This document is an excerpt from the EUR-Lex website
Document 61998CC0171
Opinion of Mr Advocate General La Pergola delivered on 20 April 1999. # Commission of the European Communities v Kingdom of Belgium (C-171/98 and C-201/98) and Grand Duchy of Luxemburg (C-202/98). # Failure to fulfil obligations - Regulation (EEC) No 4055/86 - Freedom to provide services - Maritime transport. # Joined cases C-171/98, C-201/98 and C-202/98.
Conclusie van advocaat-generaal La Pergola van 20 april 1999.
Commissie van de Europese Gemeenschappen tegen Koninkrijk België (C-171/98 en C-201/98) en Groot-Hertogdom Luxemburg (C-202/98).
Niet-nakoming - Verordening (EEG) nr. 4055/86 - Vrij verrichten van diensten - Zeevervoer.
Gevoegde zaken C-171/98, C-201/98 en C-202/98.
Conclusie van advocaat-generaal La Pergola van 20 april 1999.
Commissie van de Europese Gemeenschappen tegen Koninkrijk België (C-171/98 en C-201/98) en Groot-Hertogdom Luxemburg (C-202/98).
Niet-nakoming - Verordening (EEG) nr. 4055/86 - Vrij verrichten van diensten - Zeevervoer.
Gevoegde zaken C-171/98, C-201/98 en C-202/98.
Jurisprudentie 1999 I-05517
ECLI identifier: ECLI:EU:C:1999:183
Conclusie van advocaat-generaal La Pergola van 20 april 1999. - Commissie van de Europese Gemeenschappen tegen Koninkrijk België (C-171/98 en C-201/98) en Groot-Hertogdom Luxemburg (C-202/98). - Niet-nakoming - Verordening (EEG) nr. 4055/86 - Vrij verrichten van diensten - Zeevervoer. - Gevoegde zaken C-171/98, C-201/98 en C-202/98.
Jurisprudentie 1999 bladzijde I-05517
1 De onderhavige zaak betreft de vrachtverdelingsregelingen in de door het Koninkrijk België en het Groothertogdom Luxemburg in het kader van de Belgisch-Luxemburgse Economische Unie (hierna: "BLEU") gesloten overeenkomsten met de Republiek Togo, de Republiek Mali, de Republiek Senegal en de Republiek Ivoorkust. Volgens de Commissie schenden de met Mali en Togo gesloten overeenkomsten artikel 5 van verordening (EEG) nr. 4055/86 van de Raad van 22 december 1986 houdende toepassing van het beginsel van het vrij verrichten van diensten op het zeevervoer tussen de lidstaten onderling en tussen de lidstaten en derde landen(1) (hierna: "verordening"). Bovendien hebben de verwerende lidstaten volgens de Commissie de artikelen 3 en 4, lid 1, van deze verordening geschonden, doordat zij de overeenkomsten met Senegal en Ivoorkust niet aldus hebben aangepast, dat de gemeenschapsonderdanen een billijke, vrije en niet-discriminerende toegang krijgen tot de vracht die aan België en Luxemburg toekomt, noch deze overeenkomsten hebben opgezegd.
Rechtskader
2 De verordening strekt tot uitvoering van verordening (EEG) nr. 954/79 van de Raad van 15 mei 1979 betreffende de bekrachtiging door de lidstaten van of de toetreding van de lidstaten tot het Verdrag van de Verenigde Naties inzake een gedragscode voor lijnvaartconferences.(2) Naar luid van de verordening moet "het beginsel van het vrij verrichten van diensten thans op het zeevervoer tussen lidstaten onderling en tussen lidstaten en derde landen (...) worden toegepast ten einde de bestaande beperkingen geleidelijk op te heffen en nieuwe beperkingen te voorkomen".(3) Volgens artikel 1, lid 1, van de verordening is "het vrij verrichten van diensten inzake zeevervoer tussen de lidstaten onderling en tussen de lidstaten en derde landen (...) van toepassing op de onderdanen van de lidstaten die in een andere lidstaat zijn gevestigd dan in die van degene voor wie de diensten worden verricht".
3 De in casu relevante bepalingen van de verordening zijn die betreffende vrachtverdelingsregelingen. Onderscheid wordt gemaakt tussen bestaande en toekomstige regelingen. Deze laatste zijn volgens artikel 5, lid 1, van de verordening "verboden, behalve in uitzonderlijke omstandigheden, wanneer lijnvaartondernemingen van de Gemeenschap anders geen daadwerkelijke gelegenheid zouden hebben lijndiensten van en naar het betrokken derde land te onderhouden. In die omstandigheden kunnen overeenkomsten worden toegestaan overeenkomstig artikel 6".(4) Bestaande regelingen worden volgens artikel 3 "geleidelijk afgeschaft of aangepast in overeenstemming met artikel 4". Artikel 4 luidt:
"1. Bestaande vrachtverdelingsregelingen die niet geleidelijk zijn afgeschaft in overeenstemming met artikel 3, worden als volgt aan de communautaire wetgeving aangepast:
a) voor wat het aan de Gedragscode voor Lijnvaartconferences van de Verenigde Naties gebonden verkeer betreft, dienen de regelingen in overeenstemming te zijn met deze Code en te voldoen aan de eisen die aan de lidstaten worden gesteld krachtens verordening (EEG) nr. 954/79;
b) voor wat het niet aan de Gedragscode voor Lijnvaartconferences van de Verenigde Naties gebonden verkeer betreft, moeten de overeenkomsten zo spoedig mogelijk en in elk geval vóór 1 januari 1993 zo worden aangepast dat alle onderdanen van de Gemeenschap in de zin van artikel 1 een billijke, vrije en niet-discriminerende toegang krijgen tot de vracht die aan de betrokken lidstaten toekomt.
