Choose the experimental features you want to try

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document 61991CJ0183

Arrest van het Hof van 10 juni 1993.
Commissie van de Europese Gemeenschappen tegen Helleense Republiek.
Staatssteun - Vrijstelling van een heffing op exportinkomsten - Teruggaaf.
Zaak C-183/91.

Jurisprudentie 1993 I-03131

ECLI identifier: ECLI:EU:C:1993:233

61991J0183

ARREST VAN HET HOF VAN 10 JUNI 1993. - COMMISSIE VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN TEGEN HELLEENSE REPUBLIEK. - STEUNMAATREGELEN VAN STATEN - VRIJSTELLING VAN EEN HEFFING OP EXPORTINKOMSTEN - TERUGGAAF. - ZAAK C-183/91.

Jurisprudentie 1993 bladzijde I-03131


Samenvatting
Partijen
Overwegingen van het arrest
Beslissing inzake de kosten
Dictum

Trefwoorden


++++

1. Beroep wegens niet-nakoming ° Niet-nakoming van beschikking van Commissie inzake steunmaatregel van staat ° Beschikking waartegen geen beroep tot nietigverklaring is ingesteld ° Verweermiddelen ° Betwisting van wettigheid van beschikking ° Niet-ontvankelijkheid ° Volstrekte onmogelijkheid van uitvoering ° Ontvankelijkheid

(EEG-Verdrag, art. 93, lid 2, eerste en tweede alinea, en 173, derde alinea)

2. Steunmaatregelen van de staten ° Terugvordering van onwettige steun ° Steun verleend in vorm van belastingvrijstelling ° Mogelijkheid van andere wijze van terugvordering dan retroactieve belastingheffing die in strijd is met algemene beginselen van gemeenschapsrecht ° Volstrekte onmogelijkheid van uitvoering ° Geen

(EEG-Verdrag, art. 93, lid 2, eerste alinea)

3. Steunmaatregelen van de staten ° Terugvordering van onwettige steun ° Steun verleend in strijd met procedureregels van artikel 93 van Verdrag ° Eventueel gewettigd vertrouwen van steunontvangers ° Bescherming ° Voorwaarden en grenzen

(EEG-Verdrag, art. 92 en 93, lid 2, eerste alinea)

4. Steunmaatregelen van de staten ° Beschikking van Commissie waarin zij vaststelt dat steunmaatregel onverenigbaar is met gemeenschappelijke markt ° Moeilijkheden bij uitvoering ° Verplichting van Commissie en Lid-Staat tot samenwerking bij zoeken naar oplossing die Verdrag eerbiedigt

(EEG-Verdrag, art. 5 en 93, lid 2, eerste alinea)

Samenvatting


1. Na het verstrijken van de in artikel 173, derde alinea, EEG-Verdrag bedoelde termijn kan een Lid-Staat tot wie een krachtens artikel 93, lid 2, eerste alinea, EEG-Verdrag gegeven beschikking is gericht, de geldigheid ervan niet meer betwisten bij gelegenheid van het in de tweede alinea van artikel 93, lid 2, bedoelde beroep.

Onder deze omstandigheden kan de Lid-Staat nog als enig verweermiddel tegen het beroep wegens niet-nakoming aanvoeren, de volstrekte onmogelijkheid om de beschikking correct uit te voeren.

2. De verplichting tot terugvordering van onwettig verklaarde staatssteun is het logische gevolg van de vaststelling van de onwettigheid ervan door de Commissie en als zodanig kan zij niet afhankelijk zijn van de vorm waarin de steun is verleend.

Wanneer de steun is verleend in de vorm van een belastingvrijstelling en de onwettigheid ervan naar behoren is vastgesteld, kan de Lid-Staat die deze steun moet terugvorderen, niet stellen dat die terugvordering enkel de vorm zou kunnen aannemen van een belastingheffing met terugwerkende kracht en daarmee volstrekt onmogelijk, want in strijd met de algemene beginselen van gemeenschapsrecht zou zijn. Hij is immers slechts verplicht maatregelen te treffen die de ondernemingen die de steun hebben ontvangen, gelasten een bedrag te betalen overeenkomend met het bedrag van de hen onwettig toegekende belastingvrijstelling.

