Choose the experimental features you want to try

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document 61992CJ0292

Arrest van het Hof van 15 december 1993.
Ruth Hünermund en anderen tegen Landesapothekerkammer Baden-Württemberg.
Verzoek om een prejudiciële beslissing: Verwaltungsgerichtshof Baden-Württemberg - Duitsland.
Vrij verkeer van goederen - Niet-farmaceutische produkten - Verbod van reclame buiten de apotheek.
Zaak C-292/92.

Jurisprudentie 1993 I-06787

ECLI identifier: ECLI:EU:C:1993:932

61992J0292

ARREST VAN HET HOF VAN 15 DECEMBER 1993. - RUTH HUENERMUND EN ANDEREN TEGEN LANDESAPOTHEKERKAMMER BADEN-WUERTTEMBERG. - VERZOEK OM EEN PREJUDICIELE BESLISSING: VERWALTUNGSGERICHTSHOF BADEN-WUERTTEMBERG - DUITSLAND. - VRIJ VERKEER VAN GOEDEREN - GEWOONLIJK IN EEN APOTHEEK VERKOCHTE NIETFARMACEUTISCHE PRODUKTEN - VERBOD RECLAME TE MAKEN BUITEN DE APOTHEEK. - ZAAK C-292/92.

Jurisprudentie 1993 bladzijde I-06787
Zweedse bijz. uitgave bladzijde I-00467
Finse bijz. uitgave bladzijde I-00515


Samenvatting
Partijen
Overwegingen van het arrest
Beslissing inzake de kosten
Dictum

Trefwoorden


1 Vrij verkeer van goederen - Kwantitatieve beperkingen - Maatregelen van gelijke werking - Begrip - Maatregelen vastgesteld door beroepsvereniging van apothekers

(EEG-Verdrag, art. 30)

2 Vrij verkeer van goederen - Kwantitatieve beperkingen - Maatregelen van gelijke werking - Begrip - Belemmeringen als gevolg van nationale bepalingen die verkoopmodaliteiten op niet-discriminerende wijze regelen - Niet-toepasselijkheid van artikel 30 van Verdrag - Verbod om buiten apotheek reclame te maken voor niet-farmaceutische produkten

(EEG-Verdrag, art. 30)

Samenvatting


3 De handelingen van een beroepsorganisatie van apothekers zijn, wanneer zij de handel tussen Lid-Staten ongunstig kunnen beïnvloeden, "maatregelen" in de zin van artikel 30 van het Verdrag, wanneer ingevolge de nationale wettelijke regeling:

- de betrokken organisatie een aan staatstoezicht onderworpen publiekrechtelijke beroepsvereniging is, waarbij alle apothekers, die in haar rechtsgebied hun beroep uitoefenen, verplicht zijn aangesloten;

- de betrokken organisatie de voor apothekers geldende beroepsregels vaststelt, en toeziet op de naleving door de aangeslotenen van hun beroepsplichten;

- in het kader van de organisatie opgerichte tuchtcommissies, bestaande uit leden die op voordracht van de organisatie worden benoemd, tuchtrechtelijke maatregelen kunnen opleggen aan apothekers die de beroepsregels hebben geschonden, zoals geldboetes, uitsluiting van de organen van de organisatie of verlies van het actieve en passieve stemrecht in haar organen.

4 De toepassing van nationale bepalingen die bepaalde verkoopmodaliteiten beperken of verbieden, op produkten uit andere Lid-Staten, is niet van dien aard dat de handel tussen de Lid-Staten al dan niet rechtstreeks, daadwerkelijk of potentieel, wordt beperkt, en vormt dus geen maatregel van gelijke werking als een kwantitatieve beperking in de zin van artikel 30 van het Verdrag, voor zover deze bepalingen gelden voor alle betrokken marktdeelnemers die op het nationale grondgebied activiteiten ontplooien en voor zover zij zowel rechtens als feitelijk dezelfde invloed hebben op de verhandeling van nationale produkten en op die van produkten uit andere Lid-Staten. Is aan deze voorwaarden voldaan, dan kan de toepassing van dergelijke regelingen op de verkoop van produkten uit een andere Lid-Staat, die aan de door die staat vastgestelde voorschriften voldoen, niet tot gevolg hebben dat voor die produkten de toegang tot de markt wordt verhinderd of meer wordt bemoeilijkt dan voor nationale produkten het geval is. Deze regelingen vallen dus buiten de werkingssfeer van artikel 30 EEG-Verdrag.