2. Nationale maatregelen ter uitvoering van lid 1 dienen onmiddellijk aan de lidstaten en de Commissie te worden meegedeeld. De bij beschikking 77/587/EEG van de Raad ingestelde overlegprocedure is van toepassing.
3. De lidstaten brengen de Commissie verslag uit over de vooruitgang die is geboekt bij de in lid 1, onder b), bedoelde aanpassingen, aanvankelijk elke zes maanden en later elk jaar.
4. Mochten zich problemen voordoen bij het aanpassen van de overeenkomsten om deze in overeenstemming te brengen met het bepaalde in lid 1, onder b), dan stelt de betrokken lidstaat de Raad en de Commissie daarvan in kennis. Indien overeenkomsten onverenigbaar zijn met lid 1, onder b), en indien de betrokken lidstaat daarom verzoekt, treft de Raad, op voorstel van de Commissie, passende maatregelen."
4 Op 25 oktober 1973 sloten de Republiek Ivoorkust en de BLEU een internationale overeenkomst waarvan artikel 3, lid 1, voorzag in de volgende vrachtverdelingsregeling:
"Ten aanzien van het vervoer van goederen, van welke aard ook, in het raam van het handelsverkeer over zee tussen de landen van beide Partijen en ongeacht de haven waar de goederen worden geladen of gelost, passen de Overeenkomstsluitende Partijen op schepen welke door hun onderscheidene rederijen worden geëxploiteerd een regeling toe waaraan de verdeelsleutel 40/40/20, geldende zowel wat de waarde als het volume van de vracht betreft, ten grondslag ligt."(5)
5 Een soortgelijke overeenkomst sloten de Republiek Senegal en de BLEU op 3 september 1984. Artikel 4, lid 2, van deze overeenkomst bevatte een vrachtverdelingsregeling die in dezelfde bewoordingen is gesteld als in de overeenkomst met Ivoorkust.
6 Op 12 februari 1985 sloten de Republiek Mali en de BLEU een akkoord. Artikel 4, lid 2, van dit akkoord voorzag in de volgende vrachtverdelingsregeling:
"Ten aanzien van het vervoer van goederen, dat in het raam van het handelsverkeer over zee (regelmatige lijnen) tussen beide Partijen plaatsvindt, en zulks ongeacht de haven waar de goederen worden geladen of gelost, passen de contracterende Partijen op schepen welke door hun onderscheiden nationale scheepvaartmaatschappijen worden geëxploiteerd een regeling toe waaraan de verdeelsleutel 40/40/20, geldende zowel wat de waarde als het volume van de vracht betreft, ten grondslag ligt. Als het aan derde landen overgelaten aandeel van 20 % niet door hen wordt vervoerd, wordt het naar waarde en volume gelijk verdeeld tussen de nationale scheepvaartmaatschappijen van de BLEU en de nationale scheepvaartmaatschappijen van de Republiek Mali."(6)
7 Ten slotte moet de overeenkomst van 19 oktober 1984 tussen de Republiek Togo en de BLEU worden genoemd. Artikel 4, lid 2, van deze overeenkomst luidt:
"Ten aanzien van het vervoer van goederen, dat in het raam van het handelsverkeer over zee (regelmatige lijnen) tussen de landen van beide Partijen plaatsvindt, en zulks ongeacht de haven waar de goederen worden geladen of gelost, komen de Overeenkomstsluitende Partijen overeen een regeling van vrachtverdeling toe te passen op basis van strikte gelijkheid van rechten en volgens de criteria van tonnenmaat, de betalende eenheid en de waarde van de vracht, waarbij het laatste criterium het bijzonderste is.
Het gedeelte van het vervoer voorbehouden aan de door hun respectieve nationale scheepvaartmaatschappijen geëxploiteerde schepen zal ten minste gelijk zijn aan 40 % van het globale vervoer; het gedeelte dat toegankelijk is voor rederijen van derde landen mag de 20 % niet overschrijden."(7)
De precontentieuze procedure
8 Volgens de Commissie wordt bij de vrachtverdelingsregelingen in de door het Koninkrijk België en het Groothertogdom Luxemburg in het kader van de BLEU gesloten overeenkomsten met de Republiek Senegal, de Republiek Ivoorkust, de Republiek Mali en de Republiek Togo een deel van het zeevervoer voorbehouden aan de schepen die de vlag van de verdragsluitende partijen voeren. Deze regelingen zijn dus discriminerend en schenden de verordening. Bij aanmaningsbrieven van 10 april 1991 en 9 november 1995 aan de Belgische respectievelijk de Luxemburgse regering leidde de Commissie de precontentieuze procedure van artikel 169 EG-Verdrag in. Haars inziens schenden de overeenkomsten met de Republiek Senegal en de Republiek Ivoorkust de artikelen 3 en 4, lid 1, van de verordening en die met de Republiek Mali en de Republiek Togo artikel 5 van de verordening.
