd (trimmings" in het Engels). Deze stukken moeten worden onderscheiden van afvallen (scraps" in het Engels), die niet-eetbare producten zijn, zoals kraakbeen, pezen en stukken puur vet of kleine stukken die op de vloer zijn gevallen.

32 De naborst en de vang zijn stukken vlees van geringere kwaliteit, lang en smal, die voor hamburgers en worsten worden gebruikt. In de praktijk worden deze stukken opgerold en in polyethyleen verpakt, en is het gebruikelijk dat afsnijdsels in de naborst en de vang worden gelegd, mee worden opgerold en in één blok verpakt.

33 Volgens HMIL heeft artikel 6, tweede alinea, van verordening nr. 1964/82, dat de handelaar toelaat afvallen in de Gemeenschap te verhandelen, slechts betrekking op afvallen (scraps") en niet op afsnijdsels (trimmings"). Volgens haar beschikt de handelaar wat afsnijdsels betreft niet over de keuzemogelijkheid waarin dit artikel voorziet, en moet hij ze exporteren.

34 HMIL betoogt verder, dat de door artikel 1, eerste alinea, van verordening nr. 1964/82 opgelegde verplichting om de ontbeende stukken te verpakken, niet verbiedt dat afsnijdsels zoals gebruikelijk in de naborst en de vang worden opgerold zodat één enkel verpakt stuk wordt gevormd. Volgens haar doet zulks niet af aan het doel van de verordening, namelijk het vermijden van vervanging van één product door een ander, aangezien de verpakking en de etikettering onder toezicht van de ambtenaren van de bevoegde instantie gebeuren. Volgens haar is de verplichting elk stuk afzonderlijk als een snoepje in een doos" te verpakken, onredelijk en ongerechtvaardigd. Voor de exporteur is dit werk overbodig en de koper vraagt er niet om, aangezien dit het risico van bederf en voedselvergiftiging aanzienlijk doet toenemen en geen enkel nut heeft.

35 De minister en de Commissie betogen, dat uit de tekst van verordening nr. 1964/82 zelf blijkt dat elk stuk, hoe klein ook, individueel moet worden verpakt. Volgens hen beantwoordt deze uitlegging aan de in de achtste overweging en artikel 8 van de verordening geformuleerde doelstelling van identificatie van elk stuk om te voorkomen dat producten worden vervangen door andere. Gelet op het hoge bedrag van de bijzondere uitvoerrestituties, is de exporteur huns inziens verplicht de gemeenschapsregeling na te leven zoals zij is, zelfs indien hij vindt dat deze niet strookt met de handelsgebruiken en de verwachtingen van de kopers. Gelet op de tekst en de doelstelling van de verordening, is het bestaan van een handelsgebruik dat erin bestaat afsnijdsels in een stuk naborst en vang te rollen, dus niet relevant.

36 De minister en de Commissie betogen, dat er geen onderscheid bestaat tussen afsnijdsels en afvallen, en dat de Engelse term scraps" niet aldus kan worden uitgelegd dat hij doelt op stukken vlees die niet voor consumptie geschikt zijn. Dat laatstbedoelde term in artikel 6, tweede alinea, van de Engelse versie van verordening nr. 1964/82 wordt gebruikt, betekent volgens hen niet dat de stukken die afsnijdsels" worden genoemd (trimmings" of trims"), niet onder deze bepaling vallen. De andere taalversies van de verordening bevestigen huns inziens deze uitlegging.

37 De Commissie herinnert eraan, dat artikel 7, lid 1, van verordening nr. 1964/82 de lidstaten de bevoegdheid verleende het versnijden te controleren, terwijl artikel 8 hen verplicht de nodige maatregelen te nemen om elke mogelijkheid van vervanging van vlees uit te sluiten. In hun onderlinge samenhang gelezen, staan deze bepalingen een lidstaat toe afsnijdsels beneden een bepaald gewicht van de bijzondere uitvoerrestituties uit te sluiten, inzonderheid gelet op de moeilijkheid om deze afsnijdsels te identificeren. Haars inziens kon de grens redelijkerwijs op 100 gram worden bepaald.

38 In dit verband volgt duidelijk uit artikel 2, lid 1, van verordening nr. 1964/82, dat elk stuk vlees afzonderlijk moest worden verpakt. De verordening voorziet in geen enkele uitzondering hierop, ongeacht de maat, het gewicht of de aard van het stuk. Zij maakt met name geen enkel onderscheid tussen afvallen (scraps") en afsnijdsels (trimmings").

