EUR-Lex Access to European Union law

Back to EUR-Lex homepage

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document 61997CJ0323

Arrest van het Hof (Zesde kamer) van 9 juli 1998.
Commissie van de Europese Gemeenschappen tegen Koninkrijk België.
Actief en passief kiesrecht bij gemeenteraadsverkiezingen.
Zaak C-323/97.

Jurisprudentie 1998 I-04281

ECLI identifier: ECLI:EU:C:1998:347

61997J0323

Arrest van het Hof (Zesde kamer) van 9 juli 1998. - Commissie van de Europese Gemeenschappen tegen Koninkrijk België. - Actief en passief kiesrecht bij gemeenteraadsverkiezingen. - Zaak C-323/97.

Jurisprudentie 1998 bladzijde I-04281


Samenvatting
Partijen
Overwegingen van het arrest
Beslissing inzake de kosten
Dictum

Trefwoorden


Lidstaten - Verplichtingen - Uitvoering van richtlijnen - Niet-nakoming - Rechtvaardiging - Ontoelaatbaarheid

(EG-Verdrag, art. 169)

Samenvatting


Een lidstaat kan zich niet op nationale bepalingen, praktijken of situaties beroepen ter rechtvaardiging van de niet-nakoming van door een richtlijn voorgeschreven verplichtingen of termijnen.

Partijen


In zaak C-323/97,

Commissie van de Europese Gemeenschappen, vertegenwoordigd door P. van Nuffel, lid van haar juridische dienst, als gemachtigde, domicilie gekozen hebbende te Luxemburg bij C. Gómez de la Cruz, lid van haar juridische dienst, Centre Wagner, Kirchberg,

verzoekster,

tegen

Koninkrijk België, vertegenwoordigd door J. Devadder, adviseur-generaal bij het Ministerie van Buitenlandse zaken, Buitenlandse handel en Ontwikkelingssamenwerking, als gemachtigde, domicilie gekozen hebbende te Luxemburg ter Belgische ambassade, Rue des Girondins 4,

verweerder,

betreffende een verzoek om vast te stellen dat het Koninkrijk België, door niet binnen de gestelde termijn de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen in werking te doen treden die nodig zijn voor het volgen van richtlijn 94/80/EG van de Raad van 19 december 1994 tot vaststelling van de wijze van uitoefening van het actieve en passieve kiesrecht bij gemeenteraadsverkiezingen ten behoeve van de burgers van de Unie die verblijven in een lidstaat waarvan zij de nationaliteit niet bezitten (PB L 368, blz. 38), de krachtens die richtlijn op hem rustende verplichtingen niet is nagekomen,

wijst

HET HOF VAN JUSTITIE

(Zesde kamer),

samengesteld als volgt: H. Ragnemalm, kamerpresident, R. Schintgen, G. F. Mancini, P. J. G. Kapteyn (rapporteur) en G. Hirsch, rechters,

advocaat-generaal: G. Cosmas

griffier: R. Grass

gezien het rapport van de rechter-rapporteur,

gehoord de conclusie van de advocaat-generaal ter terechtzitting van 7 mei 1998,

het navolgende

Arrest

Overwegingen van het arrest


1 Bij verzoekschrift, neergelegd ter griffie van het Hof op 17 september 1997, heeft de Commissie van de Europese Gemeenschappen het Hof krachtens artikel 169 EG-Verdrag verzocht vast te stellen dat het Koninkrijk België, door niet binnen de gestelde termijn de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen in werking te doen treden die nodig zijn voor het volgen van richtlijn 94/80/EG van de Raad van 19 december 1994 tot vaststelling van de wijze van uitoefening van het actieve en passieve kiesrecht bij gemeenteraadsverkiezingen ten behoeve van de burgers van de Unie die verblijven in een lidstaat waarvan zij de nationaliteit niet bezitten (PB L 368, blz. 38; hierna: "richtlijn"), de krachtens die richtlijn op hem rustende verplichtingen niet is nagekomen.