Bijgevolg moet artikel 30 EEG-Verdrag aldus worden uitgelegd, dat het niet van toepassing is op een door de beroepsvereniging van apothekers van een Lid-Staat vastgesteld beroepsvoorschrift, waarbij aan apothekers die binnen de territoriale bevoegdheidssfeer van die beroepsvereniging vallen, verbod wordt opgelegd om buiten de apotheek reclame te maken voor niet-farmaceutische produkten die zij mogen verkopen, voor zover deze regeling zonder onderscheid naar de herkomst van de produkten geldt, en voor de afzet van produkten uit andere Lid-Staten geen andere gevolgen heeft dan voor die van nationale produkten.

Partijen


In zaak C-292/92,

betreffende een verzoek aan het Hof krachtens artikel 177 EEG-Verdrag van het Verwaltungsgerichtshof Baden-Württemberg (Bondsrepubliek Duitsland) in het aldaar aanhangig geding tussen

R. Hünermund, H. Douglas, H. Geyer, H. Haake, H. Hauer, G.-D. Heldmann, A. von Hoffmeister, L. Köhler, M. Lochner, W. Nöldner, H. Schneider, W. Steffan, G. Talmon-Gross

en

Landesapothekerkammer Baden-Württemberg,

interveniënt: de Vertreter des öffentlichen Interesses bei den Gerichten der allgemeinen Verwaltungsgerichtsbarkeit in Baden-Württemberg,

om een prejudiciële beslissing over de uitlegging van de artikelen 30 en 36 EEG-Verdrag,

wijst

HET HOF VAN JUSTITIE,

samengesteld als volgt: O. Due, president, G. F. Mancini, J. C. Moitinho de Almeida, M. Diez de Velasco en D. A. O. Edward, kamerpresidenten, C. N. Kakouris, R. Joliet, F. A. Schockweiler, G. C. Rodriguez Iglesias, F. Grévisse, M. Zuleeg, P. J. G. Kapteyn en J. L. Murray, rechters,

advocaat-generaal: G. Tesauro

griffier: H. von Holstein, adjunct-griffier

gelet op de schriftelijke opmerkingen ingediend door:

- H. Douglas e.a., vertegenwoordigd door A. Bach en F. Oesterle, advocaten te Stuttgart,

- de Landesapothekerkammer Baden-Württemberg, vertegenwoordigd door R. Zuck, advocaat te Stuttgart,

- de Vertreter des öffentlichen Interesses bei den Gerichten der allgemeinen Verwaltungsgerichtsbarkeit in Baden-Württemberg, Mannheim, vertegenwoordigd door H. Fliegauf, leitender Oberlandesanwalt beim Vertreter des Öffentlichen Interesses,

- de Italiaanse regering, vertegenwoordigd door L. Ferrari Bravo, hoofd van de Dienst diplomatieke geschillen van het Ministerie van Buitenlandse zaken, als gemachtigde, bijgestaan door I. M. Braguglia, Avvocato dello Stato,

- de Commissie van de Europese Gemeenschappen, vertegenwoordigd door haar juridisch adviseur R. Wainwright en A. Bardenhewer, lid van haar juridische dienst, als gemachtigden,

gezien het rapport ter terechtzitting,

gehoord de mondelinge opmerkingen van H. Douglas e.a., de Landesapothekerkammer Baden-Württemberg, vertegenwoordigd door de advocaten R. Zuck en J. Pieck, Eschborn, de Vertreter des öffentlichen Interesses bei den Gerichten der allgemeinen Verwaltungsgerichtsbarkeit in Baden-Württemberg, vertegenwoordigd door E. Birkert, Regierungsdirektor bij de Vertreter des öffentlichen Interesses, en de Commissie, ter terechtzitting van 15 september 1993,

gehoord de conclusie van de advocaat-generaal ter terechtzitting van 27 oktober 1993,

het navolgende

Arrest

Overwegingen van het arrest


1 Het Verwaltungsgerichtshof Baden-Württemberg heeft bij beschikking van 14 mei 1992, bij het Hof ingekomen op 1 juli 1992, overeenkomstig artikel 177 EEG-Verdrag een prejudiciële vraag gesteld over de uitlegging van de artikelen 30 en 36 EEG-Verdrag, teneinde te kunnen beoordelen of met deze bepalingen verenigbaar is een door de Landesapothekerkammer Baden-Württemberg vastgesteld beroepsvoorschrift waarbij apothekers, die hun beroep in het Land Baden-Württemberg uitoefenen, verbod wordt opgelegd om buiten de apotheek reclame te maken voor niet-farmaceutische produkten die zij mogen verkopen.