39 Het verbod twee verschillende stukken samen te verpakken wordt bevestigd door de tekst van artikel 8, eerste alinea, van verordening nr. 1964/82, bepalende dat elke mogelijkheid van vervanging van de betrokken producten moet worden uitgesloten door de identificatie van elk deelstuk.

40 Gesteld dat het gebruikelijk zou zijn verschillende stukken samen te verpakken, is deze omstandigheid zonder invloed op de uitlegging van de verordening, waarvan de tekst duidelijk is. Indien de handelaar in aanmerking wenst te komen voor de krachtens de gemeenschapsregels toegekende subsidies, dient hij de door deze regeling vastgestelde toekenningsvoorwaarden na te leven.

41 Het argument dat de doelstelling van het vermijden van vervanging van stukken is bereikt doordat ambtenaren van de bevoegde instantie toezicht uitoefenen op de verpakking en etikettering, kan niet worden aanvaard. Deze ambtenaren kunnen immers niet elk van deze handelingen afzonderlijk controleren. Het bestaan van deze controle ontslaat de betrokkenen er trouwens niet van verordening nr. 1964/82 nauwgezet na te leven.

42 Uit de artikelen 7 en 8 van verordening nr. 1964/82 volgt ten slotte, dat de lidstaten het recht hadden afsnijdsels met een gewicht beneden een bepaalde grens, bijvoorbeeld 100 gram, van de bijzondere uitvoerrestituties uit te sluiten, gelet op de praktische moeilijkheid om in de praktijk elk stukje vlees te identificeren.

43 Bijgevolg moet op de eerste drie vragen worden geantwoord, dat artikel 1 van verordening nr. 1964/82 aldus moet worden uitgelegd, dat elk stuk vlees afzonderlijk moest worden verpakt, ongeacht de maat, het gewicht of de aard van het stuk, en meer in het bijzonder ongeacht of het gaat om afvallen (scraps") of afsnijdsels (trimmings").

De artikelen 7 en 8 van deze verordening moeten aldus worden uitgelegd, dat de lidstaten het recht hadden afsnijdsels met een gewicht beneden een bepaalde grens, bijvoorbeeld 100 gram, van de bijzondere uitvoerrestituties uit te sluiten.

De vierde vraag

44 Met de vierde vraag wenst de verwijzende rechter in wezen te vernemen, of artikel 4, lid 4, van verordening nr. 2675/88 aldus moeten worden uitgelegd, dat afsnijdsels van minder dan 100 gram die bij het versnijden en het uitbenen zijn verkregen, in aanmerking komen voor steun voor de particuliere opslag, ingevolge krachtens die verordening gesloten contracten.

45 HMIL betoogt, dat de uitlegging van artikel 4, lid 4, van verordening nr. 2675/88 verenigbaar dient te zijn met artikel 6 van verordening nr. 1964/82, en dat er geen logische reden is om afsnijdsels van mager vlees van de steun voor de particuliere opslag uit te sluiten.

46 HMIL betwist de door de minister toegepaste regel dat afsnijdsels van minder dan 100 gram niet voor de steun in aanmerking komen. Volgens haar is de toepassing van een dergelijke regel in strijd met het rechtszekerheidsbeginsel en het verbod van terugwerkende kracht.

47 De minister betoogt, dat aangezien de uitdrukking andere afvallen van de opmaak die bij het versnijden of het uitbenen zijn verkregen" in artikel 4, lid 4, van verordening nr. 2675/88 niet is omschreven, het aan hem, als bevoegde instantie, stond om de toepassingsmodaliteiten van deze bepaling vast te stellen. Zijns inziens was hij dus bevoegd om te bepalen dat magere afsnijdsels van minder dan 100 gram door artikel 4, lid 4, waren uitgesloten.

48 De Commissie daarentegen stelt, dat verordening nr. 2675/88 geen bepalingen bevatte die overeenkwamen met die van de artikelen 7 en 8 van verordening nr. 1964/82, op grond waarvan de lidstaten uitvoeringsmaatregelen konden vaststellen. Volgens haar waren de lidstaten dus niet gerechtigd afsnijdsels, hoe klein ook, voor steun voor de particuliere opslag in aanmerking te laten komen.

49 In dit verband moet erop worden gewezen, dat de verordeningen nrs. 1964/82 en 2675/88 in verschillende regelingen voorzagen met betrekking tot de stukken die bij het versnijden zijn verkregen, ongeacht of zij afsnijdsels of afvallen worden genoemd. Waar artikel 6, tweede alinea, van verordening nr. 1964/82 de handelaar de keuze liet tussen uitvoer of het zelf verhandelen van afvallen in de Gemeenschap, zijn zij ingevolge artikel 4, lid 4, van verordening nr. 2675/88 van het stelsel van steun voor de particuliere opslag uitgesloten.