Aangezien de precontentieuze procedure niets opleverde, stelde de Commissie de onderhavige beroepen in.
Ten gronde
9 Volgens de Commissie bevatten de overeenkomsten met de Republiek Senegal en de Republiek Ivoorkust vrachtverdelingsregelingen die in strijd met de verordening een deel van het verkeer aan nationale scheepvaartmaatschappijen voorbehouden. Aangezien het gaat om "bestaande overeenkomsten" die ten tijde van de inwerkingtreding van de verordening van kracht waren, hadden zij overeenkomstig het tijdschema van de artikelen 3 en 4 van deze verordening moeten worden aangepast. Er zijn evenwel geen aanpassingen aangebracht.
De overeenkomsten met Mali en Togo zijn "toekomstige overeenkomsten", aangezien zij na de inwerkingtreding van de verordening van kracht zijn geworden. Deze overeenkomsten zijn volgens artikel 5 van de verordening verboden behalve in uitzonderlijke omstandigheden die in casu evenwel niet gegeven zijn.
10 Het Koninkrijk België betwist de niet-nakoming niet. Het wijst er alleen op, dat de overeenkomst met Togo in de door de Commissie gewenste zin is gewijzigd. Door een materiële vergissing moet evenwel een nieuwe mondelinge afspraak met dit land worden gemaakt, hetgeen spoedig zal gebeuren. Aangaande de andere overeenkomsten wijst de Belgische regering erop, dat de onderhandelingen met het oog op de vereiste wijzigingen meer tijd dan voorzien vergen, doch vooruitgang boeken.
11 Luxemburg betwist de argumenten van de Commissie niet, doch verzoekt - vrij verbazend - om afwijzing van het beroep. Ten gronde verwijst het gewoonweg naar het verweerschrift van het Koninkrijk België in zaak C-201/98. In dat geding betwist de Belgische regering de niet-nakoming evenwel niet; evenmin concludeerde zij tot afwijzing van het beroep. Mijns inziens wordt de niet-nakoming van het Groothertogdom Luxemburg dus slechts formeel, doch niet ten gronde betwist. Derhalve moet het beroep van de Commissie mijns inziens worden toegewezen.
Conclusie
12 Mitsdien stel ik het Hof voor:
- de beroepen van de Commissie in de zaken C-171/98, C-201/98 en C-202/98 toe te wijzen;
- het Koninkrijk België en het Groothertogdom Luxemburg in de kosten te verwijzen.
(1) - PB L 378, blz. 1
(2) - PB L 121, blz. 1.
(3) - Zie elfde overweging van de considerans.
(4) - Cursivering van mij. Artikel 6 voorziet in de volgende procedure voor de toelating van nieuwe regelingen:
"1. Indien onderdanen of scheepvaartondernemingen van een lidstaat, als bedoeld in artikel 1, leden 1 en 2, zich in een situatie bevinden of dreigen te bevinden waarin zij geen daadwerkelijke gelegenheid hebben lijndiensten van en naar een bepaald derde land te onderhouden, stelt de betrokken lidstaat de andere lidstaten en de Commissie daarvan zo spoedig mogelijk in kennis.
2. De Raad besluit met gekwalificeerde meerderheid van stemmen op voorstel van de Commissie over de stappen die moeten worden genomen. Deze stappen kunnen in de in artikel 5, lid 1, bedoelde omstandigheden het onderhandelen over en sluiten van vrachtverdelingsregelingen omvatten.
3. Indien de Raad binnen zes maanden nadat een lidstaat de informatie overeenkomstig lid 1 heeft verstrekt, geen besluit heeft genomen over de nodige stappen, mag de betrokken lidstaat de stappen nemen die voorshands noodzakelijk zijn om ervoor te zorgen dat hij daadwerkelijk lijndiensten kan blijven onderhouden overeenkomstig artikel 5, lid 1.
4. Stappen die worden genomen krachtens lid 3, moeten in overeenstemming zijn met de communautaire wetgeving en voorzien in een billijke, vrije en niet-discriminerende toegang tot de betrokken vrachtaandelen voor onderdanen of scheepvaartondernemingen van de Gemeenschap, als omschreven in artikel 1, leden 1 en 2.
5. Nationale stappen uit hoofde van lid 3 dienen onmiddellijk aan de lidstaten en de Commissie te worden medegedeeld. De bij beschikking 77/587/EEG van de Raad ingestelde overlegprocedure is van toepassing".
(5) - Deze voetnoot is irrelevant voor de Nederlandse versie van de conclusie.
(6) - Idem.
(7) - Idem.