3. Weliswaar valt niet uit te sluiten, dat de ontvanger van onwettig toegekende steun zich tegenover de terugvordering daarvan kan beroepen op uitzonderlijke omstandigheden die zijn vertrouwen in de rechtmatigheid van die steun konden wettigen. Een Lid-Staat daarentegen, wiens instanties een steun in strijd met de procedureregels van artikel 93 hebben toegekend, kan zich niet op het gewettigd vertrouwen van de ontvangers van de steun beroepen om zich te onttrekken aan zijn verplichting, de nodige maatregelen te treffen voor de uitvoering van een beschikking waarbij de Commissie hem gelast de steun terug te vorderen. Een dergelijke mogelijkheid zou er namelijk op neerkomen, dat de artikelen 92 en 93 van het Verdrag elk nuttig effect verliezen, aangezien de nationale instanties zich dan op hun eigen onwettig gedrag zouden kunnen beroepen om door de Commissie op grond van deze verdragsartikelen gegeven beschikkingen elke werking te ontnemen.

4. Een Lid-Staat die bij de uitvoering van een beschikking houdende vaststelling van de onverenigbaarheid van een steunmaatregel met het gemeenschapsrecht op niet voorziene of voorzienbare moeilijkheden stuit, of zich bewust wordt van gevolgen die de Commissie niet voor ogen heeft gehad, kan deze problemen aan laatstgenoemde voorleggen en daarbij passende wijzigingen van de betrokken beschikking voorstellen. Op grond van het met name in artikel 5 EEG-Verdrag tot uitdrukking gebrachte beginsel, dat de Lid-Staten en de gemeenschapsinstellingen over en weer tot loyale samenwerking verplicht zijn, moeten in een dergelijk geval de Commissie en de Lid-Staat te goeder trouw samenwerken om met volledige inachtneming van de verdragsbepalingen, inzonderheid die betreffende de steunmaatregelen, de moeilijkheden op te lossen.

Partijen


In zaak C-183/91,

Commissie van de Europese Gemeenschappen, vertegenwoordigd door X. A. Yataganas en M. Nolin, leden van haar juridische dienst, als gemachtigden, domicilie gekozen hebbende te Luxemburg bij R. Hayder, representant van de juridische dienst, Centre Wagner, Kirchberg,

verzoekster,

tegen

Helleense Republiek, vertegenwoordigd door F. P. Georgakopoulos, gedelegeerd lid van de juridische dienst van de staat, als gemachtigde, domicilie gekozen hebbende te Luxemburg ter Griekse ambassade aldaar, Val-Ste-Croix 177,

verweerster,

betreffende een verzoek aan het Hof om vast te stellen dat de Helleense Republiek, door niet te voldoen aan beschikking 89/659/EEG van de Commissie van 3 mei 1989 betreffende de steun aan exporterende ondernemingen in de vorm van een vrijstelling van de bijzondere, bij ministerieel besluit E.3789/128 van 15 maart 1988 ingestelde eenmalige heffing over het deel van de winst dat overeenstemt met de ontvangsten uit uitvoer (PB 1989, L 394, blz. 1), de krachtens het EEG-Verdrag op haar rustende verplichtingen niet is nagekomen,

wijst

HET HOF VAN JUSTITIE,

samengesteld als volgt: C. N. Kakouris, kamerpresident, waarnemend voor de president, G. C. Rodríguez Iglesias en M. Zuleeg, kamerpresidenten, R. Joliet, J. C. Moitinho de Almeida, F. Grévisse, M. Díez de Velasco, P. J. G. Kapteyn en D. A. O. Edward, rechters,

advocaat-generaal: W. Van Gerven

griffier: H. A. Ruehl, hoofdadministrateur

gezien het rapport ter terechtzitting,

gehoord de pleidooien van partijen ter terechtzitting van 2 februari 1993,

gehoord de conclusie van de advocaat-generaal ter terechtzitting van 17 februari 1993,