50 Verder zij erop gewezen, dat verordening nr. 2675/88 geen bepalingen bevatte die overeenkwamen met die van de artikelen 7 en 8 van verordening nr. 1964/82, op grond waarvan de lidstaten uitvoeringsmaatregelen konden vaststellen, en met name afsnijdsels boven een bepaald gewicht voor steun voor de particuliere opslag in aanmerking konden laten komen, niettegenstaande het verbod van artikel 4, lid 4, van verordening nr. 2675/88.

51 De verordeningen nrs. 1964/82 en 2675/88 stelden subsidieregelingen in waarvan de doelstellingen verschillend waren, en die dus in verschillende toekenningsvoorwaarden voorzagen. Indien een handelaar voor hetzelfde product de twee subsidies wenste te ontvangen, moest hij ervoor zorgen dat dit product beantwoordde aan de toekenningsvoorwaarden van elk van de twee regelingen.

52 Afgezien van het feit dat de verwijzende rechter het Hof niet om uitlegging van het rechtszekerheidsbeginsel en het verbod van terugwerkende kracht verzoekt, kan worden volstaan met op te merken, dat de uitsluiting van afsnijdsels van de steunregeling voor de particuliere opslag duidelijk volgt uit de tekst van artikel 4, lid 4, van verordening nr. 2675/88.

53 Bijgevolg moet op de vierde vraag worden geantwoord, dat artikel 4, lid 4, van verordening nr. 2675/88 aldus moet worden uitgelegd, dat afvallen die bij het versnijden en het uitbenen zijn verkregen, ongeacht hun gewicht, niet in aanmerking komen voor steun voor de particuliere opslag ingevolge krachtens die verordening gesloten contracten.

De vijfde vraag

54 Met deze vraag, die drie onderdelen omvat, wenst de verwijzende rechter in wezen te vernemen, of de verordeningen nrs. 1964/82, 565/80 en 3665/87 aldus moeten worden uitgelegd, dat de bevoegde instantie, wanneer zij vaststelt dat een aan het stelsel van verordening nr. 1964/82 onderworpen doos door deze regeling verboden elementen bevat, op grond van de verordeningen nrs. 565/80 en 3665/87 mag beslissen dat voor de volledige inhoud van de doos geen aanspraak op bijzondere uitvoerrestituties bestaat, en mag overgaan tot verbeurdverklaring van de inzake het voorschot met betrekking tot die doos gestelde zekerheid, vermeerderd met 20 %. Dat de vraag drie onderdelen omvat, heeft hiermee te maken, dat het antwoord kan verschillen naar gelang van de aard van het in de doos aangetroffen product: in andere stukken opgerolde afsnijdsels, in andere stukken vlees opgerolde losse stukken vet, of niet afzonderlijk verpakte stukken vlees.

55 HMIL stelt, dat het strijdig is met het evenredigheidsbeginsel de volledige inhoud van de doos uit te sluiten zodra zij de geringste hoeveelheid van een niet-conform product bevat. Zij stelt verder, dat de toepasselijke verordeningen geen enkele grond opleveren om vlees van onberispelijke kwaliteit, dat voldoet aan de bepalingen van deze verordeningen, uit te sluiten op grond dat de doos een zekere hoeveelheid niet-conform product bevat. Volgens haar is een dergelijke sanctie onwettig en gaat zij in tegen het rechtszekerheidsbeginsel.

56 De minister en de Commissie daarentegen geven in overweging te antwoorden, dat in elk van de drie door de verwijzende rechter bedoelde gevallen, de verordeningen nrs. 565/80 en 3665/87 de bevoegde instantie wel degelijk de mogelijkheid geven om de volledige inhoud van de doos niet voor bijzondere uitvoerrestituties in aanmerking te nemen en de inzake het voorschot met betrekking tot die doos gestelde zekerheid, vermeerderd met 20 %, verbeurd te verklaren.

57 De Commissie herinnert eraan, dat de door artikel 2, lid 1, van verordening nr. 1964/82 verplicht gestelde afzonderlijke verpakking van elk stuk, een wezenlijk vereiste is van deze verordening. Hetzelfde geldt voor de verplichting slechts stukken vlees te verpakken die in overeenstemming zijn met de toepasselijke nomenclatuur, met uitsluiting van afzonderlijke stukken vet. Haars inziens zijn de uitsluiting door de bevoegde instantie van de volledige doos die niet-conforme stukken bevat, en de verbeurdverklaring van de volledige zekerheid, maatregelen die evenredig zijn met de ernst van de overtreding.

