EUR-Lex Access to European Union law

Back to EUR-Lex homepage

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document 61993CC0364(01)

Conclusie van advocaat-generaal Léger van 18 mei 1995.
Antonio Marinari tegen Lloyds Bank plc en Zubaidi Trading Company.
Verzoek om een prejudiciële beslissing: Corte suprema di Cassazione - Italië.
EEG-Executieverdrag - Artikel 5, sub 3 - 'Plaats waar het schadebrengende feit zich heeft voorgedaan'.
Zaak C-364/93.

Jurisprudentie 1995 I-02719

ECLI identifier: ECLI:EU:C:1995:146

CONCLUSIE VAN ADVOCAAT-GENERAAL

P. LÉGER

van 18 mei 1995 ( *1 )

1. 

Naar aanleiding van de heropening van de mondelinge behandeling en naar het toeval van de kalender wil, moet ik nogmaals, zoals het geval was in zaak C-68/93, Shevill e. a., mijn mening geven nadat mijn voorganger reeds conclusie heeft genomen.

2. 

Evenals toen, zal ik het zeer kort houden en mij aansluiten bij het standpunt dat advocaat-generaal Darmon op 21 september 1994 heeft ingenomen. Opgemerkt zij overigens, dat het opnieuw gaat om de uitlegging van artikel 5, sub 3, Executieverdrag.

3. 

Ik herinner aan de feiten: Marinari, woonachtig in Italië, stelt voor het Tribunale di Pisa een vordering tot schadevergoeding in tegen Lloyd's Bank. Door toedoen van personeelsleden van die bank was hij in Engeland gearresteerd en waren de orderbriefjes die hij bij die instelling had gedeponeerd, in beslag genomen. Toen Lloyd's Bank de bevoegdheid van het Italiaanse gerecht betwistte, op grond dat de schade in Engeland was ingetreden, werd de Corte suprema di cassazione bij verzoekschrift verzocht, zich vooraf over die bevoegdheidsvraag uit te spreken.

4. 

Het is dus laatstgenoemde rechterlijke instantie die het Hof verzoekt, artikel 5, sub 3, Executieverdrag uit te leggen ( 1 ) en te preciseren, of onder de uitdrukking „plaats waar de schade is ingetreden” enkel moet worden verstaan de plaats waar aan personen of aan goederen fysieke schade is toegebracht, of ook de plaats waar zich de door de eiser geleden vermogensschade heeft voorgedaan.

5. 

Advocaat-generaal Darmon meent ( 2 ), dat de plaats (in casu Italië) waar de financiële schade is geleden, welke schade slechts een accessoir is van de oorspronkelijke schade die in een andere Verdragsluitende Staat (in ons geval Engeland) is ingetreden, niet als criterium voor rechterlijke bevoegdheid in de zin van artikel 5, sub 3, kan worden beschouwd.

6. 

Ik sluit mij bij die opvatting aan: volgens 's Hofs rechtspraak ( 3 ) moeten slechts twee bevoegdheidsgronden worden aanvaard, namelijk die van de plaats waar het schadebrengende feit is ingetreden, en die van de plaats van de veroorzakende gebeurtenis, met uitsluiting van de plaats waar een aan de aanvankelijke schade accessoir schadebrengend feit zou intreden. Het arrest van 7 maart 1995, Shevill ( 4 ), gewezen nadat advocaat-generaal Darmon zijn conclusie had genomen, brengt deze overtuiging zeker niet aan het wankelen. Het bevestigt immers die twee alternatieven, met de precisering dat ter zake van belediging door middel van de pers, de gerechten van elke Verdragsluitende Staat slechts bevoegd zijn kennis te nemen van de in de staat van het aangezochte gerecht veroorzaakte oorspronkelijke schaden.

7. 

Ik maak dus de slotsom van de conclusie van 21 september 1994 tot de mijne.


( *1 ) Oorspronkelijke taal: Frans.

( 1 ) Zie, niet betrekking tot de regelmatigheid van het verzoek de punten 6-12 van de conclusie van advocaat-generaal Darmon.

( 2 ) Punten 27-49 van zijn conclusie.

( 3 ) Rechtspraak aangehaald in de punten 14-25 van de conclusievan advocaat-generaal Darmon.

( 4 ) Jurispr. 1995, blz. I-415.

Top