het navolgende

Arrest

Overwegingen van het arrest


1 Bij verzoekschrift, neergelegd ter griffie van het Hof op 15 juli 1991, heeft de Commissie van de Europese Gemeenschappen krachtens artikel 93, lid 2, tweede alinea, EEG-Verdrag beroep ingesteld strekkende tot vaststelling dat de Helleense Republiek, door niet te voldoen aan beschikking 89/659/EEG van de Commissie van 3 mei 1989 betreffende de steun aan exporterende ondernemingen in de vorm van een vrijstelling van de bijzondere, bij ministerieel besluit E.3789/128 van 15 maart 1988 ingestelde eenmalige heffing over het deel van de winst dat overeenstemt met de ontvangsten uit uitvoer (PB 1989, L 394, blz. 1), de krachtens het EEG-Verdrag op haar rustende verplichtingen niet is nagekomen.

2 Bij besluit E.3789/128 van de minister van Financiën van de Helleense Republiek van 15 maart 1988 is een bijzondere eenmalige heffing ingesteld, die wordt geheven over de totale inkomsten van bepaalde ondernemingen in het boekjaar 1987. Krachtens artikel 1, tweede alinea, van dat besluit was evenwel het gedeelte van de winst afkomstig uit exporttransacties, vrijgesteld van de heffing.

3 In beschikking 89/659 werd vastgesteld, dat de genomen steunmaatregelen onwettig waren wegens schending van artikel 93, lid 3, van het Verdrag en onverenigbaar waren met de gemeenschappelijke markt in de zin van artikel 92, lid 1, van het Verdrag, en werd gelast de regeling van de bijzondere eenmalige heffing onverwijld te wijzigen (artikel 1). De Commissie eiste eveneens, dat de steun van de ontvangende ondernemingen zou worden teruggevorderd door nabetaling van het niet geïnde gedeelte van de heffing (artikel 2), dat zij in kennis zou worden gesteld van de maatregelen die zijn getroffen om aan de beschikking te voldoen, en dat haar verslag zou worden uitgebracht over de steunbedragen en de tot terugbetaling gehouden bedrijven (artikel 3).

4 De Griekse regering heeft deze beschikking niet aangevochten. Zij is evenmin overgegaan tot het terugvorderen van de desbetreffende steun. In antwoord op achtereenvolgende vragen van de Commissie over de tenuitvoerlegging van de beschikking, hebben de Griekse autoriteiten bij brieven van 25 maart 1989 en 19 maart 1990 gewezen op het bijzondere karakter van de regeling en de volstrekte onmogelijkheid de beschikking uit te voeren. Na verschillende bijeenkomsten van de Commissie en de Griekse regering heeft de Commissie het onderhavige beroep aanhangig gemaakt.

5 Voor een nadere uiteenzetting van de voorgeschiedenis van het geding, het procesverloop en de middelen en argumenten van partijen wordt verwezen naar het rapport ter terechtzitting. Deze elementen van het dossier worden hierna slechts weergegeven, voor zover dit noodzakelijk is voor de redenering van het Hof.

6 De Commissie betoogt, dat geen enkele maatregel ter uitvoering van de beschikking is genomen en dat de niet-nakoming derhalve onbetwistbaar is.

7 De Helleense Republiek stelt, dat de beschikking van de Commissie onwettig is en dat het haar volstrekt onmogelijk is haar uit te voeren.

8 Vast staat, dat de Helleense Republiek geen enkele maatregel heeft getroffen om de in beschikking 89/659 geëiste terugbetaling te verkrijgen.

9 Vast staat eveneens, dat noch de Griekse regering, noch de ondernemingen die de vrijstelling genoten hebben, een beroep tot nietigverklaring van de betrokken beschikking op grond van artikel 173 van het Verdrag aanhangig hebben gemaakt en dat zij mitsdien definitief is geworden.