58 Daarenboven stellen de minister en de Commissie, dat op grond van artikel 8, derde alinea, van verordening nr. 1964/82, bepalende dat de zakken, de dozen of ander verpakkingsmateriaal waarin de delen zonder been worden verpakt, verzegeld of gelood worden", terecht ervan is uitgegaan dat de doos de basiseenheid is voor de uitsluiting.

59 Ten slotte herinnert de minister eraan, dat het ingevolge de verordeningen nrs. 565/80, 2220/85 en 3665/87, aan HMIL stond te bewijzen dat zij recht had op bijzondere uitvoerrestituties. Nu bij onderzoek van de dozen van HMIL door de minister is vastgesteld, dat één of enkele van de daarin verpakte stukken naborst en vang, maar niet noodzakelijkerwijs alle stukken, niet voldeden aan de toepasselijke verordeningen, verleende volgens de minister geen enkele bepaling van verordening nr. 1964/82 HMIL recht op bijzondere uitvoerrestituties voor de rest van de in dezelfde dozen verpakte producten.

60 Zoals de advocaat-generaal in punt 76 van zijn conclusie stelt, geldt in dit verband, dat de vaststelling van een overtreding door een handelaar van de bepalingen van verordening nr. 1964/82, de door de verordeningen nrs. 565/80, 2220/85 en 3665/87 vastgestelde gevolgen teweegbrengt. Ingevolge deze verordeningen kan de bevoegde instantie de volledige inhoud van de doos uitsluiten op grond dat zij niet voldoet aan de toekenningsvoorwaarden van de bijzondere uitvoerrestituties, en de inzake het voorschot met betrekking tot die doos gestelde zekerheid, vermeerderd met 20 %, verbeurd verklaren.

61 De verplichting slechts stukken uit te voeren die conform zijn met de nomenclatuur en die beantwoorden aan het vereiste van artikel 2, lid 1, van verordening nr. 1964/82, is een essentieel element van het stelsel van bijzondere uitvoerrestituties waarin deze verordening voorziet.

62 Hieruit volgt, dat de ontdekking van stukken die niet aan deze vereisten voldoen, zoals niet afzonderlijk verpakte stukken, in andere stukken opgerolde afsnijdsels, of afzonderlijke stukken vet, de weigering van toekenning van bijzondere uitvoerrestituties rechtvaardigt, evenals de verbeurdverklaring van de inzake het voorschot gestelde zekerheid, vermeerderd met 20 %.

63 Artikel 8, derde alinea, van verordening nr. 1964/82 bepaalt uitdrukkelijk: De zakken, de dozen of ander verpakkingsmateriaal waarin de delen zonder been worden verpakt, worden door de bevoegde instanties verzegeld of gelood en op zakken, dozen of ander verpakkingsmateriaal moeten de gegevens, en met name het nettogewicht, de aard en het aantal stuks en een serienummer, zijn aangebracht, waardoor het uitgebeend vlees kan worden geïdentificeerd". Terecht en zonder het evenredigheidsbeginsel te schenden, heeft de bevoegde instantie dus inzake de toepassing van en de controle op het stelsel van bijzondere uitvoerrestituties, de doos als basiseenheid beschouwd.

64 Op de vijfde vraag moet dus worden geantwoord, dat de verordeningen nrs. 1964/82, 565/80 en 3665/87 aldus moeten worden uitgelegd, dat de bevoegde instantie, wanneer zij vaststelt dat een aan het stelsel van verordening nr. 1964/82 onderworpen doos vlees door deze regeling verboden elementen bevat, ongeacht of het gaat om in andere stukken opgerolde afsnijdsels, in andere stukken vlees opgerolde losse stukken vet of niet afzonderlijk verpakte stukken vlees, op grond van deze verordeningen mag beslissen dat voor de volledige inhoud van de doos geen aanspraak bestaat op bijzondere uitvoerrestituties, en mag overgaan tot verbeurdverklaring van de inzake het voorschot met betrekking tot die doos gestelde zekerheid, vermeerderd met 20 %.