2 Deze vraag is gerezen in een geding tussen dertien apothekers in het Land Baden-Württemberg en de Landesapothekerkammer over de wettigheid van dit beroepsvoorschrift.

3 Uit de aan het Hof overgelegde documenten blijkt, dat § 10, punt 15, van de Berufsordnung van de Landesapothekerkammer "buitensporige reclame" verbiedt voor goederen, die overeenkomstig § 2, lid 4, juncto § 25 van de Apothekenbetriebsordnung naast geneesmiddelen in de apotheek mogen worden verkocht, voor zover de goede werking van de apotheek hierdoor niet wordt belemmerd. Vaststaat, dat dit voorschrift van de Berufsordnung nagenoeg iedere vorm van reclame voor niet-farmaceutische produkten buiten de apotheek verbiedt.

4 Verzoekers in het hoofdgeding, allen eigenaar van een apotheek in het Land Baden-Württemberg, waarin niet-farmaceutische produkten worden verkocht waarvoor zij buiten de apotheek reclame willen maken, hebben bij het Verwaltungsgerichtshof Baden-Württemberg tegen de Landesapothekerkammer beroep tot nietigverklaring van dit reclameverbod ingesteld. Voor het Verwaltungsgerichtshof hebben verzoekers zich er onder meer op beroepen, dat § 10, punt 15, van de Berufsordnung van de Landesapothekerkammer onverenigbaar is met de artikelen 30 en 36 van het EEG-Verdrag.

5 In die omstandigheden heeft het Verwaltungsgerichtshof Baden-Württemberg de behandeling van de zaak geschorst en het Hof de volgende prejudiciële vraag voorgelegd:

Moet artikel 36 juncto artikel 30 EEG-Verdrag aldus worden uitgelegd, dat daarmee niet in strijd is de deontologische code ("Berufsordnung") van een Landesapothekerkammer die de apothekers in haar ambtsgebied verbod oplegt, ook voor de verkoop van niet-farmaceutische produkten in de zin van artikel 25 van de Apothekenbetriebsordnung, reclame te maken buiten hun apotheek?

6 Voor een nadere uiteenzetting van de feiten van het hoofdgeding, het procesverloop en de bij het Hof ingediende schriftelijke opmerkingen wordt verwezen naar het rapport ter terechtzitting. Deze elementen van het dossier worden hierna slechts weergegeven, voor zover dat noodzakelijk is voor de redenering van het Hof.

De bevoegdheid van het Hof

7 De Landesapothekerkammer, verweerster in het hoofdgeding, betoogt, dat de prejudiciële vraag van de verwijzende rechter niet-ontvankelijk is, omdat het Hof niet bevoegd is om een nationale bepaling te toetsen aan het gemeenschapsrecht.

8 Te deze moet worden opgemerkt, dat het Hof in het kader van een procedure ingevolge artikel 177 van het EEG-Verdrag weliswaar niet kan beslissen over de verenigbaarheid van nationale rechtsvoorschriften met gemeenschapsrechtelijke voorschriften, doch wel bevoegd is om de verwijzende rechter alle criteria voor de uitlegging van het gemeenschapsrecht aan te reiken, die hem in staat stellen de verenigbaarheid van deze rechtsvoorschriften met de gemeenschapsregeling te beoordelen.

9 De Landesapothekerkammer betoogt voorts, dat het verzoek om een prejudiciële beslissing een louter verzoek om advies is over een hypothetisch vraagstuk, daar het Verwaltungsgerichtshof Baden-Württemberg zich niet heeft uitgesproken over de noodzaak van een prejudiciële beslissing om uitspraak te kunnen doen.