10 Onder deze omstandigheden kan de Helleense Republiek, gelet op de vaste rechtspraak van het Hof, niet meer de geldigheid van een tot haar op grond van artikel 93, lid 2, van het Verdrag gerichte beschikking te betwisten na het verstrijken van de in artikel 173, derde alinea, van het Verdrag bedoelde termijn (zie arresten Commissie/België van 12 oktober 1978, zaak 156/77, Jurispr. 1978, blz. 1881, en 15 januari 1986, zaak 52/84, Jurispr. 1986, blz. 89). Met name uit dit laatste arrest volgt, dat onder deze omstandigheden als enig verweermiddel tegen het beroep wegens niet-nakoming kan worden aangevoerd, dat het volstrekt onmogelijk is de beschikking correct uit te voeren.

11 Dienaangaande betoogt de Griekse regering met name, dat de terugvordering noodzakelijkerwijs de vorm van een financiële heffing met terugwerkende kracht zou aannemen, hetgeen onverenigbaar met artikel 78, lid 2, van de Griekse grondwet zou zijn. Naar de mening van de Griekse regering is dit artikel de neerslag van algemene beginselen die zowel het nationale als het gemeenschapsrecht beheersen, in het bijzonder de beginselen van rechtszekerheid en gewettigd vertrouwen.

12 Bovendien stelt de Griekse regering, dat het zeer geringe bedrag dat met de vrijstelling is gemoeid, de administratieve problemen die het onderscheid tussen winst uit communautair handelsverkeer en winst uit uitvoer naar derde landen oplevert, en de onevenredig hoge kosten van de maatregelen tot terugvordering van de steun, de inning van de heffing oneconomisch en onredelijk zouden maken.

13 Voor zover de Griekse regering betoogt, dat de door de beschikking van de Commissie gelaste terugvordering van de steun in strijd is met algemene rechtsbeginselen die door het gemeenschapsrecht worden erkend, betwist zij noodzakelijkerwijs de wettigheid van de beschikking. Zoals opgemerkt in rechtsoverweging 10 van het onderhavige arrest, kan de Griekse regering echter de geldigheid van deze beschikking niet meer betwisten.

14 Bovendien zijn, hoe dan ook, de argumenten die zij dienaangaande aanvoert, niet gegrond.

15 Met haar betoog dat de terugvordering van de heffing slechts de vorm van een ° met de algemene beginselen van het gemeenschapsrecht strijdige ° belasting met terugwerkende kracht kan aannemen, miskent de Griekse regering de gevolgen van de juridische kwalificatie van de in geding zijnde belastingvrijstelling als een onwettige steunmaatregel.

16 Zoals volgt uit 's Hofs rechtspraak, is de ongedaanmaking van een onwettige steun door middel van terugvordering het logische gevolg van de vaststelling dat de steun onwettig is (zie met name arrest van 21 maart 1990, zaak C-142/87, Commissie/België, Jurispr. 1990, blz. I-959, r.o. 66). Dit gevolg kan niet afhankelijk zijn van de vorm waarin de steun verleend is.

17 Waar het, zoals in het onderhavige geval, een steun betreft die in de vorm van een belastingvrijstelling is verleend en waarvan de onwettigheid naar behoren is vastgesteld, is het onjuist te stellen, zoals verweerster doet, dat de terugvordering van de steun in kwestie noodzakelijkerwijs de vorm van een belastingheffing met terugwerkende kracht moet aannemen, die als zodanig volstrekt onmogelijk zou kunnen worden geëffectueerd, met name gelet op de algemene beginselen van het gemeenschapsrecht. Op grond van beschikking 89/659 dienen de Griekse autoriteiten slechts maatregelen te treffen waarbij de ondernemingen die de steun ontvangen hebben, betaling wordt gelast van een bedrag overeenkomend met het bedrag van de hen onwettig toegekende belastingvrijstelling.