De zesde vraag

65 Met deze prejudiciële vraag, die twee onderdelen omvat, wenst de verwijzende rechter in wezen te vernemen, of de verordeningen nrs. 2675/88 en 2220/85 aldus moeten worden uitgelegd, dat de bevoegde instantie, wanneer zij vaststelt dat een aan het stelsel van verordening nr. 2675/88 onderworpen doos door artikel 4, lid 4, van deze verordening verboden elementen bevat, op grond van deze verordeningen mag beslissen dat voor de volledige inhoud van de doos geen aanspraak bestaat op steun voor de particuliere opslag, en mag overgaan tot verbeurdverklaring van de inzake het voorschot met betrekking tot die doos gestelde zekerheid, vermeerderd met 20 %. Dat de vraag twee onderdelen omvat, heeft hiermee te maken, dat het antwoord kan verschillen naar gelang van de aard van het in de doos aangetroffen product: in andere stukken opgerolde afsnijdsels of in andere stukken vlees opgerolde losse stukken vet.

66 HMIL stelt om dezelfde redenen als in het kader van de vijfde vraag uiteengezet, dat ingevolge de verordeningen nrs. 2220/85 en 2675/88 de bevoegde instantie niet de volledige inhoud van de doos van steun voor de particuliere opslag kan uitsluiten, doch enkel het gewicht van het niet-conforme product.

67 De minister en de Commissie daarentegen stellen, dat in de twee door de verwijzende rechter bedoelde gevallen, ingevolge de toepasselijke bepalingen de bevoegde instantie de volledige inhoud van de doos van steun voor de particuliere opslag kon uitsluiten en de inzake het voorschot met betrekking tot die doos gestelde zekerheid, vermeerderd met 20 %, verbeurd verklaren.

68 De minister stelt, dat het aan HMIL stond te bewijzen dat zij krachtens verordening nr. 2675/88 recht had op betaling van steun voor een product dat samen met een niet-toegelaten product in een officieel verzegelde doos was geplaatst.

69 De Commissie voegt hieraan toe, dat overeenkomstig artikel 5, lid 2, sub c, van verordening nr. 1091/80, de zekerheid volledig verbeurd moet worden verklaard in geval van miskenning van de door verordening nr. 2675/88 opgelegde verplichtingen.

70 De Commissie stelt bovendien, dat de redeneerwijze van de minister, die ervan uitgaat dat de doos de basiseenheid is voor de uitsluiting, voor verzoekster zelfs gunstiger uitvalt dan de toepassing van artikel 6, lid 3, van verordening nr. 2675/88, bepalende dat rekening moet worden gehouden met een partij", zijnde de op een bepaalde dag ingeslagen hoeveelheid".

71 In dit verband zij eraan herinnerd, dat afsnijdsels overeenkomstig artikel 4, lid 4, van verordening nr. 2675/88 van steun voor de particuliere opslag waren uitgesloten, en dat ingevolge de bepalingen van artikel 2, lid 2, van deze verordening, juncto artikel 2, lid 2, van verordening nr. 1208/81, in samenhang met artikel 4, lid 4, van verordening nr. 2675/88 ook losse stukken vet daarvan waren uitgesloten.

72 Vastgesteld moet worden, dat de naleving van bedoelde verordeningsbepalingen een essentiële vereiste is van de bij verordening nr. 2675/88 ingestelde regeling.

73 De niet-naleving van deze bepalingen rechtvaardigt dus de weigering om steun voor de particuliere opslag toe te kennen alsmede de verbeurdverklaring van de inzake het voorschot gestelde zekerheid, vermeerderd met 20 %.

74 Wat de basiseenheid betreft voor de uitsluiting van een product dat niet voldoet aan de voorwaarden voor steun voor particuliere opslag, zij erop gewezen dat in artikel 6, lid 3, van verordening nr. 2675/88 sprake is van partij", in de zin van de op een bepaalde dag ingeslagen hoeveelheid". Aangezien de bevoegde instantie voor de uitsluiting de partij als basiseenheid in aanmerking had kunnen nemen, heeft zij zeker het evenredigheidsbeginsel niet geschonden door de doos als basiseenheid te nemen.

75 Op de zesde vraag moet dus worden geantwoord, dat de verordeningen nrs. 2675/88, 1091/80 en 2220/85 aldus moeten worden uitgelegd, dat de bevoegde instantie, wanneer zij vaststelt dat een aan het stelsel van verordening nr. 2675/88 onderworpen doos vlees, door artikel 4, lid 4, van deze verordening verboden elementen bevat, zoals in andere stukken vlees opgerolde afsnijdsels of in andere stukken vlees opgerolde losse stukken vet, op grond van deze verordeningen mag beslissen dat voor de volledige inhoud van de doos geen aanspraak op steun voor de particuliere opslag bestaat, en mag overgaan tot verbeurdverklaring van de inzake het voorschot met betrekking tot die doos gestelde zekerheid, vermeerderd met 20 %.