10 In dat verband kan worden volstaan met erop te wijzen, dat niets in de verwijzingsbeschikking en in het aan het Hof overgelegde dossier erop wijst dat zou kunnen worden getwijfeld aan het feitelijk karakter van het geschil in de hoofdzaak of aan de beoordeling door de verwijzende rechter van de noodzaak van een prejudiciële beslissing voor de beslechting van het bij hem aanhangige geschil.

11 Uit een en ander volgt, dat het Hof bevoegd is te beslissen op de door het Verwaltungsgerichtshof Baden-Württemberg voorgelegde prejudiciële vraag.

Artikel 30 EEG-Verdrag

12 Vooraf zij eraan herinnerd, dat krachtens artikel 30 EEG-Verdrag kwantitatieve invoerbeperkingen en alle maatregelen van gelijke werking tussen de Lid-Staten verboden zijn.

13 Te dien aanzien stelt de Landesapothekerkammer op de eerste plaats, dat het beroepsvoorschrift, waarover het voor de verwijzende rechter gaat, niet als "maatregel" in de zin van artikel 30 EEG-Verdrag kan worden beschouwd, aangezien de Landesapothekerkammer naar Duits recht niet bevoegd is bij wege van tuchtrechtelijke maatregel het beroepsverbod op te leggen, welke maatregel alleen door de bevoegde instanties van het Land kan worden opgelegd.

14 Op dit punt blijkt uit de verwijzingsbeschikking, dat de Landesapothekerkammer naar Duits recht een aan staatstoezicht onderworpen publiekrechtelijke beroepsvereniging is, waarbij alle apothekers, die in het Land Baden-Württemberg hun beroep uitoefenen, verplicht zijn aangesloten. Bovendien stelt de Landesapothekerkammer de voor apothekers geldende beroepsregels vast, en ziet zij toe op de naleving door de aangeslotenen van hun beroepsplichten. Tenslotte kunnen in het kader van de Landesapothekerkammer opgerichte tuchtcommissies, bestaande uit leden van de vereniging die op voordracht van de Landesapothekerkammer worden benoemd, tuchtrechtelijke maatregelen opleggen aan apothekers die de beroepsregels hebben geschonden, zoals geldboetes, uitsluiting van de organen van de Landesapothekerkammer of verlies van het actieve en passieve stemrecht in de organen van de Kammer.

15 Het Hof heeft reeds eerder beslist (arrest van 18 mei 1989, gevoegde zaken 266/87 en 267/87, Royal Pharmaceutical Society of Great Britain, Jurispr. 1989, blz. 1295, r.o. 15), dat de handelingen van een beroepsorganisatie, waaraan krachtens nationaal recht bevoegdheden van deze aard toekomen, "maatregelen" in de zin van artikel 30 EEG-Verdrag opleveren, wanneer zij de handel tussen Lid-Staten ongunstig kunnen beïnvloeden.

16 Hieraan doet geenszins af, dat de Landesapothekerkammer als bedoeld in het hoofdgeding, in tegenstelling tot de in voormeld arrest genoemde beroepsorganisatie, niet bevoegd is de voor de beroepsuitoefening door haar leden vereiste vergunning in te trekken.

17 Voorts betoogt de Landesapothekerkammer, dat het in de procedure voor de verwijzende rechter ter discussie staande reclameverbod geen maatregel van gelijke werking als een kwantitatieve invoerbeperking in de zin van artikel 30 EEG-Verdrag is, omdat dit beroepsvoorschrift de intracommunautaire handel in niet-farmaceutische produkten niet kan belemmeren.

18 Te deze zij in de eerste plaats opgemerkt, dat volgens vaste rechtspraak iedere maatregel, die de intracommunautaire handel al dan niet rechtstreeks, daadwerkelijk of potentieel, kan belemmeren, is te beschouwen als een maatregel van gelijke werking als een kwantitatieve invoerbeperking (arrest van 11 juli 1974, zaak 8/74, Dassonville, Jurispr. 1974, blz. 837, r.o. 5).

19 Voorts moet worden vastgesteld, dat een door een beroepsvereniging van apothekers opgelegd beroepsvoorschrift, dat apothekers verbiedt buiten de apotheek reclame te maken voor niet-farmaceutische produkten, geen regeling van het goederenverkeer tussen de Lid-Staten beoogt. Bovendien moet er op worden gewezen, dat dit verbod de mogelijkheden voor andere marktdeelnemers dan apothekers om reclame voor deze goederen te maken, onverlet laat.