18 Weliswaar valt niet uit te sluiten, dat de ontvanger van onwettig toegekende steun zich kan beroepen op uitzonderlijke omstandigheden die zijn vertrouwen in de rechtmatigheid van die steun konden wettigen. Een Lid-Staat daarentegen, wiens instanties een steun in strijd met de procedureregels van artikel 93 hebben toegekend, kan zich niet op het gewettigd vertrouwen van de ontvangers van de steun beroepen om zich te onttrekken aan zijn verplichting, de nodige maatregelen te treffen voor de uitvoering van een beschikking waarbij de Commissie hem gelast de steun terug te vorderen. Een dergelijke mogelijkheid zou er namelijk op neerkomen, dat de artikelen 92 en 93 van het Verdrag elk nuttig effect verliezen, aangezien de nationale instanties zich dan op hun eigen onwettig gedrag zouden kunnen beroepen om door de Commissie op grond van deze verdragsartikelen gegeven beschikkingen elke werking te ontnemen (zie arrest van 20 september 1990, zaak C-5/89, Commissie/Duitsland, Jurispr. 1990, blz. I-3437, r.o. 16 en 17).

19 Aangaande de overige door de Griekse regering aangevoerde argumenten dient ten slotte te worden beklemtoond, dat het feit, dat de staat tot wie de beschikking is gericht, tegen een beroep als het onderhavige geen ander verweermiddel kan aanvoeren dan de volstrekte onmogelijkheid van tenuitvoerlegging, niet belet dat een Lid-Staat die bij de uitvoering van een dergelijke beschikking op niet voorziene of onvoorzienbare moeilijkheden stuit, of zich bewust wordt van gevolgen die de Commissie niet voor ogen heeft gehad, deze problemen aan laatstgenoemde voorlegt en daarbij passende wijzigingen van de betrokken beschikking voorstelt. Op grond van het met name in artikel 5 van het Verdrag tot uitdrukking gebrachte beginsel, dat de Lid-Staten en de gemeenschapsinstellingen over en weer tot loyale samenwerking verplicht zijn, moeten in een dergelijk geval de Commissie en de Lid-Staat te goeder trouw samenwerken om met volledige inachtneming van de verdragsbepalingen, inzonderheid die betreffende de steunmaatregelen, de moeilijkheden te overwinnen (zie arrest Commissie/België, zaak 52/84, reeds aangehaald, en arrest van 2 februari 1989, zaak 94/87, Commissie/Duitsland, Jurispr. 1989, blz. 175).

20 In casu heeft verweerster zich ertoe beperkt, de Commissie in kennis te stellen van de juridische en praktische problemen die de uitvoering van de beschikking meebracht, zonder tegen de betrokken ondernemingen tot enigerlei actie over te gaan om de steun terug te krijgen en zonder de Commissie alternatieven voor de uitvoering van de beschikking voor te stellen, die de beweerde problemen hadden kunnen oplossen.

21 Onder deze omstandigheden moet worden vastgesteld, dat verweerster niet kan stellen dat de uitvoering van de beschikking van de Commissie volstrekt onmogelijk is.

22 Uit het voorgaande volgt, dat de niet-nakoming bewezen moet worden geacht in de termen waarin zij in de conclusies van de Commissie is geformuleerd.

Beslissing inzake de kosten


Kosten

23 Ingevolge artikel 69, paragraaf 2, van het Reglement voor de procesvoering moet de in het ongelijk gestelde partij in de kosten worden verwezen. Aangezien verweerster in het ongelijk is gesteld, moet zij in de kosten worden verwezen.

Dictum


HET HOF VAN JUSTITIE,

rechtdoende, verstaat:

1) Door niet te voldoen aan beschikking 89/659/EEG van de Commissie van 3 mei 1989 betreffende de steun aan exporterende ondernemingen in de vorm van een vrijstelling van de bijzondere, bij ministerieel besluit E.3789/128 van 15 maart 1988 ingestelde eenmalige heffing over het deel van de winst dat overeenstemt met de ontvangsten uit uitvoer, is de Helleense Republiek de krachtens het EEG-Verdrag op haar rustende verplichtingen niet nagekomen.

2) De Helleense Republiek wordt verwezen in de kosten van de procedure.

Top