De zevende, de achtste en de negende vraag

76 Met deze prejudiciële vragen wenst de verwijzende rechter in wezen te vernemen, of de gemeenschapsverordeningen aldus moeten worden uitgelegd, dat wanneer bij onderzoek van dozen vlees in sommige fabrieken aanwijzingen werden aangetroffen inzake een beleid dat erin bestaat dat de verordeningen nrs. 1964/82 en 2675/88 systematisch en bewust worden overtreden, de bevoegde instantie de resultaten van dat onderzoek mag extrapoleren naar de volledige productie van deze fabrieken, dan wel of zij deze enkel mag extrapoleren naar de productie van de betrokken transactie, in het kader van de uitvoerrestituties in het geval van verordening nr. 1964/82, of van het contract voor particuliere opslag in het geval van verordening nr. 2675/88. De negende vraag betreft meer in het bijzonder de extrapolatie van het resultaat wat de in artikel 5, lid 2, sub c, van verordening nr. 1091/80 bedoelde verbeurdverklaring van de zekerheid betreft.

77 HMIL betoogt, dat de extrapolatie van de resultaten van de controles naar productie-eenheden, zonder rekening te houden met de individuele contracten, inhoudt dat haar over sommige contracten onregelmatigheden worden toegerekend op grond van overtredingen die in het kader van andere contracten zijn vastgesteld. Volgens haar is een dergelijke werkwijze rechtens ongegrond en vormt zij een inbreuk op het stelsel van de zekerheden die de uitvoering van particuliere contracten moeten waarborgen, ongeacht of het gaat om contracten voor particuliere opslag of om contracten met betrekking tot uitvoerrestituties.

78 Wat artikel 5, lid 2, sub c, van verordening nr. 1091/80 betreft, betoogt HMIL verder, dat de daarin bedoelde andere verplichtingen" slechts die kunnen zijn waar de punten sub a tot en met e van artikel 3, lid 2, van deze verordening naar verwijzen, te weten: 1) de verplichting binnen de gestelde termijn de overeengekomen hoeveelheid van het betrokken product in te slaan, 2) de verplichting deze producten gedurende de overeengekomen periode in opslag te houden, 3) de verplichting tijdens de overeengekomen opslagperiode de opgeslagen producten op geen enkele wijze te veranderen, 4) de verplichting tijdens deze periode de opgeslagen producten op geen enkele wijze met andere te verwisselen, 5) de verplichting tijdens deze periode de opgeslagen producten niet van een koelhuis naar een ander te verplaatsen.

79 De minister en de Commissie daarentegen betogen, dat toen bij controles aan het licht kwam dat het een duurzame en welbewuste praktijk van de handelaar was overtredingen te begaan zoals die welke thans in geding zijn, de bevoegde instanties het recht hadden de resultaten van deze controles te extrapoleren naar andere dozen, met inbegrip van deze welke onder andere contracten of verbintenissen vallen.

80 De minister stelt, dat HMIL zeven verschillende fabrieken bezat en dat de controles betrekking hadden op 2 400 dozen naborst, vang en dikke rib in al haar fabrieken. Het onderzoek heeft in alle fabrieken talrijke overtredingen van de verordeningen nrs. 1964/82 en 2675/88 aan het licht gebracht, hoewel het aantal daarvan van fabriek tot fabriek verschilde. De onderzochte dozen hadden betrekking op 67 van de 138 in 1988 door HMIL uitgevoerde contracten voor particuliere opslag.

81 Onder verwijzing naar de arresten van 6 oktober 1993, Italië/Commissie (C-55/91, Jurispr. blz. I-4813, en 9 augustus 1994, Duitsland/Commissie (C-413/92, Jurispr. blz. I-3781), herinnert de Commissie eraan, dat het Hof de praktijk van extrapolatie herhaaldelijk heeft goedgekeurd.

82 De minister stelt, dat niets in artikel 5, lid 2, sub c, van verordening nr. 1091/80 grond oplevert om te stellen dat de strekking ervan tot de door HMIL opgesomde verplichtingen beperkt zou zijn. In het kader van het onderzoek van de zesde vraag heeft de Commissie reeds betoogd, dat overeenkomstig artikel 5, lid 2, sub c, van verordening nr. 1091/80, de volledige zekerheid verbeurd wordt verklaard indien de door verordening nr. 2675/88 opgelegde verplichtingen niet worden nageleefd.