20 Weliswaar kan een dergelijke regeling de omvang van de afzet, en dus de omvang van de afzet van niet-farmaceutische produkten uit andere Lid-Staten, in zoverre beperken, dat zij de betrokken apothekers een methode van verkoopbevordering van deze goederen ontneemt. Het is echter zeer de vraag, of deze mogelijkheid volstaat om de onderhavige regeling te kunnen beschouwen als een maatregel van gelijke werking als een kwantitatieve invoerbeperking in de zin van artikel 30 EEG-Verdrag.

21 De toepassing van nationale bepalingen die bepaalde verkoopmodaliteiten beperken of verbieden, op produkten uit andere Lid-Staten, is niet van dien aard dat de handel tussen de Lid-Staten al dan niet rechtstreeks, daadwerkelijk of potentieel, wordt beperkt in de zin van het Dassonville-arrest (reeds aangehaald), voor zover deze bepalingen gelden voor alle betrokken marktdeelnemers die op het nationale grondgebied activiteiten ontplooien en voor zover zij zowel rechtens als feitelijk dezelfde invloed hebben op de verhandeling van nationale produkten en op die van produkten uit andere Lid-Staten. Is aan deze voorwaarden voldaan, dan kan de toepassing van dergelijke regelingen op de verkoop van produkten uit een andere Lid-Staat, die aan de door die staat vastgestelde voorschriften voldoen, niet tot gevolg hebben dat voor die produkten de toegang tot de markt wordt verhinderd of meer wordt bemoeilijkt dan voor nationale produkten het geval is. Deze regelingen vallen dus buiten de werkingssfeer van artikel 30 EEG-Verdrag (arrest van 24 november 1993, gevoegde zaken C-267/91 en C-268/91, Keck en Mithouard, Jurispr. 1993, blz. I-6097, r.o. 16 en 17).

22 Gaat het om een regeling, zoals die welke in het hoofdgeding aan de orde is, dan moet worden vastgesteld, dat aan deze voorwaarden is voldaan bij de toepassing van een door een beroepsvereniging van apothekers van een Lid-Staat vastgesteld beroepsvoorschrift, waarbij aan apothekers die onder de bevoegdheid van die beroepsvereniging vallen, verbod wordt opgelegd om buiten de apotheek reclame te maken voor niet-farmaceutische produkten die zij mogen verkopen.

23 Deze regeling geldt zonder onderscheid naar de herkomst van de produkten voor alle apothekers die onder de bevoegdheid van de beroepsvereniging vallen, en heeft

voor de afzet van produkten uit andere Lid-Staten geen andere gevolgen dan voor die van nationale produkten.

24 In deze omstandigheden moet de prejudiciële vraag van het Verwaltungsgerichtshof Baden-Württemberg aldus worden beantwoord, dat artikel 30 EEG-Verdrag aldus moet worden uitgelegd, dat het niet van toepassing is op een door de beroepsvereniging van apothekers van een Lid-Staat vastgesteld beroepsvoorschrift, waarbij de apothekers verbod wordt opgelegd buiten de apotheek reclame te maken voor niet-farmaceutische produkten.

Beslissing inzake de kosten


Kosten

25 De kosten door de Italiaanse regering en de Commissie van de Europese Gemeenschappen wegens indiening van hun opmerkingen bij het Hof gemaakt, kunnen niet voor vergoeding in aanmerking komen. Ten aanzien van partijen in het hoofdgeding is de procedure als een aldaar gerezen incident te beschouwen, zodat de nationale rechterlijke instantie over de kosten heeft te beslissen.

Dictum


HET HOF VAN JUSTITIE,

uitspraak doende op de door het Verwaltungsgerichtshof Baden-Württemberg bij beschikking van 14 mei 1992 gestelde vraag, verklaart voor recht:

Artikel 30 EEG-Verdrag moet aldus worden uitgelegd, dat het niet van toepassing is op een door de beroepsvereniging van apothekers van een Lid-Staat vastgesteld beroepsvoorschrift, waarbij de apothekers verbod wordt opgelegd buiten de apotheek reclame te maken voor niet-farmaceutische produkten.

Top