2 Volgens artikel 14, eerste alinea, van de richtlijn moesten de lidstaten de nodige wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen in werking doen treden om vóór 1 januari 1996 aan de richtlijn te voldoen, en moesten zij de Commissie daarvan onverwijld in kennis stellen.

3 Daar zij geen mededeling ontving over de omzetting van de richtlijn in Belgisch recht en evenmin beschikte over andere informatie waaruit zij kon opmaken dat het Koninkrijk België aan deze verplichting had voldaan, maande de Commissie deze staat bij brief van 27 februari 1996 aan om binnen een termijn van twee maanden zijn opmerkingen te maken.

4 Daar de Commissie geen antwoord ontving van de Belgische autoriteiten, bracht zij op 27 november 1996 een met redenen omkleed advies uit, waarin zij vaststelde dat het Koninkrijk België, door niet de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen vast te stellen die nodig zijn voor het volgen van de richtlijn, de krachtens die richtlijn op hem rustende verplichtingen niet was nagekomen, en waarin zij deze staat verzocht binnen een termijn van twee maanden de nodige maatregelen vast te stellen.

5 Bij brief van 28 maart 1997 deelden de Belgische autoriteiten mee, dat de regering de met de omzetting van de richtlijn verbonden problemen onderzocht; die omzetting zou immers een voorafgaande wijziging van artikel 8 van de Belgische Grondwet vereisen.

6 Omdat intussen niet de minste vooruitgang werd geboekt, heeft de Commissie het onderhavige beroep ingesteld.

7 Het Koninkrijk België betwist niet, dat de richtlijn niet binnen de gestelde termijn is omgezet, doch verklaart, dat die vertraging het gevolg is van het feit dat artikel 8 van de Belgische Grondwet moet worden gewijzigd volgens de procedure van artikel 195 van die Grondwet. Voorts betoogt de Belgische regering, dat de omzetting van de richtlijn zeer ver is gevorderd. De omzettingswet zou in de loop van het tweede kwartaal van 1998 worden vastgesteld en in de loop van het vierde kwartaal van dat jaar in het Belgisch Staatsblad worden bekendgemaakt.

8 Volgens vaste rechtspraak kan een lidstaat zich niet op nationale bepalingen, praktijken of situaties beroepen ter rechtvaardiging van de niet-nakoming van door een richtlijn voorgeschreven verplichtingen of termijnen (zie, onder meer, arrest van 5 juni 1997, Commissie/Spanje, C-107/96, Jurispr. blz. I-3193, punt 10).

9 Aangezien de richtlijn niet binnen de gestelde termijn is omgezet, moet het door de Commissie ingestelde beroep gegrond worden geacht.

10 Mitsdien moet worden vastgesteld dat het Koninkrijk België, door niet binnen de gestelde termijn de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen in werking te doen treden die nodig zijn voor het volgen van de richtlijn, de krachtens artikel 14, eerste alinea, van die richtlijn op hem rustende verplichtingen niet is nagekomen.

Beslissing inzake de kosten


Kosten

11 Volgens artikel 69, lid 2, van het Reglement voor de procesvoering wordt de in het ongelijk gestelde partij in de kosten verwezen. Aangezien het Koninkrijk België in het ongelijk is gesteld, dient het in de kosten te worden verwezen.

Dictum


HET HOF VAN JUSTITIE (Zesde kamer),

rechtdoende, verstaat:

1) Door niet binnen de gestelde termijn de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen in werking te doen treden die nodig zijn voor het volgen van richtlijn 94/80/EG van de Raad van 19 december 1994 tot vaststelling van de wijze van uitoefening van het actieve en passieve kiesrecht bij gemeenteraadsverkiezingen ten behoeve van de burgers van de Unie die verblijven in een lidstaat waarvan zij de nationaliteit niet bezitten, is het Koninkrijk België de krachtens artikel 14, eerste alinea, van die richtlijn op hem rustende verplichtingen niet nagekomen.

2) Het Koninkrijk België wordt verwezen in de kosten.

Top