83 Volgens vaste rechtspraak mag de bevoegde instantie overgaan tot steekproefsgewijze controles en tot een passende extrapolatie van de resultaten van die controles, overeenkomstig de waarschijnlijkheidsleer (zie in die zin, de reeds aangehaalde arresten Italië/Commissie, punt 22, en Duitsland/Commissie, punt 13).

84 A fortiori is extrapolatie gerechtvaardigd wanneer controles een dergelijke duurzame en welbewuste praktijk van overtredingen van de gemeenschapsverordeningen aan het licht brengen.

85 Wanneer bij controles blijkt dat in welbepaalde fabrieken een dergelijke praktijk bestaat, mogen de resultaten van die controles worden geëxtrapoleerd naar de totale productie in deze fabrieken. De bevoegde instantie moet de extrapolatie van deze resultaten dus niet beperken tot de productie waarvoor met het oog op uitvoerrestituties in het kader van verordening nr. 1964/82 verbintenissen zijn aangegaan, of waarvoor met het oog op de particuliere opslag in het kader van verordening nr. 2675/88 contracten zijn gesloten.

86 Wanneer steekproefsgewijze controles aanwijzingen opleveren inzake een duurzame en welbewuste praktijk die erin bestaat ingevolge artikel 4, lid 4, van verordening nr. 2675/88 niet voor het stelsel van de steun voor de particuliere opslag in aanmerking komende producten op te slaan, mag de bevoegde instantie weigeren steun voor de particuliere opslag toe te kennen, en overgaan tot de verbeurdverklaring van de volledige zekerheid, overeenkomstig artikel 5, lid 2, sub c, van verordening nr. 1091/80, voor alle producten waarnaar zij de resultaten van de controles heeft geëxtrapoleerd.

87 Het staat aan de nationale rechter na te gaan, of in casu de controles voldoende talrijk en betrouwbaar zijn, en of de extrapolatiemethode gegrond was.

88 Bijgevolg moet op de zevende, de achtste en de negende vraag worden geantwoord, dat de communautaire verordeningen aldus moeten worden uitgelegd, dat wanneer controles van dozen vlees aanwijzingen aan het licht brengen dat het in bepaalde fabrieken een duurzame en welbewuste praktijk is de verordeningen nrs. 1964/82 en 2675/88 te overtreden, de bevoegde instantie de resultaten van deze controles mag extrapoleren naar de volledige productie in de betrokken fabrieken.

Wanneer steekproefsgewijze controles aanwijzingen aan het licht brengen van een duurzame en welbewuste praktijk, die erin bestaat bij artikel 4, lid 4, van verordening nr. 2675/88 verboden producten die niet voor het stelsel van de steun voor de particuliere opslag in aanmerking komen, op te slaan, mag de bevoegde instantie de steun voor de particuliere opslag weigeren, en overgaan tot de verbeurdverklaring van de volledige zekerheid, overeenkomstig artikel 5, lid 2, sub c, van verordening nr. 1091/80, voor alle producten waarnaar zij de resultaten van de controles heeft geëxtrapoleerd.

Beslissing inzake de kosten


Kosten

89 De kosten door de Commissie wegens indiening van haar opmerkingen bij het Hof gemaakt, kunnen niet voor vergoeding in aanmerking komen. Ten aanzien van de partijen in het hoofdgeding is de procedure als een aldaar gerezen incident te beschouwen, zodat de nationale rechterlijke instantie over de kosten heeft te beslissen.

Dictum


HET HOF VAN JUSTITIE (Vijfde kamer),

uitspraak doende op de door de Supreme Court bij beschikking van 23 juli 1998 gestelde vragen, verklaart voor recht:

1) Artikel 1 van verordening (EEG) nr. 1964/82 van de Commissie van 20 juli 1982 tot vaststelling van de voorwaarden voor de toekenning van bijzondere restituties bij uitvoer van bepaalde soorten rundvlees zonder been, in de versie van verordening (EEG) nr. 3169/87 van de Commissie van 23 oktober 1987 tot wijziging van de verordeningen (EEG) nr. 32/82, (EEG) nr. 1964/82 en (EEG) nr. 74/84 ten aanzien van het vervullen van de douaneformaliteiten bij uitvoer van bepaalde soorten rundvlees waarvoor bijzondere restituties worden toegekend, moet aldus worden uitgelegd, dat elk stuk vlees afzonderlijk moet worden verpakt, ongeacht de maat, het gewicht of de aard van het stuk, en meer in het bijzonder ongeacht of het gaat om afvallen (scraps") of afsnijdsels (trimmings").

2) De artikelen 7 en 8 van deze verordening moeten aldus worden uitgelegd, dat de lidstaten het recht hadden afsnijdsels met een gewicht beneden een bepaalde grens, bijvoorbeeld 100 gram, van de bijzondere uitvoerrestituties uit te sluiten.

3) Artikel 4, lid 4, van verordening (EEG) nr. 2675/88 van de Commissie van 29 augustus 1988 inzake de toekenning van een vooraf forfaitair vastgesteld steunbedrag voor de particuliere opslag van hele geslachte dieren, halve geslachte dieren, achtervoeten en voorvoeten van volwassen mannelijke runderen, zoals gewijzigd bij verordening (EEG) nr. 3258/88 van de Commissie van 21 oktober 1988, moet aldus worden uitgelegd, dat afvallen die bij het versnijden en het uitbenen zijn verkregen, ongeacht hun gewicht, niet in aanmerking komen voor steun voor de particuliere opslag, ingevolge krachtens die verordening gesloten contracten.

4) Verordening nr. 1964/82, verordening (EEG) nr. 565/80 van de Raad van 4 maart 1980 betreffende de vooruitbetaling van de uitvoerrestituties voor landbouwproducten, zoals gewijzigd bij verordening (EEG) nr. 2026/83 van de Raad van 18 juli 1983, en verordening (EEG) nr. 3665/87 van de Commissie van 27 november 1987 houdende gemeenschappelijke uitvoeringsbepalingen van het stelsel van restituties bij uitvoer van landbouwproducten, zoals gewijzigd bij verordening (EEG) nr. 3494/88 van de Commissie van 9 november 1988 en verordening (EEG) nr. 3993/88 van de Commissie van 21 december 1988, moeten aldus worden uitgelegd, dat de bevoegde instantie, wanneer zij vaststelt dat een aan het stelsel van verordening nr. 1964/82 onderworpen doos vlees bij deze regeling verboden elementen bevat, ongeacht of het gaat om in andere stukken opgerolde afsnijdsels, in andere stukken vlees opgerolde losse stukken vet of niet afzonderlijk verpakte stukken vlees, op grond van deze verordeningen mag beslissen dat voor de volledige inhoud van de doos geen aanspraak bestaat op bijzondere uitvoerrestituties, en mag overgaan tot verbeurdverklaring van de inzake het voorschot met betrekking tot die doos gestelde zekerheid, vermeerderd met 20 %.

5) Verordening nr. 2675/88, verordening (EEG) nr. 1091/80 van de Commissie van 2 mei 1980 houdende uitvoeringsbepalingen betreffende de toekenning van steun aan de particuliere opslag van rundvlees, en verordening nr. 2220/85 van de Commissie van 22 juli 1985 tot vaststelling van gemeenschappelijke uitvoeringsbepalingen inzake de regeling voor het stellen van zekerheden voor landbouwproducten, zoals gewijzigd bij verordening nr. 1181/87 van de Commissie van 29 april 1987, moeten aldus worden uitgelegd, dat de bevoegde instantie, wanneer zij vaststelt dat een aan het stelsel van verordening nr. 2675/88 onderworpen doos vlees bij artikel 4, lid 4, van deze verordening verboden elementen bevat, zoals in andere stukken vlees opgerolde afsnijdsels of in andere stukken vlees opgerolde losse stukken vet, op grond van deze verordeningen mag beslissen dat voor de volledige inhoud van de doos geen aanspraak op steun voor de particuliere opslag bestaat, en mag overgaan tot verbeurdverklaring van de volledige inzake het voorschot met betrekking tot die doos gestelde zekerheid, vermeerderd met 20 %.

6) De communautaire verordeningen moeten aldus worden uitgelegd, dat wanneer controles van dozen vlees aanwijzingen aan het licht brengen dat het in bepaalde fabrieken een duurzame en welbewuste praktijk is de verordeningen nrs. 1964/82 en 2675/88 te overtreden, de bevoegde instantie de resultaten van deze controles mag extrapoleren naar de volledige productie in de betrokken fabrieken.

7) Wanneer steekproefsgewijze controles aanwijzingen aan het licht brengen van een duurzame en welbewuste praktijk, die erin bestaat bij artikel 4, lid 4, van verordening nr. 2675/88 verboden producten die niet voor het stelsel van de steun voor de particuliere opslag in aanmerking komen, op te slaan, mag de bevoegde instantie de steun voor de particuliere opslag weigeren, en overgaan tot de verbeurdverklaring van de volledige zekerheid, overeenkomstig artikel 5, lid 2, sub c, van verordening nr. 1091/80, voor alle producten waarnaar zij de resultaten van de controles heeft geëxtrapoleerd.

Top